Schoonheid uit een netje

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 7,5 minuten.

.

Dick is er. We staan klaar om naar een concert te gaan, met tangomuziek en hebben ons mooi aangekleed. Ik heb mijn strakke rode vestje aan, en Dick zijn roze blouse. Als je elkaar niet zo vaak meer ziet is het extra leuk om er op uit te gaan en er iets bijzonders van te maken. “Nu mijn pruik nog op,” zeg ik tegen Dick. Ik pruts wat met de kammetjes en het gespje en dan zit de pruik stevig vast, zo goed, dat ik er zelfs radslag mee kan doen. De blonde krullen vallen weelderig over mijn schouder. Met een verleidelijke lach kijk ik naar hem. Hij begint helemaal te stralen. “Oh, wat ben je nu mooi!”
“Misschien moet ik nog iets aan mijn gezicht doen,” zeg ik nog. “Ach nee joh,” antwoordt mijn vriend “Met zulk haar maakt het toch niet uit wat eronder zit.” Zo makkelijk is het dus om een schoonheid te zijn, gewoon een pruik opzetten. (Zonder vindt hij me trouwens ook leuk)

De uitvoering is in een klein charmant kerkje aan de andere kant van Heerenveen. Als ik binnenkom, staat er een mooi geklede dame bij de ingang. Dat moet Sieta Keizer zujn, de zangeres. Ze kijkt me blij aan en groet me allerhartelijkst. “Je bent de mooiste, met dat haar,” fluistert mijn vriend “Dat kan eigenlijk niet, dat moet de zangeres zijn!” Verder komen er bijna alleen maar grijze hoofden binnen. Het publiek is duidelijk 55 plus.
De zangeres is van mijn leeftijd en zingt Friese tangoliederen. Ze heeft een warme stem, die vooral in de uithalen omfloerst klinkt, zoals het past bij een tango. Kay Sleking, de gitarist speelt soepel en subtiel. En wanneer de twee een paar ritmische tango’s spelen, worden we uitgenodigd om te gaan dansen. Dick en ik zijn de enigen die opstaan. We lopen naar achteren, tussen de houten kerkbanken door, en daar, onder het orgel, is ruimte. Ik doe mijn bergschoenen uit en ook mijn beenwarmers. Op sokken schuiven we over de stenen vloer, volledig conconcentreerd. Ik zie de blikken niet van de mensen in de banken en ook niet die van de muzikanten.

Aan het einde van het optreden krijgen de muzikanten bloemen, en wij worden tot mijn verrassing bedankt. Dan stroomt het kerkje langzaam leeg en wij trekken we onze kousen en schoenen weer aan en pakken onze jassen.
Net wanneer ik mijn arm in de mouw wil steken komt er een man van in de zeventig naar me toe, met dun grijs haar. “Heb je een stukje in je haar? Het is zo weelderig!” Ik grijns ondeugend. “Zal ik het laten zien?” vraag ik en de man knikt nieuwsgierig. Met een breed gebaar trek ik in één ruk de pruik van mijn hoofd.
De man lacht, dit had hij niet gedacht. “Het was zo mooi, hoe het over je schouder viel, toen je danste!” zegt hij, het maakt hem kennelijk niks uit dat het niet echt was.
In het gangpad tussen de banken staat de zangeres met een bezoekster. De zangeres wijst naar ons met een knikje en de vrouw kijkt onthutst achterom. “Kom, we gaan er even naar toe,” zegt Dick. We lopen naar de muzikanten om ze te bedanken. Ik heb de pruik nog in mijn hand en de blonde zangeres kijkt bewonderend naar de massa krullen. “Hadden we maar zulk haar,” zegt ze verlangend.

Zonder pruik zie ik er weer heel gewoontjes uit. Ik vraag me af, zou ik dat echt willen, zulk haar? Vroeger had ik ook lang haar, geen krullen zoals de pruik, maar wel heel lang en dik, tot over mijn staartbotje. Als ik het los had hangen of een mooi kapsel had, keken mensen ernaar, en spraken erover hoe prachtig het was. Soms leek het wel of ik alleen maar uit haar bestond en niemand mij in het gezicht keek, naar wie ik was. Dat was een reden om het vaak in een staart of vlecht te dragen.
Nee, ik zou niet altijd maar mooi willen zijn. Weelderige vrouwen zien er misschien uit als een prinses, maar kunnen heel eenzaam zijn.

Als we thuis komen haal ik de pruik weer uit de doos, van mijn bagagedrager. Ik prop de krullen tot een balletje en stop het weer in het netje. Als ik weer de show wil stelen, dan ligt  hij klaar. Misschien doe ik dan mijn lange rok aan van rood fluweel, om echt te gaan zwieren en zwaaien. Heerlijk, die schoonheid in een netje, kant en klaar van de plank.

.

.