Tijden een lange treinreis verdiep ik me in mest. Stadsinclusieve veeteelt en natuurinclusieve landbouw in een wereld waar alles kan. In reactie op een stuk van Harmen Endendijk.
.

.
Deze week geen luisterversie
Ik zit in de trein. Gewoonlijk kijk ik graag naar buiten, maar vandaag niet. Via een bevriende Brabantse boerenzoon lees ik een column van Harmen Endendijk. Het gaat over stikstof. Deze boer is een belangrijk kopstuk in de strijd voor boerenbelangen. Vast eentje met een hele grote trekker. Nou kan ik wel “Boeh” roepen, omdat ik meer houd van kleine boeren met kleine trekkers, mensen die vechten voor een gezonde wereld, in plaats van alleen maar handel. Maar wat schiet je daarmee op. Natuur en handel horen bij elkaar.
Harmen Endendijk blijkt de nieuwe voorzitter te zijn van de Nederlandse Melkvee Vakbond, en volgt daarin Bleeker op. Hij vindt dat een boer moet kunnen leven van het melken en pleit voor gelijke kansen op de wereldmarkt. De mestwetgeving moet eenvoudiger worden, vindt hij. “Mest is nog altijd beter voor het milieu dan kunstmest. “ Hoe kan je mest beter inzetten dan hoe het nu gebeurt? Ik denk met Harmen mee over de mestbestemming in een landschap dat multifunctioneel is.
De dieren krijgen ander voer, en maken in het vervolg gezonde vaste mest die niet stinkt, in plaats van vloeibare. Die mest is geen milieuvervuilend afvalproduct meer, maar moet bruikbaar zijn voor andere zaken. We gebruiken het vooral als bouwmateriaal en om terpen aan te leggen, zodat we ons aan kunnen passen aan de stijgende zeespiegel. Zo deed men dat vroeger ook, en die terpen bestaan soms al tweeduizend jaar of langer. Dat is pas duurzaam! Archeologische sites kunnen je vertellen hoe te bouwen: Vaste mest stapel je op in bulten, gemengd met grasplaggen. Mest in bulten kan op deze manier het dwaze idee vervangen om vloeibare stinkmest in reusachtige plastic zakken te stoppen.
Het vee zelf vind je niet alleen in de weidegebieden, maar ook naast bedrijventerreinen en buitenwijken. Er komen scharrelwijken voor dieren. Dit zorgt er meteen voor dat de band tussen stad en boer wordt hersteld. Voor beschutting maken we overkappingen met zonnepanelen, en op andere plekken planten we bomen, met dichte kruinen. De bomen zuiveren ook nog eens de lucht, zetten CO2 om in zuurstof. De vraag is wel hoe je op een handige manier de mest verzamelt en verwerkt.
.
De ruimte rond natuurgebieden wordt zeer kritisch bekeken. Hiervoor geldt dat alleen natuurinclusieve landbouw mag plaatsvinden. Dit wordt streng bewaakt. Dus geen aardappels, bloembollen en graszoden, zoals er nu steeds meer neigt te ontstaan, puur en alleen omdat dit het meeste oplevert. Het verdwijnen van veeboeren zorgt namelijk allereerst voor handel die wèl goed loopt. En dat zijn meestal geen gezonde teelten. Ook de ruimte rond natuurgebieden moet dus onmiddellijk worden aangepakt, anders raken we van de regen in de drup. Deze ruimte komt daarom geheel en al vrij voor natuurinclusieve landbouw. Het gaat nu niet meer om de grootste, maar om de beste en degenen die kunnen samenwerken. De hectaresubsidies worden afgeschaft en krijgen een bestemming die bij deze zaken aansluit.
In de toekomst krijgen we dus stadsinclusieve veeteelt en natuurinclusieve landbouw. En het allerbelangrijkste: er komen steeds meer boerencollectieven die met elkaar samenwerken om dit te kunnen bewerkstelligen. Financierders passen hun beleid daarop aan.
Het is een heel gepuzzel, zittend in de trein, met deze stof om op te kauwen. Een eenduidige oplossing is er niet, maar het zit hem wel in een andere omgang met de kost. Al snel is mijn eindbestemming in zicht. Laten we hopen dat deze fantasie wordt opgepikt en aangevuld met nog meer goeie ideeen.