Buiten is het koud, binnen warm. Er breekt weer een stille tijd aan, die kan duren van half september tot helemaal in mei. Afgelopen voorjaar woei er wekenlang een snijdende oostenwind. Heel even kwam er een warme lentezon tevoorschijn, maar al gauw was hij weer verdwenen. Het was mijn eerste overwintering in een pipowagen. Een lange winter bij de kachel.
Ooit las ik een interresant boek over klimaatverandering. Ik herinner me een hoofdstuk over kou. De noordpool smelt en het ijs drijft de oceaan in. Het water koelt af, net als ijsblokjes in een glas limonade.
Als ik zie wat er nu gebeurt, dan lijkt het er aardig op. Ver van hier plonsen ijsmassa’s het water in en dobberen verder via onze Atlantische golfstroom, die altijd zo lekker warm is geweest. Maar nu niet meer. Als de stroom vanuit de Noordpool bij ons aankomt zijn de brokken ijs al gesmolten en weg. Maar de kou nog niet. Ook de lucht erboven is frisjes, en de zon moet veel langer schijnen voor de boel is opgewarmd. De golfstroom is de oude niet meer. En warmte en koudeverschillen maken uit welke kant het water en de lucht opstroomt. Verandering van temperatuur betekent dus verandering van richting. Alles gaat een andere kant op, het water en de lucht erboven. Maar hoe, dat weet niemand van te voren. De chaos en stress wordt steeds groter.
Maar als al het ijs straks gesmolten is, en de oceaan is warmer dan ooit, wie weet kunnen we dan lange warme lentes meemaken. Dan hoef ik niet meer acht maanden per jaar mijn kachel warm te houden. In plaats daarvan kan ik maandenlang van de natuur genieten, zaaien en oogsten. Dat zou allemaal kunnen. Misschien ook niet. Het kan ook heel spannend worden. Wie weet ligt Eindhoven straks wel aan zee, en de camping onder water. Dan hebben we hier geen luistertuin meer, maar een verzopen tuin. Welke droom levensvatbaar is en welke niet, dat moet ik nog zien. Dus ik heb meerdere ideeën op zak. Dan is er altijd wel eentje te gebruiken, met een paar aanpassingen.
Eén ervan is om een trekkertje te kopen. Een klein antiek ding zie ik voor me, sterk genoeg om mijn pipowagen kan slepen. Lijkt me handig, dan kan ik altijd weg. Met wagen en al.
Toch moet ik er nog even over denken. Pas geleden heb ik voor het eerst trekker gereden, bij een bevriende boer. Dat was een stoere joekel van een ding, met enorme wielen. Ik had het gevoel alsof ik op veel te grote klompen liep. De boer lachte zich slap. Toen ik op de stoel geklommen was, kon ik nauwelijks bij de pedalen. We zijn ook de weg opgereden. Heel hard, over een smal landweggetje waar geen twee auto’s naast elkaar op pasten. Ik kneep in het stuur alsof mijn leven ervan af hing. Vooral toen er een tegenligger aan kwam. Ik ben water gewend, waar ik veel rustiger mijn koers kan bepalen. Ik kijk ook graag om me heen. Op zo’n snel ding met vier wielen is dat toch anders. Ik denk dat ik de volgende keer maar niet meer zo hard ga, en ik ga ook niet meer op weg met zo’n grote. Misschien wordt het dan wel wat.