.
.
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van zeven minuten.
.
Een nomade verplaatst zich regelmatig. Het is niet omdat het moet, het zijn vaak de omstandigheden, het is de stroom van de tijdsrivier, waarin je meegaat. Ik kon niet blijven waar ik stond, de mensen die me gastvrijheid verleenden, hebben de ruimte zelf weer nodig. Vanochtend wandel ik verder, met mijn rijdende verhalenhuis. Ik ga niet ver.
Vijfhonderd meter verderop houd ik halt bij een brede berm. De grond is hobbelig, maar mijn ijzeren trekhond kan het goed hebben. Ik kan hier ver kijken. Ik heb mijn huis kops op de wind gezet, zodat een zacht briesje mijn wooncocon kan verkoelen. Rechts naast mij is de weg en achter een brede rietkraag ligt het riviertje de Tjonger. De berm waarin ik sta, is wel vijftien meter breed en daarachter ligt een sloot. Het eerste stuk van de berm is gemaaid. Je kan merken dat het niet vaak gebeurt, de overgebleven stengels zijn hard en houterig. Ik kijk goed waar ik mijn blote voeten neerzet, op de kale stukjes tussen de pollen in. Verderop is nog niet gemaaid. Dichte bossen distels bevolken de bodem, gemengd met brandnetels. Ik zie een paar koolwitjes fladderen. Hier en daar zie ik een witte bloem van dovenetel of het brede blad van de zuring. Het staat in sterk contrast met het egale grasland ernaast, waarin ik een blauwe trekker zie rijden. De boer is aan het hooien onder een benauwde heiige hemel.
Ik trek mijn T- shirt met lange mouwen uit en gooi het nonchalant in de opgeruimde zithoek. Loom ga ik op het bordes zitten. De zon schijnt door een sluierwolk op mijn blote schouders. Ik weet nog niet wat ik zal doen vandaag. Ik kijk naar een enorme groep ooievaars die cirkelen boven het land. Net wanneer ik ze wil gaan tellen, komt de blauwe trekker mijn kant op, die zojuist nog heen en weer reed op het weiland. De volgende strook van mijn berm wordt gekortwiekt. In rap tempo komt hij dichterbij. Wanneer hij naast me is, stopt de trekker.
In de cabine zit een grijze vijftiger. Hij grijnst en buigt opzij om iets te zeggen. ‚Dat is ook een mooi wagentje!’ Ik knik. ‚Zelfgebouwd. Ik woon erin. Sta ik hier niet in de weg?’ De boer schudt doodgemoederd zijn hoofd. ‚Nee hoor’ Hij kijkt nog eens naar mijn wandelhuisje.
‚Knap hoor,’ zegt hij. ‚Ik zou er nooit aan beginnen.’
Ik kijk naar zijn rode gezicht. ‚Heb je het niet warm?’ Hij schudt zijn hoofd. ‚Heb je deze grond ook onder beheer?’ vraag ik.
‚Ja,’ zegt hij ‚Voor de gemeente. Ik doe het erbij en krijg er onkostenvergoeding voor. Ik verdien er niks aan. Voor de koeien kan ik het niet gebruiken. Het is rommel. Het zit vol distels. Dat eten de koeien niet.’
‚Hoeveel koeien heb je?’
‚Tweehonderd,’ antwoordt hij op mijn vraag ‚Allerlei soorten. Geen doorgefokte holsteiners, die krijgen veel te gauw wat. Deze geven wat minder melk, maar ach…’
‚Zou je niet liever minder koeien hebben?’ Daar hoeft hij niet lang over na te denken. ‚Liever honderd. Dan hoef ik niet om half vijf op te staan. En dan heb ik meer aandacht voor het werk. Maar met honderd redden we het niet. Mijn zoon werkt ook mee. Hij heeft een gezin om voor te zorgen.’
Ik lach, omdat ik me iets herinner. ‚Zag ik je gisteren met je kleinzoon op de trekker zitten?’ Hij glimlacht. ‚Ja. Het jochie is nu vier. Hij vindt het hartstikke leuk op de trekker. Soms mag hij een stukje mee. ’
Ik kijk naar het groene weiland, dat glanst in de zon. De regen van gisteren heeft het gras goed gedaan. Ik kijk opnieuw naar de boer, staande op mijn bordes hoef ik niet omhoog te kijken om met hem te praten.
‚Hoe gaat het met het bedrijf? Denken jullie dat je nog verder moet groeien?’ vraag ik.
‚Tja… we redden het net en willen liever niet meer groeien. Het geeft weer zo’n gedoe. We proberen het vol te houden met wat we hebben. We doen ook een stukje akkerbouw met aardappels. Die liggen nu in de schuur als veevoer. We konden ze niet kwijt, door de corona. Moeilijk hoor. Er moet echt iets veranderen. We krijgen haast niks voor wat we doen.’ Hij kijkt even starend voor zich uit, voor hij zich met vastbesloten trek voorover buigt, naar de koppeling. ‚Ik ga weer aan het werk,’ zegt hij dan. Hij knikt vriendelijk naar me en geeft gas. Verder gaat hij, een spoor van gemaaide distels achter zich latend.
.