Wij zijn de rivier

De Whanganui en de Swette, de Rijn en de Lek, het is de stroom die ons het leven geeft. “Wij zijn de rivier”, zeggen de Maori in Nieuw Zeeland.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Het was alweer een tijd geleden, dat ik elke dag in de Swette zwom. Af en toe deed ik het nog wel eens. Maar het ritme was eruit. Op een ochtend keek ik uit het raam naar de uitkomende esdoorn, en besefte dat ik er vorig jaar veel intenser van genoot, de prille lente, de ontluikende kleuren. Hoe kan dat? Ineens wist ik het. Het was doordat ik niet meer in de Swette kom. Ik miste het, de dagelijkse dompeling. Te kijken naar het licht in de kabbelende golfjes, de weerspiegeling van de wolken. De eenden die langzaam wegzwemmen. Het water dat langs mij naar het IJsselmeer stroomt, en dan, door de vissenpoort, naar zee. Het water, nu nog ijskoud, maakt me wakker en gezond. Ik sta in de stroom en spreek mijn liefste wensen uit. Door het een tijd niet te doen, besef je pas wat het doet. Het werkt echt. Ik besta meer, mijn bloed stroomt vitaler door mijn lichaam, wanneer ik dit doe.

Water is leven. Voor iedereen en alles. Voor de Maori is de rivier een voorouder, niet als mens, maar als entiteit. Hij is enorm belangrijk voor ze. De Maori wonen al eeuwenlang in Nieuw Zeeland. Ver voordat de eerste ontdekkingsreizigers voet aan land zetten, beheerden zij de Aarde en was de rivier de Whanganui hun levensader. De Whanganui ontspringt bij één van de drie vulkanen die het eiland heeft. Vandaar stroomt hij bijna driehonderd kilometer lang, slingerend het land door. Vroeger was de stroom een avontuur. Soms was hij breed en rustig, dan weer wild en woest in stroomversnellingen. Maar de rivier is getemd. De stroomversnellingen zijn er niet meer, de rotsen waar ze langs liepen, zijn door middel van dynamiet uit elkaar gesprongen. Pijnlijk. Maar met trots kan de regering verkondigen dat de Whanganui de langst bevaarbare rivier is. De Maori blijven zingen. “De rivier geeft ons het leven mee, vanuit de bron tot aan de Zee.” Maar de rivier is niet alleen zijn stroomversnellingen, maar ook zijn hoofd verloren. Gelijk na de bron is een waterkrachtcentrale gebouwd, daar hoog in de bergen. Iets wat bedwongen wordt en getemd, wat uitgebuit wordt voor steeds meer economische belangen, raakt zijn identiteit kwijt. In Engeland is dat nog veel erger. Daar heeft Tatcher in de vorige eeuw de drinkwatervoorziening verkocht aan een buitenlands bedrijf. Het gaat nu helemaal fout, wateren raken vervuild en het bedrijf voelt zich niet verantwoordelijk. Dat kost immers veel te veel. Het is vreselijk moeilijk om het weer terug te draaien. De stemmen van inheemse volkeren blijven ons erop wijzen hoe belangrijk het is. “Wij zijn de rivier” blijven de Maori zeggen, en hun kreet wordt nu wereldwijd in bioscopen, documentaires en artikelen verspreid. Zij vormen met elkaar de stem van de waterstroom. Het feit dat er zonder te vragen zoveel is ingegrepen, is een zware belediging voor hen. Al honderdvijftig jaar vochten zij ervoor, de rivier moest gerespecteerd worden. En toen in de jaren zeventig het water vuiler en vuiler werd, vochten ze nog harder. Door de beschaving werden ze gezien als verschoppelingen, niet meer dan de afvalput die de stroom was geworden. “Wij zijn de rivier” blijven ze herhalen. De industrieën die hun afval loosden moesten worden aangepakt. De Maori werden zelfbewuster. Hun cultuur is niet dood.

Er is steeds meer naar ze geluisterd. En nu is eindelijk de Whanganui in zijn identiteit gerespecteerd door de regering. De rivier is een rechtspersoon geworden. Hiermee reiken twee culturen, zolang in conflict, elkaar eindelijk de hand. Twee mensen vertegenwoordigen de stem van de rivier. Uit beide culturen één. De Maori zingen hun krachtige lied, begeleid door een traditionele dans. Maar ze zijn er nog niet. De kop van de rivier moet worden teruggewonnen. Daar bovenop de berg. Pas dan is de stroom weer zichzelf.

“De rivier geeft ons het leven mee, vanuit de bron tot aan de zee.”

Terwijl ik net weer begonnen ben met mijn dagelijkse bezoek aan de Swette, komt dit verhaal naar me toe. Het verhaal van de Wharangui en zijn mensen. Ja, denk ik, ik voel die band ook, met het water. Ik heb het altijd gevoeld. Misschien minder sterk dan het oude volk, omdat ik er niet direct afhankelijk van ben. Zij hebben de rivier echt nodig. Tot voor kort, althans. Tot in de jaren zestig was hun levensstijl nog geheel zelfvoorzienend. De rivier was hun dokter, hun voedselbron en hun speelplaats. Met hun boten konden ze zichzelf en hun vracht vervoeren. Nog steeds weten ze precies waar de achttien verschillende vissoorten gevangen kunnen worden. De rivier als ziel van hun bestaan. Zij plaatsen zichzelf niet boven, maar middenin het grote web van leven. Nog steeds is dat de kern van hun cultuur. Maar de meeste Maori van nu zijn nog nooit op de rivier geweest. De band met de voorouders vervaagt. En juist daarom is het nu zo belangrijk, dat de band wordt herstelt. Niet alleen daar, in Nieuw Zeeland, maar overal. Mijn bezoek aan de Swette is een bezoek aan het water dat de hele wereld over gaat. Het is mijn band, met alles. Ik dompel mijn hoofd onder. Ik voel het en denk aan ze. De Maori, die het flikten. Eindelijk wordt hun rivier gezien. Eindelijk is hij gerespecteerd, in de wet. En het water neemt de boodschap mee. Ik roep het, als ik opkijk vanuit het water. Het kan, het kan!

Http://www.greenculturelab.com/mensenrechten-voor-de-rivier-Whanganui/

http://youtu.be/YQZzRSzxhLI?si=70D3JNNvUUNdzsH

http://www.2doc.nl/documentaires/2020/03/wij-zijn-de-rivier.html

.

Verwelkoming van het esdoornjaar

Hoe een gehekelde zaailing geliefd werd.

.

Twee zaailingen van esdoorns.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is miezerig. Het Verhalenpad is te drassig om met de kruiwagen te rijden. Eigenlijk moet dat nog, de berg compost is nog niet helemaal weg. Zo nat is het! De eenden vinden het heerlijk, al die plassen. Ik zie ze overal kuieren, alleen of in groepjes. Maar boeren en hoveniers worden er mesjokke van. Er moet ingezaaid worden, maar daar is het telkens weer te nat voor. Ik heb ook nog een paar zakjes met zaad. Het zijn kleine zakjes van Joop. Na zeventien jaar tuinieren en planten heb ik het inmiddels afgeleerd om al te enthousiast te beginnen. Ik weet hoe bordjes met namen al gauw verdwijnen in een wir war van groen. Die verdraaide diversiteit ook! Ik moest die eerste keer erg om mezelf lachen. Natúúrlijk gaat het anders dan ik bedacht had. Op nieuwe grond die honderden jaren niks anders kent dan weide en riet, moet je ook niet al te hoogmoedig zijn, met zaaiwerk. Tussen de bomen en heesters die ik plantte, groeit al genoeg. Wilgenroosje, speenkruid, gele melkdistel, kaardebol, paardebloemen, veldkers, zilverschoon, hondsdraf, om maar eens enkele te noemen. De twaalfjarige luzerne die ik zaaide, zijn allemaal opgegeten door de hazen. De drie salieplanten trokken het niet. Ook de lijsterbes heeft er moeite mee. De klei valt ze zwaar. Het is een optimistische struik, die graag weer opnieuw begint. Maar als de bodem zo ontoegankelijk is, raakt ze ook snel ontmoedigd. Het is boeiend om te zien hoe dingen goed gaan, maar ook hoe moeizaam het kan zijn. Ik doe er dus alles aan om de overgang van weide naar bostuin te bespoedigen, zodat meer planten zich thuis zullen voelen. Zeker op harde weidegrond in een overgangsfase.

Ik herinner me de dag dat ik bomen haalde, bij MeerbomenNu. Ik ontmoette daar een kloek groepje vrouwen en een enthousiaste man. De man bleek de leiding te hebben, hij was één van de twee opperhoofden van het land. Tjeerd, heette hij. “Hé ben jij Alowieke!” riep hij tot mijn verrassing. Hij had van me gehoord, en was mijn blog gaan volgen. We hadden een levendig gesprek. “Misschien kun je daar ook wel een voedselbos planten!” zei hij. Ik vertelde dat de boer het daar inderdaad over gehad heeft. “Maar ik heb het idee niet met beide handen aangegrepen“ ging ik verder “Ik denk dat enige terughoudendheid op zijn plek is. Ik weet nu hoeveel werk het is. Het is keiharde weidegrond en na vijftien centimeter begint de stijve grijze zeeklei.” Hij keek bedenkelijk. “Ja, dan moet je eenvoudig beginnen.” Hij geeft me gelijk zijn advies. “Begin met esdoorns.” Aan dat idee moet ik wennen. Eén van de eerste dingen die ik leerde van de hoveniers bij Copijn, was esdoorns uittrekken. Voor je het weet heb je ze overal. Esdoorns, die plant ik dus niet. Ik vertel hem dat ik vooral wilgen en elzen heb geplant. En ook nog een zootje hazelaars, notenbomen, berken, lijsterbessen, maar dan wel met heel veel compost erbij. Ook plantte ik veel bomen op het hoge stuk, waar ze niet kunnen verzuipen. “Het is een mooi begin, voor een voedselbos. Maar voor een hele hectare is dat een hele opgave,” zei ik.

Nu kijk ik naar de esdoorns achter mijn huis. Ik heb er zeventien omgezaagd. Ze zijn allemaal weer vrolijk uitgelopen, tot mooie compacte bosjes. Gaandeweg ben ik ze steeds meer gaan waarderen. Er zitten graag vogels in en ik hoor ze de hele dag. Daar achter mijn kleine huis, daar komt verder niemand. De esdoornstruiken geven wat beschutting, want ondergroei is er nauwelijks onder de hoog opschietende schietwilgen.

.

Allemaal zaailingen van esdoorns

.

Deze lente is het bezaaid met piepkleine esdoorns. Overal zie ik de kiemen opkomen, op alle paden, langs de bosranden, tussen de tegels. Nog nooit heb ik er zoveel gezien. Je zal maar hovenier zijn en ze allemaal uit moeten trekken! De natte winter was kennelijk ideaal voor het zaad. Overal zijn de helikopters heen gedwarreld, de harde herfstwinden hebben ze ver gedragen. Maar de boer lacht erom. Als je ze maait, dan verdwijnen ze wel, zegt hij. Ik ben benieuwd. Er zullen vast heel wat kieren en spleten zijn, waar ze een tijd ongezien hun gang kunnen gaan. En tussen de bomen en bosjes zullen ze overal opkomen, net als in het riet. Eenmaal wortels gemaakt, krijg je ze moeilijk meer weg.
Maar langzaam maar zeker ben ik er anders tegenaan gaan kijken. De esdoorns horen hier. Ik zal ze niet meer tegenhouden. Laat ze de grond maar klaarmaken voor de anderen, samen met de wilgen en de elzen. Als ze groter zijn zal ik ze knotten, net als de esdoorns achter mijn huis. Het wordt laag kreupelhout, en dat is fijne beschutting voor de dieren. De takken zullen de bodem verrijken en steeds geschikter maken voor anderen. Er is wat er is en daar kan ik steeds vaker blij om zijn. Ik vind een manier om er mee om te gaan, zodat het verrijkend werkt voor alles. Toch maar eens vaker met mensen als Tjeerd praten. Het opperhoofd bij de bomenplanters. Er valt nog veel uit te wisselen.

.

.

Natuurherstel van binnenuit

.

.

Liever luisteren? klik op de knop onderaan.

“Nederlanders zijn geweldig met natuur!” zegt David Attenborough in een wat ouder artikel. Met open mond lees ik zijn uitspraak. Waar haalt hij dát nou vandaan? Ik wil de tijd nemen om de rest te lezen, schenk een kop thee in en ga weer zitten. Ik lees al snel waarom hij in deze hersenkronkel verzeild is geraakt. Eigenlijk is het vrij logisch, vanuit hem gezien. De Nederlanders geven het meeste uit aan natuurorganisaties. Dat is het dus. Tja, wat weet hij er nou van. Hoe wij hier in een spagaat liggen tussen wat we zouden willen en wat het is. Onze natuur gaat hard achteruit, maar we zijn de beste donateurs. Je zou het de natuurparadox van de Nederlanders kunnen noemen.

We willen wel groen, maar dan niet de rommel ervan, en niet teveel werk. Grote wooncoöporaties vertalen dat als: “Mensen willen het netjes hebben om het huis”. Die norm is de bijl waar men mee hakt, en het wordt strak en rigide uitgevoerd. Is er dan eens een huurder met groene vingers, dan worden die vingers eerder afgehakt dan gestimuleerd. Zodra de huurder vertrekt wordt het grootste gedeelte van zijn werk met de grond gelijk gemaakt. Een enkele coöperatie doet het wel, huizen met een basistuin aanbieden. Een grasperk. Of een tegelplaats met één boompje. Het is een begin, maar toch vrij karig. Het trieste gevolg is nog altijd, dat vijftig procent van de stadstuinen betegeld is.

Ook op het platteland is de toestand schrijnend. Ouderen weten nog hoe het was, de elzenhagen in Brabant, de greppels in het Noorden, de vele vogels en bloemen in de wei. In de boeken van Thijssen kun je landschappen zien waar je stijl van achterover slaat. Er is in vijftig jaar verschrikkelijk veel veranderd. “Tja, zo is het nou eenmaal. Er moet brood op de plank komen.” Met het hoofd tussen de schouders fietst hij door, de man die het graag anders zou zien. De aardappels die er moeten groeien zijn voor de export. Als het vakantie is, vlucht men massaal het land uit, naar landen waar nog wél natuur is.

Hij is niet de enige, die zijn gevoel van verlies onder het kleed stopt. Is het daarom, waarom we zoveel geld doneren? Het klinkt logisch. We zijn bang dat alle natuur om zeep wordt geholpen, omdat dit het is, wat we om ons heen zien gebeuren. Maar geld is maar geld. Daarmee heb je de natuur nog niet terug. En zeker niet in je eigen, wilde zelf. Want om je heen verandert er nog steeds niks. Zowat elke stedeling haast zich om zijn afspraken na te komen, kinderen weg te brengen en op te halen, het huis schoon te houden. De stress stapelt zich op, en door de stress kan je niet meer helder zien wat van wezenlijk belang is.

Bomen brengen ontspanning. Als er een referendum is over de inrichting van een stadsdeel, dan kiest men massaal voor de groene oplossing. Het is dus helemaal niet zo, dat mensen een kale omgeving willen. Tegeltuintjes zijn een noodoplossing, ontstaan vanuit een zieke wereld, die te ver is doorgedraaid. In feite is zijn dit symptomen daarvan. Gezonde mensen helpen bij de genezing. Ze werken creatief mee met de natuur, in plaats van er tegen in. Stress maakt dat creatieve denken echter onmogelijk. Maar al te makkelijk schiet de stedeling opnieuw de auto in, om kilometers verder uit te stappen aan zee, of in een natuurgebied. Zelfs al staat hij ervoor in de file. Dat kan anders. En de noodzaak om dat ook te doen, wordt steeds groter.

Dus schrappen wat onnodig vermoeit is een eerste stap. Als dit gepaard gaat met emoties, dan moeten die worden verwerkt. Mensen zoeken de natuur op, om dat te doen. Dat kan natuurlijk, om te beginnen. Maar met een fijne eigen tuin in een groene buurt, dan hoef je straks niet meer te vluchten, om tot jezelf te komen. Thuis wordt dan een heerlijke plek.

Stel dat de hele stad vergroenen zou, hoeveel gelukkiger zouden we dan zijn! Dat bomen en planten ons beter kunnen maken, dat is zelfs bewezen.

Het begint bij rust, de rust om het te zien. Dromen van je eigen plek in de wereld. Proeven aan het wilde in jezelf, dat er nog altijd is. Een plensbui op je blote huid. Keihard fietsen tegen de wind in en dan je jas wijd open slaan als een zeiltje, om je terug te laten blazen. Modder die tussen je tenen doorsijpelt. Voelen hoe een worm in je handpalm kronkelt en het laten zien aan de kinderen. Klimmen in een boom en luisteren naar wat je hoort. Natuurherstel van binnenuit. Hoe dichter bij de groene wereld, hoe gezonder we zijn. Natuurherstel van binnenuit.

Dit is een verkorte versie van een stuk uit mijn boek

Onthullingen over het schrijfproces

De voltooiing van het boek: “De heilige traagheid der dingen”

.

.

.

Het is pauze. Om half twaalf voer ik de koeien en ga ik zelf lunchen bij mijn vriend. Twee uur, en dan weer verder. Momenteel is dat met schrijven. Want ik schrijf nog steeds aan mijn boek. Dat er ondertussen ook nog een blog moest komen, dat was ik even helemaal vergeten. Maar okee, dat kan ook nog wel even, tussendoor.
Het schrijven aan het boek gaat des te beter, wanneer je er helemaal in zit. Het is een heel proces, dat in fases gaat. Het begon met een gedachte. De afgelopen drie jaar heb ik veel gedacht, gezien en geschreven. Vooral in de diepte. Ik vond het nodig om dat eens helemaal uit te werken. Want blogs zijn maar kort. Mensen die ze lezen doen dat even tussendoor en hebben allerlei bijgedachten. In een boek wordt het een geheel, en kun je de lezers veel beter meenemen in gedachtegangen en gebeurtenissen. Maar hoe begin je? Daar hoefde ik niet lang over na te denken. Eerst heb ik tien hoofdstukken gemaakt, met verschillende onderwerpen:

Hoofdstuk 1 Wat er vooraf gebeurde
Hoofdstuk 2 Het lage land van het Noorden
Hoofdstuk 3 Plant en bodemwerk
Hoofdstuk 4 De heilige traagheid der dingen
Hoofdstuk 5 Het heen en weer
Hoofdstuk 6 De kleurrijke taal van leven
Hoofdstuk 7 Het wilde als levensbron
Hoofdstuk 8 Inheemse banden
Hoofdstuk 9 Eenvoudig leven
Hoofdstuk 10 Het Verhalenpad

Vervolgens ben ik al mijn blogs afgegaan, vanaf een bepaalde datum. Ik heb gekozen, geknipt en geplakt. Van sommigen was het maar een enkele alinea, andere waren in zijn geheel van belang. Door ze in een breder omvattend thema te plaatsen, krijgt het meteen meer betekenis. Ook het plaatsen van verhalen onder elkaar is verrassend. Je ziet bruggen die meteen leiden tot nieuwe, verbindende scènes en gedachten.
Een enkele keer heb ik een stuk twee keer geplaatst. Dan maak ik het ietsje anders, en dan is het juist prettig, iets tegen te komen wat weer terugkeert in het verhaal.
Een andere ding is, hoe begin je een nieuw hoofdstuk? Het moet aantrekkelijk zijn, en tegelijkertijd moet je kunnen begrijpen waar het over gaat. “Het rijke fort Europa weet zijn grenzen goed te bewaken” is dat niet. Zulke grote dingen, daar beginnen al zoveel verhalen mee. Nee, beter is het om klein te beginnen, met verhalen van mensen zelf. Dat leidt dan tot het grotere, wat na het lezen van de rest veel beter te verteren is. Dus sommige stukken heb ik weggeknipt en omgewisseld. Het grote naar achteren, het kleine naar voren. En dan klopt het wel!
Wat het meest magische is, is om ergens anders iets te lezen waar je net over geschreven hebt. “De aanéénschakeling van toeval kan leiden tot wonderen.” Dat schreef ik. Het was een nogal poëtische ingeving. Even later lees ik een wetenschappelijk stuk over emergentie, een term uit de natuurkunde. Het komt uit het Engels en het betekent letterlijk: Het kan vanuit het niets ontstaan. Verschillende delen sluiten zich aanéén, en dat geheel blijkt heel andere eigenschappen te hebben dan het individu afzonderlijk. Een prachtige gedachte, en helemaal in één lijn met de mijne. Nu is het niet alleen van mij, maar het past ook in het grotere verhaal.
Zo schakelt alles zich aan één. Ik schrijf en schrijf. Uren achter elkaar. Hoe dichter het einde nadert, hoe meer ik erin duik. En nu nadert het einde. Dan zal ik opnieuw de uitgever benaderen. Als hij ja zegt, dan laat ik het los. Dan gaat het de wereld in. Zo niet, dan zien we wel weer verder. Het blijft een bijzonder proces, het schrijven van een boek.

Ik ben dus weer thuis in mijn woonwagen en schrijf. De pauze is voorbij. Uur na uur ga ik door. En dan is het ineens af.

Ontspanning bij de laatste loodjes

Werkend aan “De heilige traagheid der dingen”

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Bijna klaar is het boek. “De heilige traagheid der dingen”. Ik had gedacht dat ik nog wel een paar maanden bezig zou zijn. Maar het is goed nu, zoals het is. Verrassend is het, hoe alles zich voegt tot één geheel. Ik ben tevreden. Binnenkort ga ik de uitgever opzoeken, en vragen wat hij ervan vindt. Maar eerst moet het nog een voorlopige vorm krijgen. Ik wil graag een echt boekje in handen kunnen houden, om te laten zien. Om uit te lenen, steeds weer aan een ander. Hoeveel werk is dat nog? Hoe zal het er uit zien? Ik pak mijn laptop en begin te werken. Staande, zoals altijd.

Maar het is wél zondagmiddag. En straks gaan we naar het toneelstuk in het dorpshuis. Er zijn veel toneelstukken hier. Elk dorp heeft zowat een toneelvereniging. In sommige weekends kan je van het ene dorpshuis naar het andere. Wij gaan vanmiddag ook. De tijd van vertrek nadert. Maar ik ben pas net op gang. Ik kan de verleiding niet weerstaan en werk toch stug door. Want dit is een spannend moment. Hoeveel bladzijden zouden het worden? Als ik de juiste maat heb gevonden, blijken het 265 pagina’s te zijn, 80.000 woorden. Veel dikker dan ik dacht! Ik gloei ervan. De eindstreep nadert. Ik wil graag dat het af is.
Ineens zie ik dat er van alles is verschoven. Hoe komt dat nou? Ik probeer uit te vinden wat het is. Maar dan zie ik dat de wekker al twee uur aanwijst, en het is nog een heel eind naar het dorp. Het waait zo hard dat je niet kan fietsen. Als we moeten lopen, moeten we nu weg. Ik moet nu echt gaan, Dick zal vast al wachten. Met een zucht sla ik de laptop dicht om naar hem toe te gaan.

We gaan lopend naar het toneel. Ik moet schuin tegen de wind in lopen om niet weg te waaien. “We komen vast te laat” zeg ik tegen mijn vriend. We slaan de juiste afslag in, bij de Hegedyk. Een smalle kronkelweg tussen twee sloten in, leidt naar het dorp. Een auto toetert, achter ons. Ik draai me om, om te kijken. Het is een klein rood autootje. Hij remt. Meteen loop ik naar ze toe. Achter het stuur zit een jonge vent en hij draait het raampje open. Ik zie drie mensen zitten, één vrouw zit op de achterbank. “Kunnen we meerijden?” vraag ik hoopvol “We gaan naar het toneelstuk in het dorp.” Hij lacht. “Ja, daar gaan wij ook naar toe!” Grijnzend stappen we in het piepkleine autootje. Met zijn drieën op de achterbank kan het net. Ik heb al jaren niet meer zo opgepropt in een auto gezeten. Het dak is zo laag, dat je bijna je hoofd stoot als je over een bobbel rijdt. Ik vind het best grappig, maar de reis is niet lang. Daar is de Alde Skoalle al. Het dorpshuis.

Het is bijzonder om het Friese dorpsleven mee te maken. Te zien hoe iedereen samenwerkt om iets neer te zetten. De spelers zitten goed in hun rol, en er zit vaart in het stuk. Er wordt veel gelachen en het applaus is luid. Als we naar buiten lopen stormt het nog steeds. De wind duwt ons in de rug naar huis. Wat is dat heerlijk. Weer thuis te zijn, in oma’s stoel bij de warme kachel en met mijn wollen pantoffels aan. .

En dan, na een ontspannen middag en een goede maaltijd, lukt het wél. Samen zoeken we uit waar het aan ligt, en uiteindelijk is het klaar. Klaar om te worden uitgeprint! Het eerste proefexemplaar van “De heilige traagheid der dingen”.

Hier vind je meer informatie over het boek, en kun je je inschrijven. Zodra er nieuws is krijg je dan een mail van mij!

Luister hier naar dit verhaal:

.

Het lage land van ooit.

Hoe was het voor er mensen kwamen en hoe het verder ging. Bewegingen van water en land maken de verbeelding los.

.

Noordzeestrand van schier

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Ik woon op de bodem van de Oude Middelzee in Friesland. Het lijkt wel of het deel uitmaakt van mijn lot. Leven op nieuwe bodems met een verborgen geschiedenis. Herinneringen die niet meer zichtbaar zijn, die steeds dieper onder onze voeten liggen. Ik heb van jongs af aan een honger, naar die verhalen. Dat is nooit verdwenen.

De bodem van de Middelzee. Het land is recht en vrij kaal. Alles wat er is, wordt ontworpen en als het niet ontworpen is, wordt het met kritisch oog bekeken. Het water is verdreven en alles wat de aarde zich herinnert, is opgeslagen in de grond. In de grond ligt de wilde geschiedenis, toen de aarde nog van zichzelf was. Laag voor laag vertelt zij het verhaal. Ik luister en vertel. Want ver voor de Middelzee werd ingepolderd, was dit ook al land.

Waar nu de Noordzee ligt, daar is het land waar de eerste mensen hun thuis vinden, een miljoen jaar geleden. Grote ijskappen zorgen ervoor dat een groot gebied droog valt. Het duurt duizenden jaren. Het wordt weer warmer en tussen de ijsvlakten ontstaat een groeiend ijsmeer. De rivieren vullen zich en er zwemmen zelfs nijlpaarden.
Maar dan wordt het opnieuw kouder. Halverwege de laatste ijstijd, zo’n 50.000 jaar geleden is er nog steeds geen Zuiderzee en ook geen Middelzee. Waar nu de Noordzee ligt, zie je een open landschap tot aan de horizon. Doggerland, noemen we het nu, naar de Doggerbank, het laatste wat ervan is overgebleven, een ondiepte in de zee. Het is bar koud in Doggerland, in de winter, Engeland en Scandinavië zijn in die tijd geheel bedekt door ijskappen en ook Canada. De drie grote rivieren slingeren zich vrij door de toendra heen. Verspreid in het land weerspiegelen plassen regenwater de blauwe lucht. In de winter zijn de plassen bevroren en de grassen en kruiden zijn bruin en dor. Maar in de lente komt alles tot bloei. Vogels keren terug en broeden er. Het land begint opnieuw te leven en de grote kuddes rendieren zijn van verre te zien. Tussen de lage struiken en bosjes liggen hun pasgeboren jongen tot ze sterk genoeg zijn om mee te rennen, de vlakte op. De Neanderthalers staan vroeg op, om te jagen. Ze hebben geen gebrek aan vlees.

.

Tundra bei Dudinka am Jenissej in Sibirien

Het ijs begint te smelten, in Scandinavië, op Engeland en in Canada ook. De zeespiegel stijgt. Mens en dier trekken zich steeds verder terug. Het water kabbelt, kolkt, en borrelt in geulen en holten. Water komt en gaat, de getijden hebben vrij spel in een breed gastvrij gebied, dat de aarde versterkt en beschermt. Verderop vormen zich veengebieden, die als een spons het regenwater opzuigen en loslaten als het nodig is. Alles ademt en leeft zoals het bedoeld is. De aarde is in haar element. De Waddenzee vormt zich, veel groter dan wat het nu is. Kreken en kwelders krioelen van leven en overal zijn vogels. Het zijn zwermen zo groot als we ons nu nauwelijks meer kunnen voorstellen. Toch probeer ik het. Ik stel me voor, hoe het was. Want dat is het begin van een scheppingsproces. Daarom vertel ik dit verhaal. Want het begint bij de herinnering.

Zo’n 5000 jaar geleden verdween het laatste stukje van Doggerland. Nu is het niet meer dan een zandbank onder de oppervlakte. In diezelfde tijd dat het laatste eilandje van Doggerland verdween, werd het Friese land bewoond door de eerste mensen. Er zijn vondsten gedaan uit de steentijd, grafheuvels en hunebedden, die daarop wijzen. Net als in Drenthe. Alleen de Friezen waren praktisch, zij verpulverden de stenen om er paden van te maken. Toch zijn er nog bijzondere dingen gevonden, en vooral in de buurt van Gaasterland. Het Noorden van het land was in die tijd nog steeds van de zee. Waar nu de Friese weiden zijn, daar stroomden kreken en kwelders. Het water kende geen beperking en kon zich tijdloos overgeven aan het ritme van eb en vloed. Duizenden jaren lang duurde dit. Tot de mensen zich steeds verder ontwikkelden.

Zo’n 500 jaar voor Christus begonnen de Friezen terpen te bouwen. Heuvels gemaakt van plaggen, soms met een heel dorp erop. Het waren praktische mensen, dat moest ook wel als je zo lang bij elkaar zit, en geen kant uit kan. Water verzamelden ze in regentonnen bij de deur. Ze aten vissen, als het water zich terugtrok, konden ze ze soms met de handen vangen. Als het land droog was, werd er voedsel verbouwd op de kwelderruggen. Honderden jaren hielden ze het vol. Ze pasten zich aan aan het levenbarende ritme van de aarde. Maar het was niet genoeg. Hun band met de zee werd doorgehakt. In plaats van te leven mét de zee, werd er actie ondernomen tégen het water, de golven en de vloed. Uiteindelijk koos men dus voor het gemak, al moest daar eerst hard voor gewerkt worden. Met hun leren laarzen aan, baggerden vele mannen in de zompige zeeklei. Zo werden in de Middeleeuwen de eerste dijken aangelegd.

Ook de Middelzee, de bodem waar ik nu op woon, is het gevolg van die eerste dijken. Het land is achthonderd jaar oud. De Friezen zijn gehecht aan het open landschap, waar de zee ooit huisde. Het moet open blijven. Maar er is iets anders wat ondertussen knaagt. Het is de zee, die geen vrij spel meer heeft. Honderden jaren zagen de Noordelijke Friezen het komen en gaan, de vogels, de vissen die er leefden. Maar de plassen, de kwelders, de kreken, ze zijn niet meer. Scherpe grenzen beperken de doorstroom, als stolsels in de bloedvaten. Het lichaam van de aarde kan niet meer vrij ademen, de vloed botst tegen dijken en muren, de eb kan zich niet meer terugtrekken. Ook vogels kunnen niet leven een landschap dat steeds leger wordt, steeds stiller. Verdwenen is het geborrel en gepruttel van bewegend water. De muggen die er dansten, de vissen die er zwommen. Het land wordt droog gepompt en uitgemolken. Alles is strak en zakelijk.

.

Het Verhalenpad.

Als ik nu mijn heesters plant, komt er een beeld bij me op. Ik denk er niet eens over na, het is er gewoon. Ik zie het voor me, het land van toen, de kreken, de kwelders. De rommelige bosjes van heesters. Ik graaf en steek, dikke kluiten gras, en stapel ze weer op. Opnieuw ontstaat het landschap, zoals het ooit moet zijn geweest, vol holtes en sleuven. In de winter regent het allemaal vol. De geulen en kuilen staan vol water. Op de hogere delen plant ik meidoorns en elzen, zodat hun wortels niet langdurig nat staan. Op de allerhoogste bult kunnen zelfs walnoten staan, voor ons eigen belang. Een investering in de toekomst. Maar het meest van wat ik doe, is ter dienste van het land. De aarde, zodat die kan meebewegen met de seizoenen. De aarde zelf is mij dierbaarder dan wat dan ook. Al is het maar een postzegel, ik voel de dankbaarheid die ze geeft. Alles is van waarde. Elke scheppende verhaal, dat luistert naar oude herinneringen. De oeroude adem. Bewegen met het ritme. Ik beweeg mee. En schep.

.

Doggerland, Wikipedia.

.

.

.

Bronnen: Wikipedia, Tressoar, Hoe god verdween uit Jorwerd, e.a.

Sprong naar een parallel universum

.

Er zouden werelden kunnen bestaan, parallel aan de onze. Ze lijken op elkaar en toch zijn ze allemaal anders. Hoe zou het zijn om daar heen te gaan?

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

“Alles is met elkaar verbonden”, zeggen natuurkundigen. Ik lees erover, het is een onderwerp dat al heel lang wordt besproken. Ze zijn er nog lang niet over uit. Maar toch, ze komen steeds dichter bij oude wijsgeren, die hetzelfde zeiden, lang, lang geleden. Ja, alles is verbonden. Maar dat is niet het enige wat de wetenschappers ontdekken. Er zouden behalve onze wereld, diverse werelden naast elkaar kunnen bestaan, die óók weer met elkaar verbonden zijn. “Het is heel waarschijnlijk dat er meerdere versies van onszelf zijn, maar ook meerdere aardes en universa,”zeggen ze. “We kunnen dit echter nooit bewijzen, want we zijn gebonden aan dit universum.” De verschillende universa beïnvloeden elkaar, zeggen ze ook. Dat klinkt boeiend. Maar helemaal begrijpen doe ik het niet. En zij zelf ook nog steeds niet.

Mijn dagelijks leven gaat zijn gewone gang. Overdag schep ik zand, ik stapel met kluiten en hang vogelhuisjes op. Ik kijk naar de bewegingen op de Haak, de dikke vette verkeersader naar Leeuwarden. Soms gaat er een vliegtuig over. ’s Avonds verdwijn ik in een boek. Nu is het een kinderboek over een meisje dat sprongen maakt naar een parallelle wereld. De schrijfster raakte kennelijk geboeid door het onderwerp en heeft er haar eigen verhaal van gemaakt. Ze heeft zich serieus afgevraagd of het wel leuk zou zijn, om naar een parallelle wereld te kunnen springen.
Het meisje en haar andere ik wisselen telkens van lichaam. Het is vooral verwarrend. Het lijkt voor buitenstaanders een groot avontuur, maar voor haarzelf zit is het een grote opgave om de kluts niet kwijt te raken. Dat is wel goed bedacht van de schrijfster. We moesten maar blij zijn, dat we niet onbeperkt heen en weer kunnen reizen naar andere werelden. Mensen willen toch al veel te veel en almaar verder. Daar moest maar eens een eind aan komen, anders valt de hele samenleving uit elkaar. Het is nu al lastig om met iemand af te spreken en dat zou alleen maar erger worden als mensen zomaar verdwijnen naar een ander universum.

Kan dit echt? Een aantal zaken zijn in elk geval bewezen. Atomen staan nooit stil, alleen als je ze bestudeert. Op het moment dat je kijkt, heb je invloed op het atoom. Het atoom bevriest, als het ware. Maar tegelijkertijd gaat de beweging door. Je ziet een bal door de lucht vliegen, maar in een tweede universum is die bal allang gevallen. Tijd is in feite niets anders dan beweging. En nooit regelrecht, het is meer zigzaggend, als een kronkelpad de berg op. Het is allemaal heel raadselachtig, en dat blijft het voorlopig ook. Misschien is dat maar goed.

Uitstapjes naar een parallel universum. Het lijkt een fantasie, goed voer voor schrijvers en filmmakers. Alles wat je wilt kan je in die wereld plaatsen. Ideaal. In de fantasie kan alles. In werkelijkheid is dat nog steeds een stuk beperkter. Die verhalen zijn allemaal fictie, natuurlijk. Toch is een grote groep natuurkundigen het erover eens. Het zou heel goed kunnen zijn dat er meerdere universa naast elkaar bestaan. Op Wikipedia voor kinderen is er ook van alles over te lezen. Vooral over wormgaten. Die blijven spannend, al is het nog steeds een theorie. Wormgaten zijn vervormingen van tijd, in de ruimte. Wormgaten zijn het tegenovergestelde van wat zwarte gaten zijn. Zwarte gaten trekken aan, witte gaten slingeren uit elkaar. Je vliegt als een tornado door het heelal. Via wormgaten zou je door de tijd kunnen reizen. Het voedt de verbeelding. Schrijvers scheppen hun eigen magische wereld, via wormgaten. Er zijn verhalen van een deur die ineens ergens anders op uit komt. Een bekend kronkelpad dat eindigt op een plek die je niet kent. Of je stapt in tramlijn nummer 11, die tot je stomme verbazing steeds sneller gaat, alle haltes voorbij rijdt, de stad uit. Bizarre, onbekende landschappen gaan langs het vensterglas voorbij. Heerlijk om te lezen, ’s avonds na het werk. Even heel ergens anders te zijn, in de verbeelding. Als het daar maar bij blijft.

Stel je voor dat het je lukt, om in een parallel universum te komen. Is dat leuk? Een plek waar de gekapte bomen gewoon door blijven groeien. Dat zie ik dan toch wel graag. En waar je huis ineens de vorm heeft van een ei, dat als een amoebe steeds van vorm verandert. Je zoekt de deur, maar ook de ingang is steeds ergens anders, en soms is hij zo klein dat je er niet meer in komt. Toch wel vervelend. De trein waar je mee reist is toevallig nog hetzelfde, maar de tunnel in de rotswand is ineens weer dicht, terwijl je er in vliegende vaart op af rijdt. Het vliegtuig in de lucht valt plots uit elkaar in losse deeltjes en de grondstoffen keren terug naar de aarde. Het zal vast wel goed komen, maar het lijkt me toch tamelijk stressvol. Maar tegelijkertijd, de gedachte dat niets is wat het lijkt, dat maakt bescheiden. Een mooie bijkomstigheid. Alles wat we maken is zo relatief!

Ik werk aan mijn kronkelpad en plant bomen. Maar ik hoop niet dat je achter dat bochtje op een dag een andere wereld komt. Misschien zou ik eens in mijn dromen kunnen gaan, als uitstapje. Maar verder, laat mij er maar hier, met mijn klompen op de Friese klei. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik ervan houd. Ik kijk naar dat ingenieuze stel atomen, dat de pimpelmees zijn karakter geeft. De verscheidenheid in vormen, de bomen en heesters die ik in de grond plant. De regen valt, de zon schijnt, en heel langzaam zie ik ze groeien. Ik denk, uiteindelijk: snelle tijdsprongen zijn misschien wel spannend, maar ze hebben de liefde niet. En zonder liefde valt alles uit elkaar.

Langs het pad ligt compost en zand. Kruiwagen na kruiwagen schep ik vol. Ik recht mijn rug en beweeg mijn vingers, zodat ze niet stijf worden. Het is deze aarde, waar ik voor zorg. Hier.

.

.

Het boek dat ik lees, is van Dagmar Bach. Het heet: “Dubbelleven” Ik lees nu deel 1, “De verwisselde werelden van Victoria KIng.”

https://www.nationalgeographic.nl/wetenschap/a43443536/wat-is-een-multiversum-multiverse

https://wikikids.nl/Wormgat

https://www.wikihow.com/Contact-Yourself-in-a-Parallel-Universe

.

.

Nog meer bomen

.

Dit keer geen luisterversie, maar wel een filmpje. Zie onderaan de tekst.

Achter mijn huis gebeurt iets. Het verandert er volkomen. Ik mag weer planten en ik doe het ook! Hoe heerlijk is het, het land te mogen herscheppen tot iets, waar steeds meer leven komt. Ja, het is zover, het tweede bosje is in de maak. De boer wilde het graag. “Je mag die akker ook inplanten” zei hij al meerdere malen. “Ik wil er bomen en struiken, van hoog naar laag.” Dat heb ik goed onthouden. Want als je ergens mag planten, dan moet je dat geen jaar uitstellen, is mijn mening. We zijn het er allemaal over eens dat ons land meer natuur moet krijgen. Dus ik ga het weer doen! Er komen weer honderdvijftig bomen bij. Dikke kluiten steek ik uit, en draag ze naar het pad, dat in een bocht door het toekomstige bos heen cirkelt. Een omlijsting voor je voetstappen.


Met mijn laarzen loop ik door het zompige land. Alle plantgaten staan vol water. Ik graaf sleuven en wadi’s. Voor het planten begint ben ik al dagenlang bezig. Ik heb net weer een nieuwe geul gegraven en schep de laatste kluit weg. Het water in het plantgat staat hoog. Zodra ik de kluit wegpak, begint het al te stromen. Ik pak hem snel en voorzichtig, zodat mijn leren werkhandschoenen niet meteen drijfnat zijn. Het water stroomt door het vrijgekomen gat, de andere kuil in, die dieper is en groter. Een heerlijk gezicht, dat stromende water. Zo is er steeds weer wat te zien. Het eerste spinnetje bijvoorbeeld. Hij loopt over het water van een plantgat. Ik kijk naar het bochtige pad, dat steeds duidelijker wordt, met de stapeling van graszoden erlangs. De gedachte dat het straks lijkt alsof het al heel oud is. Ik denk aan Texel, daar heb je de “Tuunwallen”. Door de harde wind konden ze er geen heggen maken, dus maakten ze muurtjes, van een meter hoog. Muurtjes, van plaggen. Zo hoog maak ik ze niet. Een halve meter is al een heel werk.

Dan is het zover. De eerste elzen kunnen erin. Ik heb de stijve grijze zeeklei door de teelaarde heen gemengd, om de jonge bomen aan de bodem te laten wennen. Overal om me heen zijn kuilen en bulten. Bulten riet, dat ik verzamelde, bulten klei. Het begint een woest landschap te worden. Straks als het begroeid raakt, is het net alsof het altijd zo geweest is. Dan weet niemand meer hoe het hier kwam. Verhalen zijn nodig, verhalen als deze, om mensen te laten zien dat dit kan en hoe je het doet.

Het bos zal vele functies hebben. Het is voor de dieren en rustige mensen. Er zal af en toe een kind spelen, maar niet vaak. De elzen zullen met hun wortelknolletjes stikstof binden uit de lucht, en de bodem verrijken voor de andere planten. De stijve klei zal steeds luchtiger worden, steeds toegankelijker voor bodemleven. En terwijl de jaren verstrijken, komt er almaar maar meer te groeien. Er zullen insecten wonen en vogels zullen er voedsel en bescherming vinden. En ik zelf ook…

Ja, ik werk eraan. Het tweede bosje. Ik bid dat het vol leven komt, en kijk. Ik kijk het de grond uit!

.

.

Vanuit het bestaande verdergaan

.

.

Er was veel aandacht voor mijn vorige verhaal, over mijn bezoek aan de kunstacademie in Leeuwarden, en hoe verrassend dit bleek uit te pakken. Onverwachte wendingen scoren hoog. Iedereen ziet graag dat er om de hoek iets staat, wat je niet had opgemerkt, en wat je meteen blij maakt. Stel je voor, om elke hoek kan iets zijn wat je nog niet kende. Het is het nieuwe avontuur, dat het kind in jezelf weer omhoog haalt. Als meisje van acht zou ik er meteen inspringen. Leuk! Doen! Lekker spontaan. Achter mij zou het een enorme chaos zijn, van alles waar ik mee bezig was, voor ik opsprong. “Eerst opruimen!” zou mijn moeder roepen. Want ze kon er haar kont niet meer keren. Mijn spel domineerde de hele ruimte. Ja, ik was een enorme rommelkont als kind, vol ideeën en spontane spelletjes en heel creatief met materiaal. Niet iedereen vond dat leuk, dat merkte ik wel. Ik werd er onhandig van en vergat van alles. Als je dingen laat liggen, en tegelijkertijd in volle vaart aan iets nieuws begint, dan wordt het een puinhoop en als je dan niet een grote schoonmaak houdt, wordt die steeds groter.
Hoewel ik dus een rommelkont was, vond ik dat tegelijkertijd vervelend. Ik leerde uiteindelijk rustig te aarden, dingen af te maken en op te ruimen. Nu ben ik een redelijk geordend en opgeruimd mens geworden. Af en toe is het een rommel, als ik helemaal in mijn project zit. Als het klaar is ruim ik het weer op en dan ga ik er tevreden naar zitten kijken. Heel eenvoudig.
Iets nieuws waar ik enthousiast voor ben, hoeft niet meer met stel en sprong te gebeuren. Wat in het vat zit, verzuurt niet. Ik kan het nu rustig een tijdje opzij leggen, voor ik er aan begin. Het vuur onder de passie staat op een klein pitje. Zo doe je er lang mee, en het kookt het niet voortijdig over. Het is een fijn vooruitzicht, voort te kunnen, iets in het vizier te hebben waar ik me opnieuw op kan verheugen.
Terwijl ik werk aan het één, borrelt het volgende dus al in mijn gedachten, niet dominant, maar af en toe, tussendoor. Het komt en gaat, als een vis die onder het wateroppervlak naar vliegjes hapt. Het beeld van wat ik straks ga maken, raakt doordrenkt van de geur van het voorgaande. Knedend aan het één, krijgt het volgende ook gestalte. Zo wordt de schakel gelegd tussen het één en het ander. Zo maak ik verbanden, in wat ik doe. Het wordt een ketting, of misschien wel een spiraal, die rondcirkelt. Een cirkel, van binnenuit, steeds wijder. Elke stap is een steen in het spiraal. Een stapsteen in het labyrint, dat vanuit het midden begint. Dit vol te houden is mijn wens.

Zo ook zie ik deze nieuwe stap, de instaptoets voor de kunstacademie. Ik steek niet zo snel mogelijk over, al het andere vergetend. “Je mag er zo lang over doen als je wilt.” Dat zeiden ze. Hoe vaak krijg je die kans nou? Dat laat ik me geen twee keer zeggen. Een goed verhaal werkt alleen als het rond cirkelt, om dezelfde kern. De kern waar het om draait.

Helaas is onze samenleving barstensvol van pop ups. In advertenties duikt de ene na de andere rage op. Geen wonder dat de politiek ook een soortgelijk tafereel wordt. Dat mensen denken dat met één nieuw wondermiddel alles kan worden opgelost. Eén persoon die het zal doen. De grote verrassing om de hoek. Ze denken dat een nieuwe partij het beter zal doen en toch loopt dat elke keer op een teleurstelling uit. Inmiddels zou men beter moeten weten. Net als in het gewone leven, werkt goed gefundeerd beleid stap voor stap, steeds voortcirkelend vanuit het bestaande. Verrassingen om de hoek zijn niet meer dan pop ups, als dwaallichten die je ervan afhouden. Wat er is, dat heeft je aandacht nodig. Wat er is kun je misschien tussendoor al verbinden met het voortgaande. Als een vis die van onder water naar vliegjes hapt. Maar ondertussen: eerst afmaken, opruimen, dan verder. Als je dat negeert, wordt het een puinhoop. Net als bij mij, toen ik acht was. Het kan heel inspirerend zijn, dat kinderlijke enthousiasme. Ik voel het nog steeds. Maar sommige dingen zijn echt voorbij. En niet voor niks.

In wonderen geloven, met voeten in aarde. Zo kan er meer en meer.

.