Ik dacht dat ik er was

  • .

.

 

Luister hier naar het gesproken verhaal van 13 minuten.

.

De regen tikt op het dak van mijn wooncocon. Ik lig op de bank te luisteren en rust uit van de wekenlange reis. Ik ben bek af. Soms lijkt het wel of alles meewerkt om de vaart er in te houden, om je opdracht af te maken, maar zodra de laatste stap is gezet, dan komt de punt erachter, of je het wilt of niet. Het is een dikke vette stip, alsof de laatste inkt uit je pen wegloopt en onherroepelijk zegt: “Nu doen we helemaal niks meer.”

Tien weken liep ik met mijn wandelhuis door Friesland. Heel Noord-West Friesland liep ik door, langs korenvelden, pittoreske dorpjes met al hun torentjes en langs de zeedijk. Ik sprak huismoeders en kinderen, vrijheidzoekers, boeren en kunstenaars, geïnteresseerde techneuten en gemoedelijke oude vrouwen. Allemaal genoten ze bij het zien van mijn wandelhuisje, de één om de techniek, de ander om het schattige, de grijze dame om de antieke fruitschaal die ik op mijn tafel heb staan, van lichtgrijs keramiek met blauwe bloemen.
En nu staar ik naar buiten. Het lichtblauwe tafelkleed is nat van de regen. De doppinda’s liggen verzopen op de bodem van de fruitschaal en een paar appels zijn gaan rotten. De zomer is voorbij. Achter de dunne rij bomen staat hoge mais op de akkers. En ik zit hier en kijk ernaar door het raam van mijn deur, ik kijk naar rijpende mais in de regen. De laatste dag van mijn reis was net als vandaag, urenlang bleef het zachtjes regenen. Ik kan me elke stap bijna nog herinneren.

Ik loop Heerenveen uit, de weg die ik moet gaan ligt voor me. Maar regelmatig sta ik stil. Mijn huisje lijkt te werken als een zonnestraal. Ondanks het miezerige weer komen er mensen naar me toe en ze vergeten de regen wanneer we samen van gedachten wisselen. Wat heb ik veel mensen gesproken in die tien weken! Ik verlang naar het eindpunt, naar rust, maar toch raap ik tot het einde toe mijn aandacht bij elkaar om met de vonk van enthousiasme elk gesprek levendig te maken. Alleen wanneer een Jehovagetuige mij zijn kaartje geeft en vraagt hoe ik erover denk, vind ik het welletjes. “Bedankt,” zeg ik, “Maar ik ben op weg naar mijn eindbestemming en ik moet nog twee uur lopen.”
En ik loop verder, de kronkelige weg naar Rotstergaast, me vergapend aan de vele bosjes en bomen langs de weg. Het gevarieerde landschap is zo anders dan het weidse noorden waar ik doorheen trok! De open vlakte is prachtig en de wolkenluchten blijven altijd boeien. Maar de wijde vlakte is ‘s winters onherbergzaam en dit gebied is veel vriendelijker. Het is een goeie plek om me te vestigen, tijdens de gure maanden die komen gaan.

Nog even en ik ben bij mijn vriendin Annemarie, dat is mijn eindbestemming. De motregen heeft mijn haren nat gemaakt en mijn groene regenjas is donker van het vocht. Er komt een rode opel voorbij, de wielen spetteren met veel lawaai op het natte asfalt. Vlak naast me stopt de auto en een blonde vrouw draait het raampje open. “Ben je op weg naar mijn camping?” vraagt ze me, “Naar de Frije Fries?” Ik zeg dat ik op weg ben naar het huis van Annemarie Elout. ”Het is de bedoeling dat ik daar ga staan.“ Ze knikt. “Maar als het niet lukt kun je ook wel bij mij staan hoor! Het is maar een kilometer verder,” zegt ze. Ik vraag of ik er ook voor langere tijd kan blijven. Ze knikt hartelijk en rijdt gauw weer verder.

Zal ik het huis van Annemarie herkennen zodra ik het zie? Nieuwsgierig loop ik door. Dan zie ik het, gemaakt van oude geeltjes, precies zoals ik me herinner, pal na de scherpe bocht. Ze staat net op de oprit en kijkt met open mond naar mijn woonwagen. Haar haar is nog witter geworden dan het al was en haar blauwe ogen kijken bewonderend naar wat ze zien. De kleuren maken veel indruk op haar. Ik blijf staan op de smalle weg en wacht tot ze is uitgekeken. Ze komt naar me toe gelopen en de begroeting is alsof we elkaar gisteren nog gezien hebben, terwijl het toch al jaren geleden is.
Dan lopen we samen de oprit op en we schatten de situatie in. Lukt het om hier in te parkeren met mijn wandelhuisje, kunnen we hier een plekje maken? Het lijkt erg krap te zijn en we nemen niet de moeite om er lang op te studeren. “Ik zou doorlopen naar de camping, daar heb je veel meer ruimte,” zegt ze. Samen lopen we door en de blonde eigenaresse assisteert ons naar een goede plek. Ze is gelijk weer weg, want ze heeft het erg druk, net als Annemarie, die ook meteen de benen neemt. “Kom je straks naar me toe?” vraagt ze “Gaan we samen eten!”

Het is een paar dagen later. Ontspannen kijk ik uit het raam. Het veld is omlijst met hoge bomen en hier en daar groeit een haag van hoge struiken. De vlier, meidoorn, bramen en abelen hebben zich tot een dicht netwerk aaneen gevlochten en ik sta er dicht tegenaan, om zoveel mogelijk van de luwte te profiteren. Straks komen de herfststormen weer en ik weet hoe heftig dat kan zijn.
De regen is opghouden en een waterig zonnetje schijnt tussen de sluierwolken door. Ik strek me uit op de bank en kijk naar de bladeren door mijn dakraam. Ik heb goed geslapen vannacht en ben al minder moe dan toen ik aankwam. Ik vraag me af of ik deze week met het boek zal beginnen. Ik kan bijna niet geloven dat dit mijn plek is voor deze winter. Ik moet eigenlijk een houtvoorraad gaan bestellen voor de kachel, maar kan er niet toe komen het te doen.
Op dat moment klopt de eigenaresse van de camping aan. “Zullen we even praten,” zegt ze “Ik wil graag duidelijk hebben wat je bedoeling is. Op 1 november sluit de camping.” Ik kijk haar verbaasd aan. Ze vertelt dat ze rust nodig heeft na elk kampeerseizoen en dat begrijp ik. “Dus ik heb nog zes weken,” reken ik uit. Ze denkt na en knikt. Ik ben niet lang van mijn stuk gebracht. Het is immers al duidelijk waar ik heen kan en dat is helemaal geen slechte oplossing.
“Ik ga meteen Annemarie bellen, er is vast wel een mouw aan te passen,” zeg ik. “Ik ga er naar toe zodra het kan,” zeg ik en ik leg uit waarom. De blonde vrouw knikt, ze snapt wel dat ik mijn bivak op wil slaan, op een plek waar ik kan blijven. Dan pas is er rust. En rust, dat willen we allemaal, om ons te bezinnen op de komende winter.

Even later heb ik Annemarie aan de lijn. “Over twee weken heb ik pas weer tijd,” zegt ze “Maar ik vind het gezellig als je bij mij komt staan. Morgen praten we verder, okee?” Prima, zeg ik en leg op. Annemarie is een open en directe vrouw, je weet wat je aan haar hebt. Ze is een bezig baasje en heeft een ruime interesse. Daar mag ik graag op het erf staan.
Ik pak mijn fiets en rijd naar haar huis. Ze is er niet, maar ik kan wel kijken. Bij nader inzien valt de ruimte best mee. Als ik op de strook gras, pal naast de hoge heg ga staan, dan kan de zon zelfs in de winter over het dak van het huis heen schijnen, mijn kamer in. We moeten alleen een beetje opruimen en snoeien en dan kan het best. Ik sta er naast de oprit en iedereen kan er makkelijk langs. Wat gek dat ik dat eerder niet zag.

Ik dacht dat ik er was, maar ik ben er nog niet. Het lijkt op een grapje, als een muziekstuk waarvan je denkt dat het is afgelopen en dan er komt nog wat. Je houdt je adem in, is dit echt het einde? Mag ik nu gaan applaudisseren? Ja, ik zal er op proosten, wanneer de laatste meter is afgelegd en ik de plek bereik om de winter door te brengen. Niets is vanzelfsprekend, voor een mens die onderweg is en elk geluk is het vieren waard.

.

4 gedachten over “Ik dacht dat ik er was

Geef een reactie

Vul je gegevens in of klik op een icoon om in te loggen.

WordPress.com logo

Je reageert onder je WordPress.com account. Log uit /  Bijwerken )

Twitter-afbeelding

Je reageert onder je Twitter account. Log uit /  Bijwerken )

Facebook foto

Je reageert onder je Facebook account. Log uit /  Bijwerken )

Verbinden met %s