Welvaart, broederschap en beschaving

Twee jongens gaan me voor in het donker, naar de veerpont over het IJ. Een dag later, wachtend bij het stationsgebouw, word ik geraakt door een beeldhouwwerk in de gevel.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Daar zit ik dan, op mijn hurken in het gras. Ik ben er speciaal voor naar Amsterdam gegaan, dit feest. Het regent al de hele avond en alle toespraken en muziek, alle mensen die ernaar luisteren zitten eensgezind onder een grote tarp. De avond is nog niet ten einde, maar ik kom toch maar overeind. Het is tijd om terug te gaan naar het hotel. Dat is aan de andere kant van het centrum en dan ook nog aan de andere kant van het IJ. Dat is nog een heel eind. Ik doe mijn regenkleding aan en pak mijn fiets. Na een paar seconden zie ik de groene broek al glimmen in het donker. Het water valt met bakken uit de lucht. Ik probeer mijn natte haar nog even tot een knotje te frummelen, zodat het niet in mijn nek druipt. Het valt steeds naar beneden. Ik laat het.
Naar de veerpont is vijf minuten fietsen. Als ik er aankom, zie ik een jongen, die in het donker onder de overkapping zit, aan tafel, met een opengeklapte laptop en een waterfles. Hij is de enige. De pont is nergens te bekennen.
“Vaart hij nog?” vraag ik.
“De laatste komt nog. Maar aan de andere kant is er nog één. Die gaat ook langer door dan deze.” Hij legt uit hoe ik er moet komen. Fietspad af, links met de bocht mee, bruggetje over.
“Okay!” zeg ik.
Er komen twee jongens aan fietsen. Grote glimmende regenjassen, hun koppen gebogen over het stuur. Ik stop en kijk wat ze gaan doen.
“Ik ga geen uur wachten”, zegt de één.
“Moeten jullie ook oversteken?” vraag ik, terwijl ik dichterbij fiets.
“Ja”, zeggen ze “Jij ook? Fiets maar met ons mee.”
We volgen het steenrode fietspad door de bosjes, langs het veldje met de liggende boomstammen. Bijna terug naar het Mandelahuisje en verder. Daar ligt de sluis met gesloten deuren. Over de sluisdeuren is een smal pad, niet breder dan de deuren zelf, met een hekje er langs. Met de fiets kan je er net overheen, maar je moet hem eerst een beetje optillen om op de sluisdeuren te komen. Onder mij klinkt het geluid van de stromende regen in het water. “Dit lijkt de middeleeuwen wel!” roept de jongen die voor me loopt. “Het heeft wel wat…”
Ik volg ze naar de veerpont. De heldere lampen verlichten een dek vol mensen. De meesten met een fiets, anderen zonder. Ik herken de vrouw naast me, met haar zoon. “Hee, Otis! Jij hebt vanavond gewonnen hè?” roep ik. Het blonde joch grijnst breed en knikt. De mensen staan geduldig te wachten. Sommigen praten met elkaar. Ik las gisteren in de krant dat er een plan ligt om een brug te maken. Dan kan de veerpont worden opgeheven. Maar de uitvoering is vreselijk ingewikkeld en de mensen willen het niet. “Hou toch op!” roepen ze. Al dat gedoe! En ze willen hun pont helemaal niet kwijt.

De veerboot vertrekt. Aan de overkant ligt het Centraal Station.

De volgende ochtend ben ik daar opnieuw, en dit keer om naar huis te gaan. Ik heb geen haast en kijk naar het prachtige stationsgebouw van onze hoofdstad. Er zijn beeldhouwwerken in gemetseld. Hele voorstellingen zijn het met een eveneens gebeeldhouwde lijst erom. Er zit gaas voor, tegen de duiven. Ik kijk naar alle afbeeldingen. Er zijn zes lijsten, en eronder staat waar ze over gaan. Drie aan de linkerkant van de ingang: Elektriciteit, Nijverheid, Stoom. Aan de rechterkant: Welvaart, broederschap, beschaving. Bij de laatste blijf ik staan. Er staan vier mensen op. Twee mannen trekken eendrachtig een visnet omhoog. Er is een vrouw, losjes en liefdevol ligt haar arm over de schouder van het kind. Met haar andere arm heeft ze een grote mand fruit vast, die balanceert op haar hoofd. Alles straalt overvloed uit en zorg voor elkaar. Dát is beschaving. Wat een prachtig beeld! Hoeveel mensen hebben hier al naar gekeken, tijdens het wachten? Het zet aan het denken. Vaak zie ik een ander begrip over beschaving, dat veel meer over technologie gaat. Ik denk aan de grote plannen voor de nieuwe brug. De zogenaamde “vooruitgang”. Alles moet sneller en makkelijker. Ik denk aan al die mensen, die zo geduldig op het dek stonden te wachten. Die helemaal geen brug hoeven. De jongens die me hielpen er te komen, over het smalle bruggetje van de sluis. Zorg voor elkaar maakt een beschaving levend. Toch is dit niet waar overheden de meeste energie in steken. Soms lijkt het wel manisch, die drang naar vernieuwing, groter, sneller en verder. Techneuten en politici zouden eens wat vaker op de fiets moeten gaan, het pontje nemen en dan naar dit prachtige beeld kijken. Maar de ontwikkelingen gaan door. Ondanks de hoge kosten en de tegenstand komt hier wellicht toch die brug, zoals overal, waar iedereen dan anoniem overheen scheurt. Waar je uit moet kijken dat je niet van de sokken wordt gereden. Terwijl het zo duidelijk is: Uiteindelijk kijken we liever naar vrolijke jongens, die rustig voor ons uit rijden, die ons lachend de weg wijzen over het smalle bruggetje van de sluis. Dàt is beschaving.

.

.

.

BELHAMELS OP TAFEL (Rascals on the table)

.

.

Maakte ik een lange reis voor niks? Het was niet waar ik voor kwam. Maar ik zie wel wat anders. Ik grijns met een kwajongensachtig genoegen.

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

Do you like to hear the ENGLISH translation? Click on the button under the text.

Leiden stad. Ik struin door de drukke straten van het centrum, passeer talloze eettentjes en hier en daar een kledingzaak. Waarom ben ik hier? Even geleden zat ik nog bij een bijeenkomst van Future Affairs, van het NRC. Ik zat erbij, maar begreep er geen snars van, het Panpsychisme, Quantum en fractalen. In het Engels. Ik keek naar het gezicht van de vertellende vrouw. Hoe enthousiaster ze werd, hoe minder ik het begreep. De holle zaal maakte van het betoog een bord sonische spaghetti. Na een uur ben ik weggegaan. En nu loop ik hier. De zon komt achter de wolken vandaan, de stenen stad begint weer op te warmen. Dit is heel wat anders dan het koele Noorden, waar ik vanochtend nog fietste, op weg naar het symposium waar ik voor kwam. Ik volg het water van de gracht en kijk omhoog, naar de gevels. Een oude naam komt in beeld met zachte pastelkleuren. Het is een Antiquariaat. Ik verlang naar de stoffige geur van oude boeken. Nieuwsgierig wil ik naar binnen gaan, maar in één oogopslag zie ik dat ik er niks te zoeken heb. Het is de zoveelste uitspanning om je buik rond te eten.

Ik loop verder. De ongeïnteresseerde veelheid van consumptieartikelen loop ik zonder kijken voorbij. Het maakt me suf en onverschillig. Ik weet niet meer wat ik moet. Dan ga ik ook maar eten. Net als iedereen, kennelijk. Keus zat. De hele gracht is omringd door uitnodigende tafels en stoelen en borden die roepen wat er allemaal te koop is. Aan de overkant is het enige biologische eethuis. Ten minste, dat staat op het bord. Modern, lichtgroen, met tafeltjes langs de gracht. Wie weet is het wat. Ik steek de brug over, terwijl er net een sloep onder me doorgaat vol hapjes en mensen. Ik kies een tafel vlak boven de kademuur en kijk het glinsterende koele water. Boven de gracht vliegen kauwtjes, kapmeeuwen. Geen wonder. Zoveel eten bij elkaar vinden ze in de wijde omtrek niet. De mensen eisen steeds meer op. Overal. Natuurlijk komen ze hierheen! “Hier is het! Hier is het!” schreeuwen de meeuwen. Kolossale zeemeeuwen scheren dreigend over de hoofden van de mensen. Met hun kromme snavels vliegen ze soms rakelings over een maaltijd heen, maar iets van het bord graaien, dat durven ze nét niet. De meeste gasten kijken er niet eens meer van op. Maar de serveerster van het biotentje maakt zich er zichtbaar druk om. “Het komt door die patatzaak aan de overkant!” zegt ze opgewonden tegen een klant. “Dáár komen ze allemaal naar toe!” Op het moment dat ze dit zegt, landt er een kauwtje, twee meter van me af. Hij neemt plaats op het randje van de kademuur, en schikt zijn vleugels. Geïnteresseerd kijkt hij me aan, alsof hij precies weet waar hij moet zijn. Ik begroet hem vriendelijk. “Ha jochie! Jij lust wel wat hè? Nou dat is goed hoor… ” Ik praat op keuvelende toon zoals kauwtjes dat volgens mij ook doen. “Als ik klaar ben dan laat ik een stukje voor je over,” ga ik verder. Het kauwtje kijkt me slim aan. Het is net alsof hij precies begrijpt wat ik zeg. Misschien is dat ook wel zo. Als het over eten gaat, dan zijn zulke dieren bijzonder slim. Dan vliegt hij weg.

Ik bestel twee groentekroketten. Het valt tegen. Al is het gemaakt van speltmeel, er zit bijna geen groente in, het is vet en ik word er misselijk van. Ik eet de paar slablaadjes op, die aan de zijkant van het bord liggen. Een halve kroket laat ik liggen. Dan sta ik op om te betalen. Nauwelijks ben ik opgestaan of mijn gevleugelde vriend duikt vanuit het niets op de tafel, achtervolgt door een fladderende wolk. In een oogwenk is de tafel verborgen achter een schreeuwende groep vaalzwarte belhamels. Van alle kanten komen vogels aanvliegen, maar de kroket is al op. Ik kijk over mijn schouder. Wat een leven! Ik grijns met een kwajongensachtig genoegen. Even maar. Want vlak voor me komt de serveerster aanlopen. Ik trek een stoïcijns gezicht en pak mijn portemonnee om af te rekenen. “Vervelend hè, die vogels,” zeg ik meelevend. “Maar sommige mensen vinden ze toch wel leuk.” Ik pauzeer even om dan toe te voegen: “Dat vind ik eigenlijk ook.” De serveerster knikt aarzelend. Misschien ben ik zelf wel een belhamel. Eentje op twee benen.

.

NEDERLANDS

ENGELS

.