Een sterke wind en stormachtige regenvlagen rukken aan takken van bomen en struiken. Ergens flappert een stuk loshangend zeil dat één van de wagens bedekt. De camping ligt er verlaten bij. De ezel schuilt achter een beukenhaag en het koetje achter zijn hok.
Dick is er. Hij heeft vier hele dagen om te helpen. Dat gebeurt zelden. Ik hoop dat we een heel eind komen. Zou het lukken om de nok klaar te krijgen? Onder de overkapping bij het toiletgebouw, daar hebben we ons geïnstalleerd. Om zeven uur gaat de wekker. Een poosje later lopen we op onze klompen over het gras naar het werk.
„Ik ga er even langs hoor!“ zegt Anouk, de nieuwe veldgenoot met de Yurt. Ze kijkt wat we aan het doen zijn. De nok van mijn nieuwe wagen ligt op twee uitéénstaande terrastafels. Je kan er net precies omheen lopen, naar de wc’s. „Wat een vakwerk! Dit vind ik zò mooi, hoe vaak zie je dat nou..“ zegt ze. Ik glim van trots. Het vijf meter lange werkstuk bestaat uit twee opstaande planken. Erboven is een driehoekige skelet voor het dakje met in het midden een gladde rondgeschaafde nokstok. Het ding wordt steeds indrukwekkender en zit vol interessante details, die allemaal een functie hebben. Ik heb er al vele uren aan gewerkt en er komen steeds meer uren bij.
Naast de nok, op de grond, ligt de dakbedekking. Een zwarte lap van kunstrubber. Met sjorren en trekken krijgen we de bovenste tien centimeter van de lap op de plank. Terwijl ik de stugge materie op zijn plek duw, zet Dick de lijmklem op een lange lat die de zwaartekracht moet trotseren. Dan hijsen we de andere helft omhoog, zetten het vast op dezelfde manier en dan zit het. De rest van het rubber hangt naar beneden, net tot aan de stoep. Nu alles op zijn plek ligt, kunnen we met het echte werk beginnen. We moeten het rubber vastzetten, en waterdicht verlijmen, zodat er geen vocht tussen komt. Als deze kant klaar is doen we de andere helft. Een heel werk.
„Ik vind het zo fijn dat je er bent,“ zeg ik tegen Dick „Nu kan ik iets groots doen!“
Dick staat voorovergebogen hapjes in het rubber te knippen, voor de uitsparingen. Harde wind waait regendruppels onder het dak van onze schuilplaats door en maken donkergrijze spikkels op de stoep. De spatten komen net niet niet tot de plek waar Dick zijn handen geduldig voortgaan. Een grijze krul hangt langs zijn geconcentreerde gezicht, een diepe plooi tussen de wenkbrauwen. Ik geef hem een aai over zijn bol. Hij kijkt lachend op. „ Het is meer werk dan we dachten, maar het vordert gestaag,“ zegt hij monter „We zouden het ook af kunnen raffelen, maar dan wordt het lang niet zo mooi.“ Ik ben het helemaal met hem eens. Het kost tijd om er iets moois van te maken. Ik ben blij dat Dick daar ook van houdt. Mijn nieuwe wagen is het waard. Hij wordt van top tot teen gemaakt met liefde voor het werk. Kan dit iets anders worden dan een pareltje? Ik dacht van niet!
Bovenin de opstaande nok komt een lange ventilatiekap. Verderop houdt dit op, en gaat het over in een lang, smal daklicht. In het uiteinde komt in een soort alkoofje, een glas in loodraampje, helderblauw met rood. (Judith Bark haar werk)
De dakbogen lopen aan weerszijden van de nok naar beneden, in een flauwe bocht. Ze worden bedekt met twee grote lappen kunstrubber. Ze komen uit in de goot, waar het voor een lekvrije afwatering dient.
.
.
.
.