De robuuste kiem van Alles (The robust seed of Everything)

.

.

.

Een verrassend gesprek in de trein over autonomie en zelf voedsel verbouwen en zaden telen. Met aan het eind een cadeautje van de conductrice.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you want to listen to the ENGLISH translation? Click on the button underneath.

Ik sta in de trein van Antwerpen naar Rotterdam en kijk door de open deur naar de bewegende menigte op het perron. Twee dagen lang verdiepte ik me in de autonomie van zadenteelt en ik ben geheel vervuld van het onderwerp, dat zo verbonden is met lokaal voedsel telen en sociale verbondenheid.

Het is erg druk in de trein, maar ik vind toch nog een klapstoel op het balkon. We zijn nog niet weg, we hebben nog even de tijd. Naast me staat een pittige conductrice met een blonde staart. Al snel raken we in gesprek en ik laat haar mijn kaartje zien, de lichtblauw met groene woonwagen, het Rijdende Verhalenhuis. Nee, vertel ik, ik reis er niet meer mee. Ik ben geworteld, om me te verbinden met het land. “Ben je ook zelfvoorzienend?” vraagt ze. “Wat bedoel je daarmee?” vraag ik, “Ik kan me redden met mijn zonnepanelen, als het moet. Maar mijn eigen voedsel kan ik nog niet telen. Een heel klein beetje maar. Die kennis te verrijken, dat vind ik belangrijker dan energie…”

Tot mijn verrassing vind ik herkenning. En dat op de laatste plek waar je het kan verwachten. Hier, bij een conductrice in een Vlaamse trein. Ik noem haar Lena. We praten over voedsel. Voedsel uit zaad, knollen of wortels, dat opgroeit vanuit een vruchtbare bodem, liefdevol bewonderd en verzorgd. Het wordt geproefd, gedeeld en besproken. Het wordt geoogst en gaat van hand tot hand, tot het op tafel belandt. Ons lichaam verwerkt de voedingsstoffen en die belanden opnieuw in de bodem. Zo hoort het te zijn. We hebben het niet alleen nodig om te leven, maar ook om het leven zin te geven, met elkaar. Het maakt het leven op aarde vol, levendig en vruchtbaar. Lena noemt het: “Wakker zijn.” Het maakt mij niet uit hoe ze het noemt, we willen hetzelfde: handen terug in de aarde. Eigen voedsel kweken en de afscheiding met de natuur ongedaan maken.

“We hebben de productie helemaal uitbesteed aan slechts enkele multinationals,”zegt Lena strijdvaardig. Ze wil er niet meer aan meedoen. “Ja,” zeg ik. “Voedsel is een mager gebeuren geworden. Het gaat allang niet meer om de honger van mensen te stillen. Het gaat om de portemonnee van de aandeelhouders. Het voedsel zelf is van ondergeschikt belang. Het is een optelsom van nutriënten van de industrie. Die wordt steeds efficiënter. Steeds vaker zie je pasklare maaltijddrankjes, zodat je altijd door kan werken in de veeleisende groei economie. Dat heeft met voedsel weinig te maken. Ik vind het ongelooflijk dat mensen daar intrappen. Snap jij dat?” Lena schudt haar hoofd. “Weten zij het nog, van het zaad? Daar komt het leven uit voort! Ik wil dat het zaad weer in onze handen komt, in handen van levendige en geïnspireerde mensen met liefde in hun lijf. Zoals jij en ik.” Haar gezicht staat vastbesloten. Ze is niet de enige. Er zijn er steeds meer. Ik vertel haar wat ik geleerd heb, de afgelopen dagen. Hoe kunnen we weer zelf onze zaden telen? Het is niet vanzelfsprekend, bedrijven ondervinden een hoop regels en wetten, daarin. Lena luistert, ik vertel.

Pierre Rabhi, Het geluk van het genoeg.

De teelt van zaden wordt heel strikt gecontroleerd. Enerzijds is dat om de handel gezond te houden. Er mogen absoluut geen ziektes en schimmels worden verspreid. Dat is begrijpelijk. Maar schimmels en ziektes kan je ook bestrijden door je systeem gezond te maken. Uiteindelijk is dat ook veel efficiënter! Dat doet ecologische landbouw. Door meer soorten bij elkaar te zetten maken de planten elkaar gezond. Maar niet alleen ondersteunen ze elkaar, je bent ook niet meer afhankelijk van één enkel product. Wie meerdere paarden voor zijn wagen spant, is minder kwetsbaar. Als het één wat minder is dat jaar, dan is er altijd nog het ander wat het wel doet. Toch overheerst vooral de angst dat het mis kan gaan en dat is allesbepalend. Vandaar die grote controle op zaadgoed, bij gangbare en biologische zaden.
“Dus daarmee wordt de natuurlijke voortgang gefixeerd!” zegt Lena. “Dat is belemmeren van de evolutie! En dat in deze tijd van verandering. Alles wil in beweging komen, toch?” Ik knik en ga verder.

“En dan heb je bovendien nog de patenten. Het patent op zaden. Zaden kunnen vaak niet worden vermeerderd, gewoonlijk zijn ze niet zaadvast,” zeg ik. “Als je er iets uit laat groeien krijg je allemaal rare dingen, maar niet meer de oorspronkelijke kool of sla. Er zijn maar een paar bedrijven die zorgen voor ons voedsel. Zij hebben het zaad in handen. Elk jaar opnieuw moet de boer daar zaad inkopen en zo hebben die multinationals de macht. Het gaat immers om geld. Gangbaar voedsel en zaad is volledig gebonden aan de financiële markt. De aandeelhouders, daar gaat het om. Maar wat gebeurt er als die markt instort? Wat staat er dan nog op tafel?” We kijken allebei stil voor ons uit. Ik vraag me af of Lena niet nodig kaartjes moet gaan knippen. De trein rijdt alweer een poosje. Inderdaad, ze kijkt onrustig om zich heen. Iemand van de beveiliging komt langslopen. Ze groet me en verdwijnt gauw door de schuifdeuren.

Als ik alleen ben, denk ik na over die eerste vraag van haar. Lena vroeg mij of ik zelfvoorzienend ben. Tegenwoordig wordt daar vrijwel altijd eigen opgewekte elektriciteit bedoeld. De focus van de samenleving ligt nu op alternatieve energiebronnen. Toch, zonder laptop, telefoon en andere elektrische apparaten kan ik nog wel leven. Maar zonder voedsel en warmte kan ik niet. En daarin zit hem de clou. Daarom plant ik bomen. Voor snoeihout om mijn kleine, goed geïsoleerde huisje te warmen. Voor noten en bessen. Op de uitgestrekte Friese weiden vormt het een windhaag. Dat is nodig voor de jonge planten die erachter zullen groeien: de kruiden, de pastinaken en de koolrabi. De vlinders en de bijen zoemen rond in de luwte en bezoeken de ene bloem na de andere. Er moeten veel meer van deze plekken komen, voor ons én voor de dieren. Voor voedsel en diversiteit. Alleen zo kunnen we weer deel uit gaan maken van het ecosysteem Aarde. We hebben veel meer mensen nodig, die weten hoe je voedsel laat groeien, en daar met liefde mee bezig kunnen zijn. Daarom schrijf ik erover. We moeten het terugpakken, weg van de grote industrie en de aandeelhouders. Met elkaar weer gaan genieten van de vele variaties en smaken die er zijn, het proeven en er samen over hebben.

Een poosje later komt ze terug, Lena, de conductrice. Ze wil graag nog iets vertellen. Ze heeft een nieuw baantje, zegt ze. Bij een bejaarde bollenteler, in Noord Holland. Hij kweekt alleen geen bollen meer. Hij teelt nu een variëteit aan biologisch voedsel. Er werken allerlei mensen op zijn land. Hij is bijna doof en blind, die man. Maar dat houdt hem niet tegen. Hij wil het goedmaken, wat hij verkeerd heeft gedaan. Ze vertelt het met glimmende ogen. Geboeid luister ik. Goddank, het is overal. We zijn niet alleen. Alles is in beweging en werkt aan dat ene. De robuuste kiem van alles.
“Ik vond het een heel bijzondere ontmoeting,” zegt Lena. “Daarom wil ik je iets aanbieden. Je mag van mij in de eerste klas gaan zitten.” Dankbaar sta ik op van mijn klapstoel en kijk haar stralend aan. Ik pak mijn versleten groene rugzak en zoek de weg naar mijn erezetel. Er is nog een lange reis te gaan. Buiten hangt een dichte mist. Ik ga zitten en staar in het niets.

.

NEDERLANDS:

ENGELS:

A surprising meeting in the train. We talk about being self sufficient and our food supply. About multinationals and how the food market is completely in hands of just a few. We have to take it back again!

PS: De conductrice heeft in werkelijkheid een andere naam en uiterlijk. Ook is het gesprek uitgebreider weergegeven dan het was, vanwege de leesbaarheid en de wezenlijke inhoud.

.

Dit boekje van Velt werd mij tot driemaal toe in handen gedrukt.

Schapen scheppen een band ( Sheep bring us together)

.

Schapen achter mijn huis.

.

Er zijn twee grote zakken wol gedumpt, bij Wiersma. Zomaar in de tuin. Ik mag ze hebben. Samen halen we het op. Als we terugkomen zit het kleine autootje propvol. Ik zit met mijn buik tegen het dashbord aan, anders past het er niet in.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Dot you like to hear the ENGLISH translation? Click on the button underneath.

.

Er lopen schapen in de wei. Boer Sjoerd uit Jorwerd heeft hun dieren hierheen gebracht. Ze houden het gras deze winter kort. Ik heb hier nog nooit schapen gezien, het is voor het eerst. Het zijn Texelaars. Ze mogen een heel jaar in de wei lopen. Daarna worden ze niet ver van hier geslacht. Tevreden kijkt Sjoerd er naar. “Ze worden al lekker dik!” zegt de jonge boer. Dat moet ook wel. Ze eten de hele dag gras en klaver en paardebloemen. Het is kauwen en slikken. Na lang grazen gaan ze liggen en dan floept alles weer terug, omhoog in de bek. Terwijl ze glazig in de verte staren kauwen ze weer verder. En uiteindelijk worden al die groene blaadjes vlees, botten en wol. Ongelooflijk. Ik denk daaraan terwijl ik naar ze kijk. Dat kan ik nu, kijken. Daar heb ik nu het geduld voor. Als kind kende ik een man die schapen filmde. Dat vond ik zo raar! Ik vond ze maar saai. Maar nu ik ouder ben kijk ik er graag naar. Hoe ze met elkaar opgrazen en de lekkerste hapjes zoeken. En ik denk eraan hoe ze straks onder het mes gaan.

.

.

Het hele biologisch leven bestaat uit eten en gegeten worden. En al die verorberde eiwitten gaan rond en transformeren van het één in het ander. Eigenlijk is de aarde één grote toverbal, vol verrassingen. Zelfs zo’n suffe grazer kan er wat van. Behalve dat het rustgevend is om naar te kijken, zorgen ze voor vlees. En wol! Maar wat gebeurt daar dan mee? De boeren kunnen het aan de straatstenen niet meer kwijt. Dat hoor ik overal. Dat komt zo: Er zijn kerels met enorme kuddes. Die laat hij verzorgen door anderen. Die baas is boer noch herder. Het is een zakenman. Hij stuurt de wol massaal op naar China en als we het weer terug willen, moeten we het importeren. Daarom is er geen boer meer die schapen voor de wol heeft. Ze weten bij God niet wat ze ermee moeten. Menig boer gooit het maar ergens neer, soms met pijn in het hart.

.

Pruik van buurman Rachid

.

Een dag later fiets ik door het dorp, de lange weg naar het station in Deinum. Dan zie ik letters op een schuur. “Wolhandel” lees ik. Gek, dat heb ik nog nooit gezien. Ik zie een man lopen op het erf. Hij komt richting de weg. Dat is een mooie kans voor een kennismaking. Ik stap af en loop naar de man toe. “Heeft u hier nog steeds een bedrijf?” wijs ik naar het bord.

“Nee, al een tijd niet meer,” zegt hij. “Die tekst moet er nodig af. We hebben vijftig jaar in wol gehandeld. Elke ochtend waren we om vijf uur op. Alle boeren van de streek kwamen hier, met hun wol. Het was een druk bestaan. Het is mooi geweest, maar ik ben blij dat we nu eens ontspannen kunnen, mijn vrouw en ik.” Hij was een van de laatste wolhandelaren van het land. En nu is ook hij ermee gestopt. Waar moeten de boeren nu met hun wol heen? Wie weet het?

Twee weken later wordt ik geroepen door Jochum. “Heb jij interesse in schapenwol? Wiersma heeft voor je gebeld!” Het is de wolhandelaar in ruste. Hij heeft twee bigbags vol, zegt hij. In de tuin gevonden, gewoon gedumpt. “Ik wil ze graag,” zeg ik. Ik kom ze zo snel mogelijk halen.

Wat kan je daar allemaal mee doen? Tochtgaten opvullen in het dak. En als afscheiding, tussen paden en perken in de tuin. We kunnen ook gaan spinnen!

.

Buurman Jeroen

.

Ik praat erover met buurman Jeroen, hij doet graag mee. Samen halen we het op. Als we terugkomen zit het kleine autootje propvol. Ik zit met mijn buik tegen het dashbord aan, anders past het er niet in. Gelukkig is het maar een klein stukje. Eenmaal terug parkeert Jeroen de auto op het erf, en we gooien de twee bigbags leeg op het beton. Het is een mooi gezicht, die warme kleuren in de zon. We sorteren de grote stukken uit één stuk, en gooien de losse flodders op een andere hoop. Het is prachtige wol, met maar weinig stront erin. De kleur is diepbruin, soms met licht rossige uiteinden, of met stukken grijs er in, als zilver. Soms zijn er stukken in elkaar gedraaid, als rasta haar. Ik geniet van het werk. Net als ik dat wil zeggen, haalt Jeroen de woorden uit mijn mond. “Als ik dit in handen heb, is het net of ik het altijd al gedaan heb. Alsof mijn DNA weet, dit is mooi materiaal, daar hebben we wat aan. En nu wordt het gedumpt… Hoe ver is de wereld afgedwaald dat het nu afval is!” Ik knik. “Ja, dat dacht ik ook..”

Als de wol gesorteerd is hebben we drie zakken. De flinkste met grote stukken, eentje met kleinere stukken, en één met alleen maar wolvlokken en poep erin. Die wol komt bij de kont vandaan. De eerste twee gaan naar de hooizolder, de laatste gaat mijn landje op. Samen lopen we het pad af, de witte zak tussen ons in. We lopen het Verhalenpad op, en ik leg de wol neer waar ik het wil. Het zal hier de grond bedekken. Het zal het kweekgras tegenhouden in zijn groei en er zullen beestjes onder schuilen deze winter. Uiteindelijk zal het verteren, als voeding voor planten en struiken. Van de grond naar het gras naar het schaap naar de grond. Zo maken we de cirkel rond en laten we er iets moois op groeien.

.

Wol tussen pad en perk

Al is het wel een hele korte kringloop… Daarom wil ik ook niet ál de wol hier neer leggen. Er moet meer mee. “Laten we elke maand een handwerkavond houden!” zegt Jeroen. “Spinnen, weven en breien…”
“Maar eerst een spinnewiel,” besluit ik, “Ik ga ernaar uitkijken.”
Ik denk er nog steeds aan als ik even later Sjoerd tegen kom. Ik vertel hem van al die wol en wat we willen. “Hij lacht stralend. O! Dat vind mijn zus ook leuk. Zij verft wol, met planten.” Ik loop glimlachend verder. Dat deed ik vroeger ook, samen met mijn moeder…

Schapen scheppen een band. Het is het land zelf, dat het doet. Samen maken we de cirkel rond. Hier, waar we zijn. Wij en het land, het land en wij.

(Toegift in de luisterversie)

.

NEDERLANDS:

ENGELS:

.

There are sheep in de meadow. They are from farmer Sjoerd. What happens with their wool? The woolmerchant has stopped. But still this man found two bigbags of wool in his garden. My neighbor and I pick up the dropped bales , we admire the beautifull material and come up with ideas.

Een schoentje voor Houdini (A mouse shoe for Houdini)

.

Smart work of a little mouse

Alles heeft zijn plek in het bestaan. Daarom heb ik spinnen in huis en vliegen. Maar met muizen heb ik geen pardon. Die vang ik. Maar sommigen zijn zó slim! Zoals Houdini, genoemd naar de bekende boeienkoning.

.

“Alles heeft recht op leven” zei mijn man, toen ik de zoveelste naaktslak door de plee spoelde. “Ach joh, in het riool stikt het vast van de slakken. Ze kruipen er gewoon weer uit en komen ’s nachts door het afvoerputje weer het huis in.” dat zei ik. Niet dat het me erg veel kon schelen. Gek is dat. Voor mijn gevoel geef ik mijn hele leven al om beestjes, groot en klein. En toch is het pas na de dood van mijn man goed op gang gekomen.

Het was twee of drie jaar later. Ik zat op de rand van een vijver. Mijn oude jeugdvriendin zat naast me. Ik had haar al vele jaren niet meer gezien. Ze wilde omscholen. “Ik wil verpleegster worden,” zei ze. Ondertussen viste ze me haar wijsvinger een spartelende vlieg uit het water. “Het is heel leuk, zo’n vijver, maar ik vind het zo erg om al die beestjes te zien verdrinken, het gaat de hele dag door! Ik kan ze er niet allemaal uitvissen…” Verbaasd keek ik naar het vliegje op haar vinger. En dan naar al die andere spartelende beestjes. Ik hoorde de echo van mijn man. “Alles heeft recht op leven!”
En nu is het alsof het altijd al zo geweest is. Ik red bijna elke dag wel wat: een vlieg in een emmer water, een worm die ligt uit te drogen op het fietspad. Of het is een langpootmug in een verlaten spinnenweb, of een wesp uit de stroop. Dan was ik hem voorzichtig af met een nat strootje. Ik vermoord geen wespen. In deze tijd zijn ze op zoek naar zoetigheid. Dus voer ik ze suikerwater. Merels en ook andere vogels eten wespen. Dat is erg welkom in deze tijd van droogte. Alle dieren hebben niet alleen recht op leven, maar betekenen iets in het geheel. Waarom zou ik doden alleen omdat ik er last van heb?
In mijn huis leven spinnen, verstopt in hoeken en kieren. Vooral roofspinnen, die geen web maken. Die eten de vliegen of zuigen ze leeg. Ik vind het prima. Maar waar ik geen pardon mee heb, zijn muizen. Die vang ik in een val. Eentje waar ze niet dood in gaan. De slimste van hen heb ik Houdini genoemd, naar de boeienkoning. Hij ontsnapt telkens weer.

Het is drie uur als ik wakker word door een harde klap. De muis! Gisteravond heb ik toch maar de val gezet. Ik hoop dat ik geen muizen meer heb, maar je weet nooit. Gisteren heb ik alle gaten dichtgestopt. Zoals de kier onder de achterdeur. Maar ook boven het markies onder de dakrand vond ik er gaatje. Het was dus niet genoeg. Nu zit er eentje in de val.“Ze kunnen door kiertjes ter grootte van een potlood!” zei de man van de ijzerwinkel. Hij krijgt veel mensen die vallen kopen. De val die ik bij hem kocht doet het goed. Het enige probleem is dat sommige muizen dus razend intelligent zijn. Zoals Houdini. Alles opeten en de klep achter zich dicht laten vallen. Een draadje om het palletje heen te winden en de klep blokkeren met een luciferdoosje. Ongelooflijk. Maar nu heb ik toch echt een muis in de val. Nieuwsgierig klim ik uit mijn hangmat. Is het hem? Het is een veldmuis. Bruin. Druk rent hij heen en weer, tot zoverre als dat kan in het kleine hokje. Ik gooi nog was extra havervlokken door het gaas en werp een handdoek over de val. Dan kan hij rustig worden. Morgen zet ik hem uit, aan de andere kant van de Swette.

Ik zwem. De ingepakte val net boven het water in mijn ene arm, met de andere doe ik schoolslag. Ik wil hem uitzetten in het wilgenbosje, naast het verlaat. Voor het verlaat hoef ik niet meer te zwemmen. Het wordt er steeds ondieper. Ik buk, om onder het bruggetje door te gaan. Daarachter is het verlaat, een gemetseld huisje dat de waterstand regelt. Links en rechts een schuine oever van beton, begroeit met glibberige algen. Dan blijf ik stokstijf staan. Die ogen! Vlak voor me zit een zwarte kat, die me gefascineerd aankijkt. Moet ik mijn muis hier wel loslaten? Even aarzel ik. Dan zet ik door. Houdini is vast slim genoeg om de kat zijn klauwen te ontlopen. “Kssssjt!” zeg ik. Het dier rent weg. Het lijkt me een jong beest, en fanatiek ook nog. Ik klauter omhoog en houd me vast aan de betonnen wand die naast de glibberige helling staat. De kat verdwijnt tussen de spijlen van het hek, dat om het gemaal heen staat. Daar weet ze zich veilig. Op het gemaaide veldje naast de muur houdt ze alles in het oog wat ik doe. Ik loop verder, tot ik haar niet meer zie. Onder de bosjes is een boomstronk, blad en zaagsel. Dit is een goede plek. Ik druk de klep open en de muis rent weg, Roetsj! Houdini heeft zijn vrijheid terug. Ik wens hem een mooi hol met veel slimme kinderen. Hoewel, was het hem wel? Dat weet je maar nooit, met muizen. Had ik hem maar een schoentje aangedaan. Een schoentje voor Houdini.

.

NEDERLANDS:

ENGELS:

Everything has a right to live. I have spiders in my house. But mouses are not welcome. I catch them in a trap. But some of them are so smart!

Wachten op de zonnewende (Waiting for the solstice)

.

Steeds weer terugkeren naar een plek. Niet omdat je er toevallig langskomt, maar omdat je het wilt. Omdat je er je wortels hebt en je de mooiste momenten met iemand kunt delen.

Een van de vele stegen in Utrecht, met opkomende zomerzon.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you want to listen to the ENGLISH translation? Click on the button under the text.

.

Al noem ik mij een gewortelde nomade, ik ben het niet altijd geweest. Emmeloord, mijn geboorteplaats zei me niet zoveel. Toen ik 18 was verhuisde ik naar Zwolle. Toen ik 19 was ging ik een half jaar terug naar Emmeloord. Op mijn twintigste woonde ik in Arnhem. Op mijn 22e vertrok ik naar Leeuwarden. Toen ik 25 was vertrok ik naar Utrecht. Zoeken. Steeds weer verhuizen. Het was een rusteloos bestaan en ik was een slechte slaper. Net goed en wel in Utrecht brak ik mijn been bij een verkeersongeluk. De genezing duurde twee jaar. De beperking deed me goed. Talent kwam nu tot uitdrukking: schrijven, tekenen. Karakter heeft stilte nodig om zich te kunnen vormen.
Mijn been genas. De lange beperking had me rust gegeven en ik was bereid om grondige keuzes te maken. Een paar jaar later ontmoette ik Michiel en hij werd mijn man, een man met diepe wortels. Zijn leven speelde zich af langs de werven, in het middeleeuwse Utrecht. Hij was een hartelijke creatieve ambachtsman. Iedereen in de buurt kende hem. Samen begonnen we een rondvaartbedrijf en zijn wortels vergroeiden met de mijne. Met elkaar voeren we enige jaren over het water en met elkaar deden we het onderhoud. Hard was zijn dood en het leven dat erna kwam. Ik heb alles door mijn handen laten gaan en mijn wortels groeiden dieper en dieper. Tot het jaar 2012.
Toen ik vertrok dacht ik de stad achter me te laten. Maar het is niet zo. Ik ben daar nog steeds. Mijn wortels strekken zich onzichtbaar uit naar dat ene plekje in het centrum van Utrecht. Mijn verhalen worden er nog trouw gelezen. Ik ken de stenen, de bomen, de hoekjes en de mensen. En zij kennen mij.

Dat is precies wat ik denk, als ik de monumentale deur achter me sluit. Hier, bij mijn oude buren, vond ik een hartelijk welkom. Ik kon er blijven slapen. Waar ik vandaag heen moet, is vlakbij. Vandaag draait de film: “Rooted nomad” in het Louis Hartlooper Complex. Het is de docu over mij, waar ik al vaker over sprak. Met een zachte klik valt de deur dicht en ik hoor de echo in de lege gang er achter. De donkergroene verf glimt, alsof er pas geschilderd is. Voor de deur staat een bord met “Te koop”. Mijn oude buren willen weg. “De stad wordt almaar drukker en we hebben nauwelijks een tuin.” Ik doe een paar stappen de stille straat in en vraag me af. Hoeveel mensen denken dat? Wanneer komt de dag, dat iedereen die ik hier ontmoet me vreemd is? Of staan straks al die huizen leeg en woont iedereen “tiny” op het platteland? Op dit moment is er nog niks te merken van drukte. De zon is al op, maar is verborgen achter de huizen. Het wordt een warme dag.

Beneden aan de gracht zijn mensen. Ik hoor gemoedelijk gelach en zacht gepraat. Ik loop naar de gietijzeren reling en kijk naar beneden. Daar zitten de jongens die op de werf wonen. Ik ken ze allebei. Ze kijken omhoog en groeten me. “Kom beneden!” roept de één. Er zijn gasten. Twee jongens en een meisje. Ik ken ze niet. Hun ogen staan helder, hun huid is koffiebruin. Op de tafel staan een paar halfvolle glazen wijn en een lege. Ik loop de trap af en groet ze. “Welkom” zegt Dave. “We hadden hier een mooie nacht. Je maakt nu het staartje mee.” Dave is de bewoner van de werfkelder. Zijn buurman, Daan, kijkt me stralend aan.
“Wat leuk dat je er bent! Ik vond het zo jammer toen ik hoorde dat je gisteren was langs geweest!” Ook de anderen kijken naar me. “Was je toevallig hier?” Vraagt een van de jonge gasten. “Nee” zeg ik. “Ik woonde hier en kom steeds terug. Niet toevallig, maar omdat ik het graag wil”. Ondertussen denk ik: Wat is er toch met dat woordje “toevallig”. Het lijkt te horen bij deze tijd. Misschien is het de persoonlijke levensreis, die steeds individueler lijkt te worden. Je ontmoet wie je tegen moet komen, spreekt niks af en kijkt niet verder dan de dag van morgen. Alles komt vanzelf op je pad. Vernieuwing is een toverwoord. En “Shift”. Ik zie vernieuwing als een zeldzame noodzaak. Een prachtig avontuur, een sluisdeur die opent naar nieuwe wateren. Of een wissel, waar de trein langsgaat. Maar het leven spoort niet met alleen maar wissels. Zeker niet als iedereen zo’n bestaan leidt en er steeds minder mensen zijn die een geregeld leven leiden bij de technische dienst.

De zon komt op en schijnt precies door het steegje aan de overkant. Het is een vertrouwd beeld. Ik kijk ernaar en herinner me de tijd dat ik hier woonde. Het hele jaar was ik omsloten door de hoge muren van de herenhuizen, als een stedelijke vallei. Alleen het water glinsterde in de gracht en stroomde de stad uit, vrij de wijde wereld in. Ik keek ernaar en mijn gedachten stroomden mee. Ik keek naar de weerspiegelingen van de bomen die braken in de bries. Als de zon dan eindelijk kwam, dan stond hij al hoog aan de hemel en scheen fel boven de huizen. Het steegje waar ik nu naar kijk, was niet zomaar een steegje. Ik keek uit naar de dagen rond de zonnewende. Dan kwam het zonlicht precies erdoorheen, vroeg in de ochtend. Hij kwam als een gouden vloed de gracht over, en vloeide mijn werfhuis in. Ik kijk naar de streep van zonlicht op de straatstenen en voel me gelukkig. Daan kijkt er ook naar. Hij woont nu al tien jaar in mijn oude huis. “Zo mooi is dat ..” zegt hij stilletjes. Gastheer Dave praat ondertussen steeds door. Hij zegt dat ik zijn huis eens moet bekijken. Het is hartelijk bedoeld, maar ik negeer hem. Ik kijk naar de zon en dan weer naar Daan. We wisselen een glimlach. “Ik ken het zo goed, dit moment!” zeg ik. Hij steekt zijn hand uit en we geven elkaar de vijf. “Wij begrijpen elkaar!” zeg ik. Daan straalt van genoegen. “Zo is het,” zegt hij ferm.

Je kunt terug gaan naar een stad omdat je hem mooi vindt. Dat doe je dan eens in de tien jaar, op zijn hoogst. Maar nog mooier is het om momenten van schoonheid te kunnen delen. En om te horen hoe het is. Daarom is het, dat ik steeds weer terug ga. Vaker dan zomaar een keer. Het is waarom ik de band onderhoud, met mijn oude buurt én de bewoners. Niet toevallig, maar omdat ik het graag wil. Wortels maken doe je samen.

.

De documentaire “Rooted Nomad” is te zien op 2Doc.nl. Een bijzondere film, ontstaan uit een fijne samenwerking met twee twintigers. Het gaat over deze Friese bodem en de speelse creativiteit die een nieuwe levensfase brengt, na een lang en zwaar afscheid. Het is tegelijkertijd ter nagedachtenis aan Michiel, mijn lieve man, die 20 jaar geleden stierf. De documentaire van Michelle van der Plas en Emma Sidlauska is prachtig geworden en staat nu online:

https://www.2doc.nl/documentaires/series/makers-van-morgen/2022/rooted-nomad.html

NEDERLANDS:

ENGELS:

Keep returning to one place. Not because you happen to pass by, but because you want to. Because you have your roots there. That’s why I go back to Utrecht, again and again. I had an early meeting down by the water.

Zoveel kuikens! (So many chicks)

.

.

Als vegetariër ontmoette ik een kippenboer. Het was een vrolijk gesprek. Als we spreken over een grote liefde van hem gaat hij stralen. Weidevogels.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you like to hear the ENGLISH version? Click on the button under the text.

.

Sinds kort weet ik dat hier in de buurt een kippenschuur staat. Het is drie kilometer verderop, langs de weg. Er ligt een klein veldje waar schapen in staan. Maar gisteren zag ik er ook een kieviet, die alarm sloeg en rondcirkelde. Een nest? Vandaag aas ik op het moment om daar meer over te weten te komen. Ik ben op weg naar Weidum, op de fiets. Dan zie ik iemand bij het huis van de kippenboer. Een jonge vent wil net op zijn zitmaaier stappen om het gazon te maaien. Ik stop, stap af en zwaai naar hem. “Hallo, mag ik wat vragen?” roep ik. Ja dat mag. Hij stapt van zijn maaimachine en komt me nieuwsgierig tegemoet. “Die kieviet in het land hiernaast, heeft die eieren?” Hij grijnst en gaat er echt voor staan om antwoord te geven. “Nee, daar lopen kuikens.” zegt hij. ”Maar daarachter lopen er nog veel meer! Kievieten en grutto’s. Het wemelt van de kuikens!” Hij straalt helemaal. “En elk jaar worden het er meer. We houden het land nat met een pomp. Dat is goed voor de insecten en de muggenlarven. Die eten ze, de kuikens. Moet je eens kijken wat een wolk vliegjes! Het gaat goed!”

Ik stel de ene vraag na de andere. Hij weet veel van jonge vogels. Op verschillende manieren. Behalve voor de weidevogels, zorgt hij voor kippenkuikens. Die worden verkocht aan Albert Heijn. De klant eet graag het lichtroze vlees, keurig uitgestald en gesealed in plastic. Zo ligt het in de koeling. Maar het begint allemaal in een ei. Heel veel eieren zijn dat. En als ze uitkomen moeten de beestjes allemaal eten. Hij doet het samen met zijn pa. Ik heb mijn buurman wel eens horen mopperen, toen hij in een slechte bui was. Al die kippen die daar opgepropt zitten in die donkere schuur …. gromde hij. Daar moet ik aan denken. “Zoveel kippen in een schuur, daar is veel kritiek op,” zeg ik dan. ” Hoe ga je daar mee om?” Hij vertelt dat hij steeds opnieuw aanpassingen maakt. Er zitten nu grote ramen in het dak van de schuur. Er is ruimte bijgekomen om te scharrelen. De kuikens kunnen ook iets langer rondscharrelen dan vroeger, voor ze onder het mes gaan. De supermarkt betaalt hem ervoor, de prijs per kilo is hoger. “Ik zou best wel bio willen boeren,” zegt hij “Maar we kunnen niet verder uitbreiden. Er is niet meer scharrelruimte. De grens is bereikt.”
Het is balanceren. De eisen voor het dierenwelzijn worden steeds hoger. En er zijn steeds meer mensen die biologisch willen. Als boer verdient hij de kost met wat er gevraagd wordt. Hij werkt met de mogelijkheden die hij heeft en doet zijn best. Jonge kippen houden is zijn broodwinning. Maar dat hij echt van kuikens houdt, dat zie je wanneer hij over de grutto’s praat. En de kievieten. Om die dieren in zijn land te zien opgroeien, daar heeft hij alles voor over.

“Vorige week had de buurman een waterkanon aanstaan. Was dat niet erg?” vraag ik hem. “Ja”z egt hij, daar houden ze niet van. Ik heb een scherm neergezet. Dat hielp.”

In ieder mens is liefde en goede wil. Daar ga ik vanuit en dat blijkt ook, als je maar de juiste vragen stelt en kijkt waar de mogelijkheden liggen. Met enkel cynische blikken komen we niks verder. Met elkaar hebben we dit systeem gemaakt, en met elkaar zijn we er verantwoordelijk voor. Er verandert toch best veel. Ik heb hoop.

.

NEDERLANDS

ENGELS

As a vegetarian, I met a chickenfarmer. It was a happy conversation. As a farmer, he earns his living with what is asked. He works with the possibilities he has and does his best. Keeping young chickens is his livelihood. But you can see that he really likes chicks when he talks about the black-tailed godwits. And the lapwings.

Een paadje van niks, maar ondertussen. . .

.

.

Ik wil boodschappen doen en sta voor mijn huis te peinzen. De kleine brug over de Swette is gesloten. De borden met “fietsers afstappen” zijn verwijderd, evenals het knip en plakwerk waarmee de boel bij elkaar gehouden werd. Het wordt weer als nieuw. Maar we moeten nu wel een andere route nemen, intussen. Een loodrecht fietspad pal naast het spoor. Kaal en winderig. Je ziet er haast niemand. Het is een rechte streep vanuit Deinum. Heras hekwerk aan de ene kant, asfalt aan de andere. Dan een diep gat in, onder het kanaal door. Als je weer het licht in fietst, zie je lelijke blokkendozen van een bedrijventerrein. Tot nog toe weet ik niet beter en is dit de enige andere mogelijkheid. Ik heb er weinig zin in. Ik ga toch maar en loop met mijn fiets over het blubberige gras. Voorzichtig en met korte afgemeten stappen, om niet uit te glijden. Achter mijn fiets hobbelt de fietskar, vol rammelende lege flessen. Wanneer ik bij het grindpad kom, zie ik de buurvrouw aankomen. “Ga je boodschappen doen?” vraagt ze. “Moet je langs Ritsumasyl gaan, dat is veel leuker dan die rotweg.” Ze wijst me hoe te fietsen.

Er zijn bedachte wegen, economisch bepaald en zonder uitstraling. Er zijn ook oudere wegen, gegroeid door de jaren heen. Het spoor volgt een concentratie van kleine bedrijvigheid, ingesleten paden langs het water. Nog niet zo lang geleden was het water de beste route om vracht te vervoeren en dat zie je nog steeds terug. Het is pas in de jaren zestig van de vorige eeuw geweest, dat dit veranderde. Asfalt werd uitgerold, sloten en grachten werden gedempt. Het land veranderde soms compleet van karakter. Maar op sommige plekken zijn ze er nog, de oude kanalen met hun bedrijvigheid. De weg die me gewezen is, dat is zo’n route.

.

.

Het is ietsje verder doorfietsen. Dan zie ik de afslag al. Een hoge fietsbrug daagt op. Het is een draaibrug en hij staat open. Twee vrachtschepen gaan er net onderdoor. Ik krijg het gevoel thuis te komen. Hoe vaak keken we vroeger naar de voorbijtrekkende schepen, Michiel en ik, vanaf ons honderd jaar oude beurtschip. Het was een ander leven. Hij is er niet meer. Maar het water dat ik achterliet, spoelt steeds weer terug. Nu stroomt het ver onder mijn voeten door, terwijl ik naast mijn fiets sta te wachten. Het zwaaiende brugdeel draait langzaam weer op zijn plek. De bomen gaan omhoog en ik rijd verder. Aan het einde van de brug staat iets geschreven op het asfalt, slordige rode letters met krijt. “Trap af”, lees ik. Er staat een pijl bij. Wat betekent dat? Er staan twee mannen te werken met gele hesjes aan. “Waarom is dat?” wijs ik. De mannen weten het wel en geven me rustig antwoord. “O dat heeft de jeugd vast gedaan. Een speurtocht denk ik”. Er zijn hier dus kinderen! Komen die uit Ritsumasyl? Het zijn maar een paar huizen. Er liggen ook woonboten. Ik fiets langs een sloot en een braakliggend veld. Een leuke plek om te spelen. Ik kijk mijn ogen uit. Dan duikt er vlak naast me ineens een ijzeren hek op. Fonkelnieuw. Een veld vol zonnepanelen drukt de openbare ruimte in elkaar. Hè jakkes. Dit hoort er niet bij. Dit hoort bij die grote rotweg verderop, niet bij dit fijne kleine pad. Ik fiets er langzaam aan voorbij. Er zitten wel wat wilde eenden naast. Die worden daar in elk geval met rust gelaten, troost ik me.

Uiteindelijk kom ik uit bij een splitsing van kanalen. Ik zie de achterkant van een sloperij met bergen verkreukeld staal. Er liggen schepen aan de kade. Ook dit beeld is me vertrouwd. Hoe vaak lagen wij daar, aangemeerd bij de sloop, om materiaal te zoeken in die paradijselijke jungle voor technische creatievelingen!

Ik stap af om te kijken. Wat zou het mooi zijn, als mensen niet alleen aan zichzelf zouden denken, maar ook de sociale charme van dit gebied zouden zien. Het pad hoeft echt niet op en top onderhouden te zijn, juist niet. Het is goed, precies zoals het is. Velen genieten ervan, zonder uit te kunnen leggen waarom. Maar dat het niet altijd in woorden te vatten is, dat maakt het niet onbelangrijk. Laten we juist die dingen benoemen. En wellicht kom je samen tot veel mooiere oplossingen, die niet vallen als een baksteen in de publieke ruimte. Ook voor kinderen en buren!

Ik stap weer op mijn fiets. De dagen zijn kort, ik moet verder. Nog even, en dan ben ik bij mijn favoriete winkeltje. Het is lokaal en coöperatief. Kijk, dat bedoel ik nou!

.

Voor de nieuwe fietsbrug er lag was er een pontje. Terwijl we stonden te wachten op het sluiten van de brug, hoorde ik anderen daarover spreken. De rust, de gezelligheid van het moment van oversteek, ze missen het nog steeds, hoe mooi de nieuwe fietsbrug ook is. Er is trouwens ook een brugwachter bij. Dus qua werkgelegenheid maakt het niks uit….. https://frieschdagblad.nl/regio/Fietspont-over-Van-Harinxmakanaal-was-een-rustpunt-26798712.html

.

.

Van verveling naar diepgang

.

.

.

“Alle wegen liggen open. Maar als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis.”

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is een flinke wandeling naar Jorwerd. Ik heb mijn fiets neergezet aan het einde van de onverharde weg. Ik heb mijn goeie wandelschoenen aan en zet er stevig de pas in. Eerst oversteken, naar het dorp Bears, waar de kerk staat. Als ik daar ben, zie ik vlaggen hangen. Een Friese en een Hollandse. Zou er iets te beleven zijn? Ik loop tussen de zerken door. Als ik door de oude deur naar binnen ga, staat er een stralende oude man op. Hij staat achter een ontvangsttafel met folders en boeken. “Welkom, welkom” zegt hij luid. Het zijn Kerkedagen, vertelt hij. Je kan nog steeds overal naar binnen. Wat stuntelig probeer ik Fries te praten. Het haalt veel bij hem omhoog, en hij begint een heel verhaal. “Ik vind het zo leuk dat je het wilt leren!” zegt hij. “De jeugd praat geen Fries meer weet je, en oude gezegden gaan verloren. Het zijn soms zulke mooie!” Hij kijkt vertederd. Uitgebreid vertelt hij me het verhaal van de put en de emmer. Vroeger mocht je pas vrijen als je getrouwd was. De jongeren hadden daar niet altijd het geduld voor. Soms ging het mis. Dan hadden we een mooi gezegde, vertelt hij. Als je het zo zei, dan begrepen de kinderen niet waarover het ging. Zijn ogen glimmen als de woorden over zijn lippen komen: “De aker in de put falle litte.” Een aker is een stalen emmertje. Dat hing bij de put aan een ketting. Soms brak de ketting en krijg dan je emmer maar eens terug! Dan zit je in de problemen. Precies zoals het is! Zo mooi. Hij vertelt alles in zijn moederstaal en vraagt me uiteindelijk of ik het begrijp. “Ja,” zeg ik “Ik vind het een prachtig verhaal. Ik zal het onthouden!”

.

.

Zodra je moeite doet om een lokale taal of dialect te spreken, komt stukje bij beetje de oude cultuur omhoog. Het is net archeologie, maar dan met woorden. De Friese jeugd spreekt de taal steeds minder, kent de regenput ook niet, want er is immers waterleiding. Beschaving neemt de plek in van ruw en ongemakkelijk werk. Maar met het toenemende gemak gaat er ook veel verloren. Oude wortels uit deze bodem. De taal vlakt af, net als het landschap. Het wordt eentoniger. Ook de kinderen van deze tijd vormen steeds meer een monocultuur. Overal ter wereld gaan ze steeds meer op elkaar lijken, stond er pas nog in de krant. Dat is niet zo gek.

Het zijn de multinationals met hun verleidingen. Alibabba, MacDonalds, en wat al niet meer. Het is de taal, waarvan slechts de meest dominante overblijven. Natuurlijk is het fijn, dat jongeren over de hele wereld met elkaar kunnen spreken en delen. Maar soms lijkt het of je eerder contact hebt met iemand heel ver weg, dan met je eigen buurman. De bubbel waarin je leeft loopt eerder langs digitale wegen, dan langs fysieke.

Daarom vind ik het elke keer bijzonder, als ik iemand kan ontmoeten.

We leven ons eigen leven. De beperkingen van deze tijd kunnen oervervelend worden. Maar het is een mooi moment om eens een cursus of opleiding te doen. Er zijn internationale cursussen, in van alles. Ook over kruiden of permacultuur. Dan kun je praten met anderen overal ter wereld. Met studenten in Japan, Kenia of Australië. Sommigen gaan daar met het vliegtuig heen, om inspiratie te delen. Geweldig. Dat zou ik soms ook wel willen. Maar de oude man, die zit vrijwel de hele middag alleen daar, in de kerk. Met al zijn verhalen. Daar denk ik aan. Daarom zet ik mezelf er steeds weer toe om dichtbij te luisteren.

Elke plek heeft een andere bodem. Door een andere taal te leren ga je de diepte in. Het is grondig. Als je in Kenia aan een project meehelpt, dan zal je waarschijnlijk niet hun taal spreken en hun gewoonten kennen. Daar is het bezoek meestal te kort voor. Ik ben nu al sinds 2018 in Friesland. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik besef hoe weinig ik weet. Ik spreek ook nog maar een paar brokjes Fries. Als ik het doe kraken mijn hersenen zo hard dat je het bijna kan horen. De ontdekkingstocht gaat langzaam. Zelfs in eigen land, waar het landschap en de cultuur me toch redelijk vertrouwd is en het contact makkelijk gaat.

Ik keek pas nog in de dorpskrant. Hij verschijnt eens in de drie maanden, al vijftig jaar. Daar heb ik toch wel respect voor. Een wijkbode of buurthuis kan veel suffer lijken dan een internationaal gesprek. Maar het zijn wel de mensen met wie je te maken hebt. En als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis. Dus ik blijf hier, leer de taal en lees de dorpskrant in het Fries. Stukje bij beetje. Ik ben ten slotte een gewortelde nomade in Friesland. Duurzaam duurt het langst.

.

.

In de nieuwe aflevering van Groene Verhalen vertel ik over een boek dat me raakte en waar ik graag over wilde vertellen. Het heet “Landherstel” en is geschreven door Judith D. Schwartz. Het begint bij minuut 13.30. https://groeneverhalen.nl/2021/11/01/aflevering-11-november-2021/

.

De weg naar Bears

.

.

Ontdekkingsreis

.

.

Dit is het derde deel van een verhaal met een tijdsbestek van één dag.

De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.”

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

De plattegrond van de oude fabriek is afgebeeld met witte lijnen op een donkerbruine ondergrond. Er staat een lange lijst namen op. Er is een houtbewerker en een schepenstalling. Een geluidstudio voor bandjes en nog veel meer. Wie had dat gedacht van een gehucht als It Wiel! Rustig lees ik de hele lijst, van begin tot einde. Ertussenin zie ik de naam van de muzikant Sytze Pruiksma. Die ken ik. Het is de man van Nynke Laverman, de Friese zangeres, die bekend geworden is van haar Friese Fado’s. Dat zijn eigenlijk een soort van Portugese smartlappen, maar in haar Friese taal klinkt het prachtig en ze zingt het heel doorleefd. Zouden zij hier dan ook wonen? Ik doe een paar stappen opzij en kijk om het hoekje. Een paar kleine huisjes leunen met hun achterwand tegen de fabriek. Het lijken wel voormalige arbeiderswoningen. Om de huisjes en de fabriek heen ligt het eindeloze weidelandschap. De lucht is blauw met wolkjes. Alles ademt ruimte.

Ik loop over de kleine straat die aan de groene vlakte grenst. Na twee huisjes al kan ik de hoek om. Er zitten mensen op een piepklein terrasje aan een houten tafel. Ik herken ze, Nynke en Sytze. Pasgeleden nog heb ik ze voor het eerst gehoord bij een heel kleinschalig optreden. De eerste na corona, voor mij. Alleen dat al was ontroerend. Het lied maakte dat nog erger. “Ancestor” zong ze. Een heftig lied. Ze praat met mensen die zullen leven over honderd, tweehonderd jaar. Op haar website citeert ze de eerste zinnen: ‘Luister, dit is jullie voorouder, heb je twee minuutjes voor mij? Ik moet jullie iets vertellen’. Het was lang geleden dat ik met tranen in de ogen naar een lied luisterde. Ik vraag me af hoe het moet zijn om dit keer op keer te zingen. Dat lijkt me zwaar. Net een rouwproces. En nu zit ze daar, aan de houten buitentafel. Ze zijn met zijn drieën.

“Hoi!” zeg ik en schuif mijn grijze wollen pet naar achteren. “Heee” zegt Nynke. “Jij hier! We komen nog een keer bij je langs hè… maar nu ben jij híer!” Haar blik is ernstig en geconcentreerd. Kennelijk waren ze iets aan het doen. Haar man begroet me met een glimlach. Ik kijk om me heen, het oude fabrieksgebouw aan de ene kant, het oude weidelandschap aan de andere. “Wat een bijzondere plek is dit!” zeg ik. Er zit ook een blonde jongen aan tafel en er ligt papier en schrijfgerei. “Ja, dit is een mooie stekkie. We wonen hier graag. We waren aan het vergaderen. Het is lekker weer om het buiten te doen, niet te warm, niet te koud.” Ik zou best meer willen weten, waar vergaderen ze over, wie is de blonde jongen, hoe leven ze hier. Maar ik zeg natuurlijk niks. “Staat er ook een piano in de geluidsstudio?” vraag ik alleen. “Nee,” zegt Sytze. “De studio wordt gebruikt door hardrockbands. Er staat alleen een elektrische. Bij mij staat er wél een.” Zijn ogen twinkelen. “Jammer,”zeg ik. Sytze knikt begrijpend. Ik wens ze een fijne dag en loop verder.

Al snel kom ik bij een hal die openstaat. Ik zie steigerdelen liggen en ruige meubelen staan, die daar kennelijk van gemaakt worden. Een jongen met een blozend gezicht houdt op met wat hij aan het doen was en kijkt me vriendelijk aan. “Kom maar binnen hoor.” Ik loop hem tegemoet en kijk naar het hout. We maken kennis en hebben een kort gesprek over corona. Tot ik er een einde aan maak, met een praktische vraag: “Verkoop je die ook los?” Ik wijs naar de stapel steigerdelen die naast me op het beton ligt. “Ik wil een vlot maken, om de Zwette over te steken met een fiets.” Ik speel al een tijdje met het idee. Het begon heel idealitisch. Een pontje voor de buurt, zodat ons dooie eind levendiger kon worden. Nu denk ik, laat dat idealistische maar even. Ik doe het gewoon omdat ik het leuk vind. Lekker simpel, geen gedoe. Die steigerdelen zijn mooi dik en lang. Ik kan ze in passende delen zagen. Even kijken hoe… Ik kijk op. De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.” Ik grijns hem toe. “Dat was zeker het begin van je carrière?” Ik kijk hem aan, eigenlijk nog steeds verbaasd. Daar staat hij dan, een deskundige voor mijn plan. En zo dicht in de buurt! Ik kijk opnieuw naar de stapel steigerdelen. “Wat kosten ze?”

Hij denkt met me mee en het plan is snel gemaakt. Het hout is er. Nu de drijvers nog. Om de hoek zit de baas van het terrein, zegt de meubelmaker. Hij heeft vaten, kleine en grote. Die kan ik er onder binden. Nieuwsgierig loop ik een stukje door en daar staat hij, de baas. De vaten zijn groot en blauw. Na een kort gesprek is alles in kannen en kruiken. Binnenkort kom ik langs met mijn fietskar om alles één voor één mee te nemen.

En zo ga ik weer verder. Ik ontmoet de één na de ander. De dag, die zo somber begon, is er een vol verrassingen geworden. Ik kan weer uit de voeten. En alleen maar door een heel klein straatje in te gaan.

.

.

.

.

.

.

.

PS Dat ik met het vlot begin gewoon omdat ik het leuk vind, betekent niet dat ik straks niemand uitnodig om ook over te varen.

.

Uitvliegen

.

.

Dit verhaal gaat verder waar ik vorige week stopte. Hoewel er een week tussen zit in mijn blogs, is dat in werkelijkheid niet zo. Het één volgt op het ander, dit alles gebeurde op één dag.

Liever luisteren? Klik op de link onderaan de tekst.

Daar sta ik dan, als gewortelde nomade. Ik heb er even genoeg van. Ik sluit de deur om eens een flinke wandeling te gaan maken. Wat heb ik nog op de camping te zoeken? Het is wel klaar hier. De bomen en de velden munt hebben de top van hun groei bereikt. De weiden zijn gemaaid en wachten op de laatste oogst van hooi. Vaste gasten en bewoners zijn óf druk, óf niet fit, of met eigen sores bezig. Enkele oudere mannen kijken mij lonkend na. Hun leven is op een dood pad gekomen en daarom zijn ze een tijdje hier. Ze kijken naar me. Leuk, zo’n vrouwtje dat van alles doet. Maar ze kijken zonder vragen te stellen. Niet aan mij, laat staan over mijn gewortelde ideaal: te Zijn en en te Blijven.

Ik zal even uitleggen hoe ik het zie. Ik denk dat zijn waar je bent precies is waar de aarde behoefte aan heeft. Je gebruikt geen brandstof, eet lokaal en poept voor de composthoop die de aarde vruchtbaar maakt. Je praat met de buren en bent er voor ze wanneer ze je nodig hebben. Op die manier verbindingen maken. Dat is mijn streven. Ik zorg ook voor de vogels, de wormen, de salamanders en de krekels. Zo te zijn, dat noem ik “Mijn gewortelde ideaal.” Maar wat als de aarde hard is en de buren vooral druk zijn met eigen dingen? Ik heb gebikkeld, met spades, grondboor en de sikkel. Bomen geplant, gemaaid. Ik ben er als de boer me nodig heeft, voor het hooien, voor een politieke actie. Of voor iemand anders. Eerst was het leuk. Maar energie moet worden gevoed en aangevuld. Soms krijgen de wortels te weinig voeding. Dan is er iets nodig. Wat? Heerlijk is het om dan te spelen en te lachen om niks. Of te verdwijnen in meerstemmig zang en je stem te mengen met andere! Je lievelingsnummer draaien voor een echte luisteraar die je ontroert aankijkt. Kijken hoe mooi de bomen groeien, die je ooit samen plantte. Die dingen. En dan bedenk ik me, kan een ideaal wel altijd geworteld zijn en standvastig? Ik denk dat er ook licht en lucht bij moet. Het liefst lekker veel. En vleugeltjes en gezoem, waarvan je gaat trillen en gloeien. Soms moet je weggaan. Het verstikte ideaal achter je laten. De hoek om en lekker rondkijken. Misschien staat je liefste droom daar vroeg of laat wel weer opnieuw. Zomaar. Helemaal fris en gevoed.

Dat beeld is de aanzet. Het gezoem, de vleugeltjes, het weggaan.

Ik hoef er niet eens over na te denken. Ik trek mijn jas aan en veter mijn wandelschoenen vast. Met stevige pas loop ik over het lange grindpad. Ik voel me gelijk anders. De vrijheid waait me tegemoet. De twee kilometer naar de weg heb ik in een oogwenk afgelegd. Het lijkt wel of de tijd met me mee stroomt, alsof alles sneller gaat. Bij de asfaltweg tussen Weidum en Jellum ga ik links de bocht om. Daarna zie ik rechts van me de landweg die door Bears leidt. Een mooi oud dorp. Daar is de kerk en de kinderboerderij. Ik sta stil, kijk even en loop door. Voor mij daagt het bord op, van een heel klein gehucht. “It Wiel”. Ik ben er vaak doorheen gereden, zonder te zien wat het nou eigenlijk is. Het is tijd dat ik het eens ga onderzoeken. Het is zo klein, sommige mensen weten niet eens dat het bestaat. Maar de echte Friezen hier kennen het allemaal.

Het zijn maar een paar huizen. Erachter staat een oud fabrieksgebouw. Wat zou dat toch zijn? Ik heb het me wel vaker afgevraagd. Meteen verdwijnt die vraag uit mijn gedachten. Want er staat een klein kastje naast de weg. Het is een kleine straatbieb. Ik pak er een boek uit en ga op mijn hurken in het gras zitten lezen. Dan hoor ik het geluid van voetstappen. De zon schijnt op schoenen die vlak voor mij stoppen. Ik kijk omhoog. Er staat een man van middelbare leeftijd. “Is het wat?” vraagt hij. “Ja, het gaat over Afrika,” zeg ik. We praten verder. Hij weet warempel nog wie ik ben. “O, jij bent het, je kwam toen langs met je wagen. Ben je niet meer op pad?” Ik antwoord van nee. “Veel mensen hebben allang van me gehoord of gezien, op televisie, in de krant. Opnieuw weggaan is voor mij niets anders dan de herhaling van een kleurplaat die al is ingekleurd. Bovendien is het een onrustig bestaan. En er is al zoveel onrust.” De man knikt. “Dat snap ik helemaal.” We praten over bijen, want hij is imker. Het gaat heel goed met zijn bijen. Ook kleine wilde grondbijtjes doen het goed. Er waren er heel veel van dit jaar. Of ik de buurvrouw niet eens wil ontmoeten? Zij werkt mee met zaaien voor het Bijenflinterlint en zingt in het zangkoor van Weidum. Ik kijk hem verbaasd en hoopvol aan. Goh, ik wist niet dat Weidum een zangkoor had. Ik dacht dat dat was opgedoekt.

Het is een genoeglijk gesprek, maar de man heeft nog meer te doen vandaag, zegt hij. Hij wil teruglopen naar de deur. Ik heb nog een vraag en ben net op tijd. “Wat een rij brievenbussen staat er hier naast de oprit! Van wie zijn die allemaal?” Rustig geeft hij antwoord. “De bussen zijn van de mensen hierachter. In de oude fabriek is een bedrijfsverzamelgebouw. Er zit van alles. Ook zijn er nog een paar kleine huisjes waar mensen wonen. Ga gerust eens kijken!” Ik gloei van nieuwsgierigheid en kom meteen overeind. “Ik wist niet dat dat mocht.” Hij grijnst. “Er staat een bord bij met een plattegrond, daar kan je zien wat hier allemaal is.”

Mijn bloed gaat sneller stromen. In mijn borst trilt en gonst het, precies zoals ik vanochtend hoopte. Ik loop dichter en dichterbij naar het oude gebouw. Bedrijvigheid… Wat was ik daar aan toe! Voor het bord sta ik stil, en kijk. Het is een lange lijst en rustig lees ik de namen. Wie zullen dat allemaal zijn?

.

.

.

.

.

.

Eigenlijk wilde ik gaan zwemmen.

.

.

.

.

.

Te gaan wanneer je blijven wilt

.

Moeten kiezen wanneer je je verdeeld voelt is moeilijk. Maar zonder knopen door te hakken vind je geen grond onder de voeten.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Waar ben ik en wat doe ik hier? Die vraag heb ik mezelf gesteld, de afgelopen maanden. Ik ben er uit. Ik weet waar ik ben, en dat is op oude zeebodem, niet ver van waar ik geboren ben. Ik, Alowieke Margreeth, Dochter van de Zee. En ik weet wat ik hier te doen heb. Ik noem dat “geworteld” zijn. Dat vind ik belangrijk. Een mens kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Dat wordt altijd schipperen. Daar kies ik niet voor. Maar al wil ik het niet, ik kom het nu toch tegen.

Toen mijn vriend voor drie en een halve maand naar een holistische leefgemeenschap vertrok, bleef ik hier. We bellen elkaar bijna elke dag. Zodoende verdeel ik mijn aandacht nu toch. Ik hoor verhalen over mensen die ik niet ken op een plek die me vreemd is. Dat is raar. Dus moet ik er toch maar eens heen vind ik. Ik pak mijn rugzak in en ga op pad. Het is vier uur reizen naar de Vlierhof, net over de Duitse grens, vlakbij Nijmegen. Ik word met open armen ontvangen. Mijn vriend omhelst me, anderen schudden de hand of lachen vriendelijk. Ik spreek met diverse bewoners en overal is werk te doen. Aan de gebouwen, langs het pad, in de moestuin. Er staan iets minder brandnetels dan thuis en er groeien even veel vlierstruiken. Ik help met het schoonmaken van het gastenverblijf en zet een houten vloer in de was. Ik geniet van al die bedrijvige handen en de dag is snel voorbij. ’s Avonds aan tafel spreek ik hardop mijn twijfel uit, om morgen weer weg te gaan. Ik zie mensen knikken en grijnzen en de één na de ander wil me overhalen om te blijven. Met moeite hak ik de knoop door: Ik ga wèl terug.

Ja, de hele wereld is mijn thuis en ik kan met veel mensen door één deur. En mijn vriend is nu ergens anders dan waar ik ben. Maar ik kan niet overal zijn.

Waarom ga ik terug naar huis? Het is niet alleen de band met het weidse Friese land, er is een extra reden voor. Ik heb me voorgenomen mijn buren te helpen en dat doe ik ook. Ik wil naar Frijlân, het kleine ecodorp waar ik in 2018 bijna een jaar verbleef. Ik sta de volgende dag vroeg op. Het is niet heel ver, maar toch een paar kilometer. In het open landschap kan je het oranje pannendak van verre zien. Linea recta lijkt het dichtbij. Je zou een leuke route kunnen nemen er naar toe. Aan de overkant van de Zwette is een fietspad, dat leidt tussen een sloot en de trekvaart door. Linksaf en vlak voor de kleine brug naar rechts, dan ben je er zo. Maar ik kan niet over het fietspad, er is geen boot vrij om over te steken en er is ook nog geen pontje. Dus fiets ik om, over de weg, door de dorpen. Als vanzelf gaan mijn trappers rond. De lucht is vochtig en staat bijna stil. De wijde hemel is weldadig. Wat een ruimte! Witte wolken drijven door het blauw. In de wei grazen schapen en op het hok staat een pauw zonder staart. Dat herinnert me eraan dat het weer herfst wordt. Ik sla af, het bekende pad in. Het oranje pannendak, dat ik thuis al kon zien, komt steeds dichterbij. Ik rijd langs de oude stal het erf op, zet mijn fiets neer en trek mijn vest uit. Een zacht briesje verkoelt mijn bezwete hals.

Aankomen is thuiskomen. Frijlân is een gastvrije plek geworden waar je kan oefenen in zelfvoorzienend leven. Er is hart voor de natuur. Dat zie je. De groene stip op de kaart wordt steeds groter. Op het erf lopen mannen en vrouwen rond. Een jongen begroet me lachend. Hij heeft er zin in. En zo vieren we de dag. We gooien met vergane strobalen, en scheppen containers leeg met iets wat twee jaar geleden stront en zaagsel was. Een oudere vrouw kijkt fronsend toe, als ze ziet dat ik zonder handschoenen werk. Ik leg uit dat stront die al zo lang vergaan is, niet vies meer is. Het is prachtige aarde aan het worden. We mixen alle ingrediënten op de grote hoop en pluizen wat klonten stro uit elkaar. Het is een composthoop om trots op te zijn. En als de spades en hooivorken terug de schuur in gaan, is er soep. Ik boen mijn handen met water en zeep en loop naar de grote houten tafel. Die zit vol mensen. De gastvrouw straalt. “Is dit niet mooi? Eèn en al levendigheid!” Vlak voor mijn neus staat een dampende kom. Ik lach haar warm toe.

Een mooie wereld maken we stap voor stap, met elkaar. Dat gaat het beste als je bent waar je bent, onverdeeld en toegewijd. Soms is dat lastig. Dit verhaal van mij is maar een voorbeeld. Ook jongeren in onze tijd zitten er vaak mee. Dat je niet weg wilt, maar toch moet. En omgekeerd precies hetzelfde. Dat hoor je ook op Frijlân terug. Sommigen zouden graag bij familie en vrienden zijn, op geboortegrond. Dat kan meestal niet. We worden uit elkaar getrokken. Hoe blijf je trouw aan jezelf? Die keus te maken, dat is een hele opgave. Maar wie zich verdeeld voelt en de keus niet maakt, vindt geen grond onder de voeten.

PS: Zijn er jongeren uit Jellum en Bears die graag in de buurt zouden willen blijven wonen in een tiny house? Dan zou ik je graag ontmoeten. Ook jongeren uit andere dorpen zijn welkom voor een kop thee. Ik wil hier graag meer over horen en meedenken.

.

.

“”