Verbonden op afstand (Connected at a distance)

.

.

Het is de dag van inheense volkeren. Soms zou ik erheen willen.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you like to hear the ENGLISCH translation? Click on the button underneath the text.

.

Ik ben in het huisje dat Dick huurt. Negen maanden lang is hij weer hier. Ik lig op mijn buik op het bed uit het raam te kijken. Het weiland, de koeien, het riet. Alles is nog steeds zoals het was, en toch is het elke dag anders. Die rust… Dat is niet overal zo. Ik denk aan de oproep van Survival International, waar ik trouw donateur van ben. “Gek hè” zeg ik tegen Dick “Nou is Ellen fijn naar Peru, maar zij weet niks van die oliemaatschappij die dat stuk oerwoud daar wil kappen.” Dick knikt. “Ja, zo gaat dat vaker. Van ver hoor je meer. Ik las een verhaal over een Surinaamse jongen die in de Bijlmer woonde, toen dat vliegtuig neerstortte.” Nieuwsgierig kijk ik hem aan. “En?” Vanuit de opastoel achter de kachel vertelt hij verder. “Nou, ze woonden in een flat vlakbij. Ineens hoorden ze een hels kabaal, en daarna allemaal sirenes en ziekenauto’s, maar ze wisten nog steeds niet wat er aan de hand was. En toen belde familie uit Suriname. Wat is dat allemaal bij jullie? Zijn jullie in orde?” Ik grinnik. “Toen wisten ze het pas..” zeg ik.

Op afstand kunnen we elkaar evengoed veel vertellen. Afstand en rust geeft concentratie. Ik kan dieper kijken als ik rustig thuis ben dan wanneer ik druk in de weer ben elders. Ik merk dat met mijn verhalen. Als ik veel weg ben dan gaat dat ten koste van het onderzoek. Door dieper te gaan kom ik niet alleen meer te weten, ik ga ook in mezelf een laag dieper, en ik kan het laten zakken en rijpen als het fruit aan de boom die langs het pad staat. Zo deden de monniken in het klooster het ook. En hoeveel wetenschap hebben zij verspreid! Met elkaar bespreken wat we lezen. Ik doe dat met Dick. Ook over Peru. Ik vertel hem er meer over.

“Het gaat om een heilig reservaat, dat wordt bedreigd. De Tapo Nigre. De inheemsen hebben al keer op keer bewezen dat zij recht hebben op die grond. En nu moeten ze wéér! Teken jij ook?” vraag ik. Als ik vertel van welke organisatie het komt, twijfelt hij geen moment. Maar eerst leest hij het verhaal helemaal door. Van begin tot einde. Dan buigt hij zich diep naar voren om zijn naam te plaatsen.

Ik kijk weer uit het raam. Er rent een haas weg, die vlak onder het raam zat. Ik denk aan de uitgestrekte oerwouden, aan de andere kant van de oceaan. Een hemelsbreed verschil, met dit weidse Friese land. Soms vind ik het zo vreemd, dat ik hier rustig zit, terwijl er elders zoveel aan de hand is. Dat mensen vrienden en familieleden verliezen en de grond onder hun voeten, waar ze al 10.000 jaar voor hebben gezorgd. Al die gekapte bomen, en die oprukkende woestijn als gevolg. Onvoorstelbaar! En daar, langs slimme slingerpaden, lopen mensen die hun leven wagen. Velen van hen zijn jong. Het oerwoud is hun leven. Hier vinden ze hun voedsel en medicijnen. Zonder dat zullen ze reddeloos verloren zijn. Ik zou er wel heen willen om te helpen, maar ik weet dat het weinig zin heeft. Ik ben daar helemaal niet thuis, in dat land.

Ver weg gaan om te helpen. Dat willen er wel meer. Natuurlijk zit daar stiekem ook het avontuur in. Een vreemd exotisch land verkennen, dat het bloed doet stromen. Maar waarom, denk ik bij mezelf. Dat is toch alleen voor mijn eigen plezier? Nee, ik ga niet weg. Niet naar Ierland en ook niet naar Peru. Daar zijn anderen, die het doen. Zij zullen het wellicht beter doen dan ik. Ze kennen hun land zoals ik het land van de Swetteblom en het pad naar het dorp ken. En ik luister naar hen, zo goed als ik kan. Want ook ver weg kunnen we verbonden zijn. Er komen steeds meer berichten. Het broeit. Van afstand zie ik, helderder dan ooit.

.

Klik op deze link om de brief te ondertekenen:

https://act.survivalinternational.org/page/114579/action

Achtergronden: https://www.survivalinternational.org/about/perenco

.

NEDERLANDS

ENGELS

Sometimes I like to help faraway, where people need our attention. But at a distance I often can do more. Far away, there are others, who do it. I listen and tell about it.

Paden op Schier en die van hier

.

Hier heb ik zojuist staan praten met Maike. Op de plek waar het gras plat is getrapt, knip ik het af in een cirkel, en zo leg ik de fysieke herinnering van onze ontmoeting vast in het veld. Voor zolang het duurt.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan het verhaal.

.

Schiermonnikoog.

Het is acht uur in de ochtend. De zon is nog maar net boven de horizon uit, en verbergt zich achter sluierwolken. Ik heb mijn fiets achtergelaten bij de stallingsplaats, en tussen de laatste lage duinen door loop ik naar het uitgestrekte kweldergebied van Schiermonnikoog. Het is vier jaar geleden dat ik hier voor het laatst was. Hoe zou het er nu uitzien? Ik las in de krant van een kunstenares Ze is bedroefd. Ze schildert hier al 40 jaar en ziet hoe alles steeds groener wordt en minder divers. Ik ben nu hier om te kijken. Is het echt zo? Op vijftig meter afstand van mij grazen koeien. Het gras is perfect gemillimeterd, ik word het oude natuurlandschap ingeleid als op een groene loper. In de vroege ochtend is dat een heilig moment. Zeker nu, in de herfst, als de zeekraal rood begint te kleuren en in bescheiden tinten afsteekt tegen de grijsgroene zeealsem. Ik loop door het hek, steek een houten brug over zonder leuning. Er staat weinig water onder, dat komt straks pas, als de herfst inzet. De zeealsem zie ik overal. Ik pluk een stukje van de zeldzame plant, die hier zo overvloedig groeit. Ik houd het voor mijn neus en snuif de geur op. Het is verkwikkend en ik word er heel gelukkig van. Het heeft iets van lavendel, maar dan frisser en sterker. Traditiegetrouw stop ik de blaadjes in mijn broekzak. Het zal nog wekenlang duren voor het zijn geur verliest.

.

Het kwelderlandschap in een ander jaargetijde. Het tijdstip van de dag komt overeen met mijn verhaal, en ook de sluierwolken en de pastelkleuren in de lucht. Foto: Klaas Huizenga.

.

Langzaam loop ik verder over het smalle pad. Het is een pad zoals ik het graag heb, het bestaat omdat er mensen lopen. En koeien, ook soms. Zonder onze wandelingen was het er niet. Zo hoort het te zijn. En dat je soms aarzelt, is dit wel een pad of niet? Zo loop ik verder. Ik kijk uit naar de paarsbloeiende lamsoor. Even later zie ik een heel veld ervan, maar niet meer tot aan de horizon. Er groeit veel kweekgras, en ik zie zilverschoon langs het pad staan. Het gras overwoekert de kwelderplanten eronder, ik zie het grijzige blad schemeren onder een dichte laag gevallen halmen. Is dit wat de schilderes bedoelt? De toekomst zal het uitwijzen. Ik keer om, en ga terug naar de kampeerboerderij. Daar is Dick, die de krant leest. We hebben nog één dag samen. Dan keer ik terug naar mijn kleine huis aan de Swette, en hij zal de laatste weken op de Vlierhof doorbrengen. Alleen zijn is goed. Maar de winter is lang, als je geen maatje hebt. Het is gezellig samen. Als de kachel weer brandt, dan zullen we samen koken en koffie drinken, praten en lachen, net zoals drie maanden geleden. Straks, als de donkere tijd van het jaar aanbreekt, dan is het weer zover. Donker, herfst, wanneer komtie? Is het vandaag of morgen? Het kan zomaar afgelopen zijn, met de nazomer.

.

Grascomposthoop, met vrije winterwoning voor een egel.

.

Terug aan de Swette.

De paden rond mijn huis zijn nog net te zien. Maar het gras is hard gegroeid in twee weken tijd. Als je er niet over loopt, dan verdwijnen ze zomaar, de paden. Het fijne is, dat ik helemaal niet hoef te wennen, om weer thuis te zijn. Ik pak gewoon de heggeschaar. Op mijn hurken waggel ik als een eend het pad af. Het geluid van de schaar klinkt regelmatig en snel. Het fysieke meditatieve werk doet me goed. Als een kleine grazer ga ik voort, alleen eet ik het niet, ik laat het vallen en verzamel het in hoopjes. Die breng ik naar de composthoop. Armen vol zijn het. Tot ik het einde bereik en het pad klaar is. Vlak voor mij ligt de grindweg. Vanuit hier kan ik naar de Swette lopen, en naar mijn buren. Aan de overkant van het water vind ik Irma, Isabel en Niels. Aan de andere kant van het weiland zijn Arnold, Fransje en Nynke. En als ik verder loop vind ik Sjoerd en Lysbet in Jorwerd en Margaretha en Pieter in Hûns. Dit is mijn gemeenschap. Hier zal ik me wortelen en verbinden. Ik kijk naar het pad, dat ik opnieuw geschapen heb. Een mooi strak paadje, door het lange gras. In een bocht loopt het naar mijn groen met blauwe wooncocon. Boven mijn hoofd vliegt een wulp voorbij, alleen en fluitend, alsof hij iets zoekt. Zachtjes begint het te motregenen. Ik voel mijn kuiten van het waggelen op mijn hurken. Mijn armen hebben geen centje pijn van het vele knippen. Ze zijn goed getraind.

Het zijn maar een paar druppels. De regen waait over en terwijl ik de eerste flarden blauw aan de hemel zie, komt er iemand het pad af. Het is Jeroen, de greppelkenner. Zijn rode baard is gegroeid, onder het blonde haar. “Ha, ben je er weer!” roept hij. “Ja!” zeg ik. “Wat heb ik je lang niet gezien joh! Goed om hier weer te zijn.” En zowaar, ik meen het. De paden zijn weer gemaakt, klaar om te ontmoeten en weer thuis te komen. Elke keer, heen en weer. Tot er steeds meer groeien gaat.

.

De wilgen, de aardpeer en het Chinese reuzenriet doen het goed, langs het Verhalenpad. Ik heb wel sporen van reeën gezien, die aan de schors knabbelen. Niet te netjes maken, gras en kleefkruid hoog op laten groeien, dat werkt.

.

Luisterend naar bomen en boeren

.

.

Liever klein en bedachtzaam, dan groots en meeslepend. Dat is wat de bomen me zeggen. En ook de winterkoning. (Klik op de knop onder de tekst voor de luisterversie van het verhaal.)

.

Het is 22 mei. Er waait een stevige bries en een windvlaag doet mijn kleine huis heen en weer schudden. Het geïmproviseerde windscherm doet zijn werk, het dikke transparante zeil houdt het prima. Een winterkoning heeft mijn plekje ook gevonden. Hij vergezelt me dagelijks, en heeft er zijn nest in gebouwd. Het is mooi verscholen onder een overstekend stuk zeil, op de schutting van pallets en riet. Een rond huisje van gras en mos, met een perfect rond gaatje erin, waar hij precies doorheen past. Heftige rukwinden brengen het niet van zijn plek. Ik hielp met het fundament. Met takken en latjes slepen, daar komt immers een reus aan te pas. Ik kijk er steeds naar. Maar nu zie ik de kleine vogel niet. Is hij er wel? Japie? Ik heb het beestje maar een naam gegeven. Ik kijk en kijk. Het wordt schemerig, de wind gaat liggen. Dan komt Japie ineens naar buiten. Hij duikt onder de wagen om vliegjes te vangen.

Het is één van de verhalen, die groeien wanneer je neerstrijkt. Het verhaal van deze plek krijgt steeds meer kleuren en facetten. Als ik uit het raam kijk zie ik wuivend gras met donkere pluimen. De boterbloemen schitteren als kleine sterren. Langs het Swettepad staan de kerspruimen, die ik plantte. Ik kijk naar ze en zorg ervoor. Als ik het niet doe, doet niemand het. Er komt een maaimachine die ze om maait voor ze groot zijn. Of iemand zet er een caravan tegen aan. Zolang ik waak gaat het meestal goed. Ik kijk of ze niet te nat staan en hoe ze groeien. Ik graaf een gat voor wateropvang. Ik probeer ze niet te vaak te verplanten. Ook wanneer de boer erom vraagt, leg ik geduldig uit waarom dat volgens mij niet verstandig is. Elke boom groeit anders. Ook bomen van dezelfde soort.

De kerspruimen die van begin af aan in de wind staan, groeien recht omhoog, de takken dicht tegen zich aan, om zo min mogelijk wind te vangen. Anderen staan onder hoge wilgen en groeien juist ver één kant op met hun takken, zo snel mogelijk naar het licht toe. Hier ben ik geworteld, hier moet ik het mee doen. Dat is de instelling van de boom. Doorgaan met wat je doet, op de plek waar je voeten in aarde hebt gevonden.

In 2019 begon hier mijn reis. Ik beschreef het in het boek: “Langs kantelende wegen.” En hier ben ik terug gekeerd. Terug bij mijn bomen. Zij zijn het, die me vertellen wat wijs is. Geworteld en licht tegelijk. Licht, met knoppen die voorzichtig ontluiken, in de kille lente van het Noorden.

Het planten gaat door. Ook dit jaar heb ik er velen in de grond gezet, langs het Verhalenpad. Nu de bomen zijn geplant ga ik weer op pad. Niet met het huis. Het zou zonde zijn om de winterkoning zijn nest te vernielen. Het zou zonde zijn van al het gedoe en de energie. Ik zou niet eens wegkomen, want het veld is nog altijd modderig. Nee, ik ga maar een heel klein stukje, een dagtocht. In het verlengde van mijn Verhalenpad loopt mijn pad natuurlijk door. De weg leidt langs de route die ik tijdens mijn reis maakte. Ik kwam in Weidum en Hûns. Ik kwam bij de boerderij van Auke en Rennie. “Op de Him,” heet de plek. De biologische veeboer. Daar wil ik nu weer heen. Ik wil melk kopen in hun boerderijwinkel. Ik heb nooit meer iets van ze gehoord en ben benieuwd hoe het gaat. Ik kijk op de kaart, wat de beste route is. Zonder Wandelhuis kan ik ook het voetpad langs de vaart nemen. Dan kom ik precies uit bij boer Auke. Het is wel negen kilometer. En dan weer terug!

Net zoals de bomen een verhaal vertellen van de plek waar ze staan, zo zijn deze mensen. Hun wortels gaan diep. Boer Jochum heeft zijn verhaal. Ook de jonge boer Sjoerd en boer Auke zijn verbonden met hun land. Bomen en deze boeren, ze boeien me beide. Nu ik geworteld ben, voel ik me lichtvoetiger. Ik ben niet gehinderd door mijn opvallende sleurhut, lege accu’s of scheve wegen. Ik ben niet opgehouden door kijkers, passanten of een boek dat ik ondertussen schrijf. Ik kan beter mijn ritme aanhouden en bij mezelf blijven. Dat zint me. Liever klein en doordacht, dan groots en meeslepend. Ik denk aan de bomen. Blijf waar je bent en vind daar je weg. Dat is wat ze me zeggen. En de winterkoning zegt het ook. Ik denk aan ze. Steeds weer.

.

Levende wegen

.

.

Ik ben geen reiziger. Ik verzamel verhalen en ik help met het scheppen ervan. “Het rijdende verhalenhuis,” staat er op mijn wagen. Dat klopt. Mijn huisje kàn rijden. Maar ik kies ervoor om te blijven. Deze tijd vraagt daarom. (Luisteren naar het verhaal kan ook, via de knop onderaan de tekst.)

Verdorie, trap ik alweer met mijn klomp in een diepe plas. Ik sta in de wei, met de spade in de hand. Je ziet het niet. Al dat regenwater is verborgen onder het lange gras. Je trapt er in zonder dat je er erg in hebt. En die arme meidoorns staan te verzuipen zonder dat ik het in de gaten had! In het midden van het land heeft zich een ondiepe kom gevormd, daar watert het niet af, ondanks de greppels. Langzaam voel ik mijn sok nat worden. Het regent dikke droppels en ik graaf door. Het moet nu gebeuren, want de pas geplante meidoorns redden het anders niet. Een mooie grote struik is er erg aan toe. In een paar uur tijd zijn de blaadjes bruin gekleurd. Gelukkig zag ik het. Voor deze ene is het vast te laat, maar voor de anderen misschien nog niet.

Aan mijn klompen kleven grote hompen klei. De modder kruipt over het randje heen, mijn natte sokken in. Stom, ik had mijn nieuwe laarzen aan moeten doen. Nou ja, het geeft ook niet. Ik heb het op tijd gezien, dat is belangrijk. Ik graaf kuilen en sleuven, waar het water in kan. Sleuven, slenken en wadi’s, tussen de jonge boompjes door, langs het kronkelpad.

Ik maak het pad niet, het ontstaat. De aarde zit vol geheimen, die zich gaandeweg onthullen. Kuilen, wortels, verborgen zaad. De gang van een mol of het huis van een groep duizendpoten. Ik kan de aarde mijn wil opleggen. Een betegeld pad maken, regelrecht naar perken die ik heb afgebakend. Perken met mijn voedsel. Wat ik wil eten. Ik ben de ontwerper en de baas. Het kan best, nooit meer moddersokken in mijn klompen. Maar ik doe het niet. Ik doe het anders. De aarde en ik zijn steeds in gesprek. Het is geven en nemen, en ik maak kleine stappen. Langzaam vinden we een vaste loop, langs de heuvel, om de kuilen heen. Een pad als dat van de hazen. Elke ochtend rennen ze, ik zie ze tikkertje doen. Daardoor blijven de paden vers, want anders groeien ze dicht.

Zo maak je een Verhalenpad. Niet door te betegelen, want al die rijen tegels maken geen verhalen, ze pletten ze. Een Verhalenpad is een gesprek met de aarde, met de mensen, met wie je oploopt. Sommige mensen denken dat ik een reiziger ben, en een verhalenverteller. Maar ik ben geen reiziger. Ik verzamel verhalen en ik help met het scheppen ervan. “Het rijdende verhalenhuis,” staat er op mijn wagen. Dat klopt. Mijn huisje kàn rijden. Maar ik kies ervoor om te blijven. Deze tijd vraagt daarom. In Nederland is ruimte schaars. In smalle kaalgeschoren bermen is nauwelijks ruimte voor bloemen en beestjes. Ik kan daar overnachten met mijn huisje, in dat smalle strookje, naast de weg. Auto’s en trekkers rijden vlak langs me heen. Soms word ik uitgenodigd. Die mensen hebben een oase gemaakt, om hun huis. Een plek waar je op adem kan komen en waar een palet aan verhalen zich kan wortelen. Ik kan hun gastvrijheid genieten, we kunnen onze verhalen delen en genieten van een vol glas wijn. De eerste avond is prachtig, de tweede is mooi, de derde misschien ook nog wel. Maar daarna raakt de wijn op. Als ik te lang blijf, dan teer ik op hún verhalen. Alles wat zij met vuur en vlam hebben verdedigd, of met veel zweet hebben onderhouden. Het kost moeite om iets voeten in aarde te geven, het afbreken ervan gaat duizend keer sneller. Toerisme is daarop gebaseerd, wandelen op verhalen van anderen. Er worden steeds meer wegen aangelegd om die verhalen van anderen te bereiken. Wegen die weer andere verhalen pletten. Het is een dodelijke weg, die ik niet wil berijden.

In een tijd dat levende verhalen schaarser en schaarser worden, wil ik ze scheppen. Op dit postzegeltje land maak ik het begin van een nieuw, levend pad. En ooit, als alle mensen ontdekt hebben dat het paradijs onder hun eigen voeten ligt, ja, dan zal ik vertrekken en de verhalen aan één kunnen rijgen. Het Rijdende Verhalenhuis zal eindelijk weer rijden op een pad dat bloeit van scheppingskracht. Zal ik dat meemaken? Misschien is dat wel nooit. Dan geef ik mijn stokje door aan een jonge zielsverwant. Een twintiger, die het begrijpt. Ik ontmoet er steeds meer en elke keer ben ik verrast.

Soppend in mijn klompen loop ik terug over het pad, dat zich vormt door mijn voetstappen. Het regent nog steeds en het is koud. In de kou groeit alles trager. Het maakt niet uit. Ik heb de tijd.

.

.

Presentjes bij vertrek

Ò.

Er staan mij onderweg meerdere presentjes te wachten. De nacht op dit unieke plekje is er óók eentje van. Een wereldplek. Met deze aardbol als symbool van de gemeenschap, die het leven met elkaar verbindt.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 7 minuten.

.

Ik ben terug bij Annemarie om bij te komen van een onrustige week. Onderweg zijn is niet altijd makkelijk. Het is belangrijk om geconcentreerd te blijven. Hoe is de situatie, wil of kan  ik hier blijven of niet. Dat is altijd in beweging. Soms wordt het constant waakzaam zijn me teveel. Maar bij Annemarie kan ik altijd terecht. Tussen de heggen naast haar oprit gebeurt niet veel. Er vliegt een groepje mussen en mezen rond. Er is een steenmarter, die tussen mijn houtvoorraad piest. Dat zijn de meest opmerkelijke gebeurtenissen. Dit lijkt misschien saai, maar voor mij is saaiheid onontbeerlijk om de stroom aan indrukken te verwerken en opnieuw richting te kiezen. Alleen in rust schrijf ik verhalen, maak ik een film, een gedicht, een lied of een tekening.

Er zijn zes dagen voorbij. De onrust is bezonken, de prullenbakken zijn geleegd. De keuken is gepoetst en de was is gedaan. Ik heb een hele berg houtbriketten geladen in mijn huisje, achter mijn kachel. De nachten worden kouder en ik zal ze nodig hebben. Vandaag is de dag van vertrek. Ik wil weer de weg op! Ik heb heerlijk geslapen. De egaal grijze lucht is niet erg vrolijk, maar ik ben het wel. Graag ben ik bereid om mijn vrolijkheid te delen. Er zijn immers altijd mensen die stoppen. Die naar me toekomen, het tuinpad af. Of staan te zwaaien voor het raam.
Ik ga niet zomaar weg, ik heb een doel. Ik ga terug naar Bears. Naar de camping van Jochum, waar ik een jaar geleden stond. Dit is de plek waar ik toen mijn reis begon. De reis met de vele ontmoetingen. De unieke verhalen van boeren en dorpelingen zijn nu verweven met mijn eigen verhaal. Dit is de plek waar ik me voorbereidde, waar ik de eerste zinnen schreef voor het boek: ‘Lang kantelende wegen.’ Op diezelfde plek, op deze camping, ga ik de presentatie voorbereiden. Ik zal mensen opzoeken, die ik vorig jaar heb ontmoet. We kunnen bijpraten. Er is alle tijd. De presentatie is pas over twee maanden.

Ik rijd de weg op. De motregen is opgehouden en het wordt al iets lichter. Annemarie loopt naast de wagen met haar twee kleinkinderen. Ze lachen en de kleinste holt op een drafje mee met haar kleine beentjes. „Daar gaan we dan!“ roep ik. En ik loop naar de bel en slinger de klepel flink heen en weer. „En nu is de reis ingeluid!“ grinnik ik. „Tot ziens!“ roep ik luid.
Ze zwaaien nog een laatste keer. Dan draaien ze zich om. En ik loop verder, over het natte asfalt. Het is een reis van 38 kilometer. Ik doe 10 km per dag, en praat onderweg met allerlei mensen. Sommigen vertellen me hun levensverhaal, anderen praten over toekomstdromen of over de wereld. Anderen kijken alleen maar. Weer anderen gluren meteen door de ramen. Dat vind ik niet erg. Ik houd van nieuwsgierige mensen en neem de tijd voor ze. Maar rust op zijn tijd is onontbeerlijk!
Na een kilometer gelopen te hebben staat er een man naast de weg. Hij zet zijn fiets op de standaard en komt naar me toe lopen. Ik sta stil en kijk hem nieuwsgierig aan. „Ik heb je al eerder ontmoet,“ zegt hij „Ik vind het zo mooi wat je doet, ik wil je iets geven.“ Hij stopt zijn hand in zijn zak en haalt er een briefje van vijftig uit. Verbaasd kijk ik naar het bruine papiertje in mijn hand. „Wat een hartelijk gebaar!“ roep ik uit „Dat heeft nog nooit iemand gedaan!“ De man grijnst stil voor zich uit, met zijn ronde gezicht. Hij loopt terug naar zijn fiets en kijkt nog eens om naar mij. Ik sta nog steeds met open mond te kijken. Tot hij wegfietst. De lange weg af.

.

 

Het oude pad van de dorpelingen

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 8,5 minuut.

.

Ik sta met mijn verhalenhuis op de camping van Oldeholtpade. Het is een keurig gemaaid veld, omringd door bomen. Voor de camping ligt de weg naar Wolvega. De camping is van Het Plaatselijk Belang en de opbrengst gaat naar het dorp. Het dorp is gekroond als mooiste dorp in 2016 van heel Friesland. En daar zijn de mensen trots op. Op weg hierheen zag ik veel bomen en weelderige tuinen. De kleine dorpskerk ziet er prachtig uit. Hier en daar staat een geit in de tuin, of er scharrelen kippen of ganzen.

Voor mij staat een man van een jaar of vijfenzestig. Hij is speciaal naar me toe komen wandelen, om mijn woonwagen te zien. Hij vertelt me van alles. Hij is hier geboren en houdt van het dorp. De Stellingwerf- Friezen zijn behoudener. Stellingwerf ligt tegen Drenthe aan en dat merk je. Het zijn rustige lui hier. Ze hoeven niet zo nodig de beste te zijn. En als je ze wat vraagt, dan helpen ze je. Samen krijgen ze van alles voor elkaar. Ook als er problemen zijn.

Voor hij weer wegloopt heeft hij nog een tip voor me. ‘Als je nou die kant op gaat,’ wijst hij, ‘Dan heb je recht tegenover de weg naar Ter Idzard een zandweg. Dan kom je op het allermooiste pad dat we hebben. Halverwege loop je tegen een drukke provinciale weg aan. Daar moet je eigenlijk door een tunneltje, dat een stuk verderop ligt. Sla dat maar over. Je kan gewoon oversteken.’ Mijn interesse is gewekt. ‘Is het niet druk daar?’ vraag ik. ‘Het kan er soms druk zijn,’ beaamt hij. ‘Maar het kan wel. Veel mensen doen het, in Oldeholtpade. De gemeente wil dat eigenlijk niet, ze hebben al van alles geprobeerd om het te verhinderen. Het wordt steeds kapotgemaakt. De jeugd doet dat.’ Hij kijkt er trots en vertederd bij. ‘Wij willen daar oversteken. Dat willen ze ermee zeggen. Zo is het altijd geweest.’ Ik lach uitbundig. ‘Het is júllie pad!’ Hij grijnst trots. ‘Ja, het is óns pad. Er liggen nog wel wat betonbrokken, daar kun je gewoon langslopen.’

Paden zo oud als dat er mensen zijn. Hoeveel zijn er daar nog van? Op het platteland zijn ze nog niet allemaal weggevaagd, zoals in verstedelijkte gebieden, die al veel vaker op de schop zijn gegaan. Oude paden worden in stukken gehakt, ter wille van doorstroming en snelheid van het veeleisende verkeer. Aan de bewoners wordt niks gevraagd. Willen ze dit wel?
Gestudeerde mensen hanteren algoritmes. Die wijzen uit wat het beste is. Oude routes, kronkelwegen met historie, ze dienen de doorstroming niet. Wat heb je aan een lange zigzag weg? Loodrecht, van hier naar daar. Dat betekent tijdwinst. Daar gaat het om. Een nieuwe snelweg is belangrijker.

Maar mensen zijn geen machines. Eigenlijk genieten ze liever van het onderweg zijn. Ook ik kijk graag om me heen. De weg lijkt dan korter, al doe ik er langer over. En ik gá langzaam. Veel langzamer dan anderen ga ik. Ik wandel met mijn wagen over de weg, getrokken door een stalen trekhond. Kuierend door het land spreek ik allerlei mensen. Ik hoor wat er speelt. Ik word steeds wijzer. Ik wandel op wegen waar al duizenden voeten hebben gelopen. Ik leer het land kennen door de mensen te zien.

Kuieren en mensen zien, daar hebben verkeersdeskundigen niet voor geleerd. Alles moet snel. De stroom van auto’s moet worden gediend. Auto’s, auto’s en nog meer auto’s. Nog meer wegen, die nog meer auto’s aantrekken. Zo gaat het. Dorpelingen hebben er weinig over te zeggen. Het oude pad wordt verknipt. Verknipt, maar niet vergeten.

Een Friese geoloog met veel historische kennis leerde mij een begrip dat ik nog niet kende. ‘De DNA structuur van het landschap.’ Die zit in de bodem. Het zijn bijvoorbeeld oude dijkjes die eeuwenlang een route hebben gevormd om van hier naar daar te komen. Ze zijn er nog steeds, die oude paden. Zelfs al zijn ze in stukken gehakt. Al zijn ze gedeeltelijk weggevaagd door snelwegen of ruilverkaveling. Als je goed kijkt zie je ze nog liggen. Er zijn zat Friezen die er nog van weten. Er is verlangen naar herstel. Ik noem het nu: Restauratie van de DNA structuur. Het land met zijn oude paden hoort bij de cultuur en de mensenheugenis. Het is onze verbintenis met de bodem en de elementen.

Al die oude paden worden steeds verder verknipt. Maar nog altijd zijn ze niet helemaal verdwenen. Nog steeds niet. En dat zal ook nooit gebeuren. Onder het netwerk van snelheid ligt het nog steeds verborgen. Traag ademt het, als een levende herinnering. En alles wat aandacht krijgt groeit. Daar blijf ik aan denken. Altijd.

.

PS: Ik heb net het boek uit van Thalia Verkade “Het recht van de snelste,” verkrijgbaar bij de Correspondent.

Ik waste een wesp in de keuken

.

.

 

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 8 minuten.

.

Ik ben op een camping vlakbij Mildam. Mijn wagen heb ik gestald op de parkeerplaats en nu eet ik een ijsje. Verspreid over het terras zitten papa’s en mama’s en om hen heen scharrelen kinderen. Ik lik aan mijn ijsje en kijk rond. Aan de muur van de boerderij hangt een fles. Er zit een klein laagje oranje vloeistof in. Op de bodem ligt een laag wespelijken. Enkele zijn pas aangekomen en leveren een tevergeefse strijd om uit het stroperige sap te komen. Naast mij zit de boerin van de minicamping. Ze ziet me kijken. „Er zitten er al lekker veel in,“ zegt ze „Het is niks gedaan, al die wespen met die spelende kinderen hier.“ Helaas moet ik haar gelijk geven. Ik kijk naar de peuters die langs het hek bij de ezel staan te kijken. Die letten niet op wespen. Die gaan er gewoon bovenop zitten. Ik let wèl op ze. Ik leef samen met alle dieren om me heen. Als ik kinderen had, zou ik ze dat ook leren. Stap voor stap.

Even later sta ik bij mijn keuken. Een keuken trekt altijd dieren aan. Ook wanneer het alleen maar een plank in een bagagewagen is. Voor het slapen gaan sluit ik de klep. Dat moet wel, want anders zitten straks alle katten van de boerderij erin. Vannacht hebben ze een heel pakje boter opgegeten. Ik leef graag samen met dieren, maar er zijn grenzen. In mijn keuken hangen diverse huisvliegen rond. Ze zitten daar lekker uit de wind. Er vliegt één wesp. Al de hele dag zwerft ze wat heen en weer over de potjes en pannen, kruipt even op het deksel van de honingpot en en vliegt dan zigzaggend verder naar haar favoriete plekje. Dat is een leeg ijsbakje. Het is een klein kartonnen bakje en ik heb het speciaal voor haar op tafel laten staan. De tafel is gedekt met een lichtblauw kleed en het bakje is het enige wat er op staat. „Goedzo wesp,“ zeg ik „Eet maar lekker de restjes op.“
De wesp eet nu ijs, maar dat is alleen maar omdat ze op dit moment werkeloos is. Haar werk is het voeden van larven. Ze vangt levende vliegen en muggen. Ze ruimt ook lijken op. Het vlees zit boordevol eiwitten. Dat hebben de larven nodig om te groeien. Tegelijkertijd scheiden de larven een zoete stof uit, waar de werksters lekker van smikkelen.

Nu is het eind juli. De larven zijn grootgeworden. Er is even niks te doen voor de voedsters, tot er weer nieuwe larven zijn. Er is dus ook geen zoetigheid meer. Daarom hangen ze nu rond bij terrassen. Je moet toch wat, als wesp. De boerin heeft een slimme val gemaakt. Een ellendige plek voor een wesp. Maar deze wesp is nu bij mij. Ze boft maar.

Het is ochtend. Ik loop langs mijn woonwagen naar achteren. De markies met de tafel eronder vormt een heerlijk hoekje om mijn ontbijt te nuttigen. Ik wil de klep van de bagagewagen openen, om bij de keuken te kunnen. Dan zie ik iets spartelen. Het is de wesp. Gisteren heb ik een restje pap in het ijsbakje gegooid. Niets vermoedend is de wesp erin gevlogen. Lullig zeg. Stel je voor dat je in de supermarkt iets wil pakken en opeens donder je in een gat vol slik. Dat is niet aardig. Ik wil de wesp graag redden. Ik steek mijn vinger in de pap. Ze klimt er meteen op en gaat zich op mijn hand zitten poetsen. Ze zoemt en trilt met haar vleugels om de smurrie eraf te krijgen. Dan begint ze weer driftig te poetsen. Haar achterlijf is helemaal besmeurd. Maar daar kan ze niet bij, de pootjes zijn te kort. Ik steek mijn vinger in een kom water en heel zachtjes raak ik de wesp aan. Ze vindt het goed. Voorzichtig tik ik op het piepkleine lijfje, zo zachtjes, dat ik haar bijna niet raak. Dan steek ik mijn vinger weer in de kom.
Zo was ik de wesp. De wesp zoemt en trilt om de nattigheid weer van haar lijf te schudden. Twee keer valt ze van mijn hand. Dan houd ik opnieuw mijn vinger voor haar kop. Ze klimt er gauw weer op. Samen gaan we verder met wassen tot alles er af is. En dan, plotseling vliegt ze op. Weg is ze. Ik heb haar niet meer teruggezien. Als ze maar niet in de lijkenpot is terechtgekomen bij de boerin. Maar dan heb ik in elk geval iets meegemaakt. Want wie heeft er ooit een wesp kunnen wassen?

Nieuws: Ik ben 16 juli vertrokken met het Wandelhuis. Via Mildam ben ik nu onderweg naar Wolvega.
Vanaf het moment dat ik rijd, is mijn kleine huis een rijdende verhalenwagen. Dat kan je lezen op de wand. Tien maanden lang stond die wand tegen een hoge heg aan. Toen was mijn huis alleen een wooncocon. Zo gaat het. Verhalen zijn als eb en vloed. Als ik stilsta is het eb, als de wielen rollen is het vloed. Dan trek ik ze aan, de verhalen. Het is een ritme. Als ik alle verhalen zou beschrijven, dan had ik een zee. De stroom aan verhalen zou een boek worden. Maar dat boek heb ik vorig jaar al geschreven. Het was mooi werk, maar ook pittig. Ik heb er meer dan een jaar aan gewerkt en in oktober komt het uit.
Dit jaar hoef ik niks. Ik geniet van stralende blikken en goeie gesprekken. Ik hoef ze niet allemaal te onthouden, de woorden, de gelaatsuitdrukkingen, de landschappen. Heerlijk is dat!

Maar wil je toch lezen hoe ik mijn reis beleef, kijk dan naar deze link op de site. Hier vind je een beschrijving van het boek: ’Langs kantelende wegen’. Het is niet alleen mijn eigen verhaal, maar ook verhalen van anderen heb ik zo zorgvuldig en levendig mogelijk onder woorden gebracht. Ik hoop dat het leest als een sprankelende parelketting. Maar dat moet een ander maar beoordelen.

https://alowieke.blog/langs-kantelende-wegen-komt-uit-bestellen-kan-hier/

.

Kom eerst maar eens los!

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 4 minuten.

Ik ben verhuisd. Het is maar een klein stukje. Maar toch betekent dat heel wat. Het is de eerste stap richting vertrek. Op dit moment sta ik pal voor de weg. Ik blokkeer de oprit. Een auto kan er niet meer langs. ‘Geeft niet,’ zegt mijn buurvrouw. ‘Ik zet de auto wel verderop neer, in de berm’. Dat is aardig van haar.

Nee, ik kan niet zomaar weggaan, van de ene dag op de andere. Dat heb ik de voorgaande keren ook gemerkt. Al drie keer eerder ben ik eerst een stukje opgeschoven, voor ik uiteindelijk vertrok. Om te wennen. Al heb ik wielen die rollen, ze zakken toch de grond in. Zo voelt het voor mij zelf ook. Ik raak geworteld op een plek. Dus voor het losmaken neem ik de tijd. Zoals een beer uit zijn hol komt na zijn winterslaap. Die rent ook niet meteen weg. Hij gaat eerst om zich heen zitten kijken. Toch?

De kachel brandt. Buiten valt een fijne motregen die kleine spatjes maakt op het raam. De asfaltweg glimt van de vele regen. Auto’s rijden nu pal voor mijn deur langs. Ik wen aan de weg, want dat wil ik. Campina melkwagens, sportpaardentransport, trekkers, het komt allemaal voorbij. Ik doe de bovendeur open en kijk naar buiten. Tegelijkertijd stapt aan de overkant de buurvrouw in haar auto. Ze steekt achteruit de weg op en wanneer ze voor me staat, draait ze het raampje open. ‚We zouden nog steeds thee bij je komen drinken. Je gaat toch nog niet weg??’ Ik stel haar gerust. Nee, ik ga nog niet weg. Ik ben nog niet klaar. We hebben nog het hele weekend. Ze glimlacht tevreden. ‚Dat is dan afgesproken.’ Ze draait het raampje weer dicht en rijdt verder.

Ik kijk naar de dikke haag waar ik tegenaan sta. Het lichtgroene blad groeit als een fris kleed over de gesnoeide haag heen. Kijkend door het raam zie ik hoe het uitzicht compleet veranderd is, door een paar meter verderop te gaan staan. Het is al heel wat, dat die verhuizing gelukt is. Want vijftienhonderd kilo verplaats je niet zomaar. Er komt van alles bij kijken. Het is leuk om daar de tijd voor te nemen. Hoe dat ging, dat kan je zien in dit grappige filmpje.

Nog even, en dan ga ik de weg op. Wanneer dit blog uitkomt, ben ik onderweg!

Ijs en weder dienende.

.

.

.

Vertrekken met aandacht

.

Ik sta stil aan de kant, en luister naar de klok van ’t Universum, die vertrouwen tikt.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5,5 minuut.

.

Vorig jaar ben ik drie maanden door Friesland getrokken. Dat was hard werken, want ik schreef ondertussen een boek. Het plan is om nu weer te gaan reizen. Niet om een lang verhaal te schrijven en ook niet om een film te maken. Gewoon om te genieten. Want in oktober is de boekpresentatie, iets om naar uit te kijken!

Dus ik ga op reis voor mijn plezier en ontspanning. Al een paar weken bereid ik me voor.

Weggaan is altijd anders. Soms loopt het soepel als van een leien dakje. Alles helpt mee. Het is als surfen op de golven. Een ander moment waait de wind woest om de oren. Golven woelen onvoorspelbaar om je heen en het is onmogelijk om richting te kiezen. Dan lig je de halve nacht met open ogen in het donker te staren. De volgende ochtend komen er van alle kanten berichten die je afleiden van je vertrek. Alles komt tegelijk.

Zo is het nu. Ik had een datum genoemd. Vier juli zou ik gaan. Dat heb ik gezegd tegen mijn buurvrouw. Hoe kwam ik er eigenlijk bij? De vorige keer gaf het ook stress. Dat was toen SBS6 kwam filmen. Wat een gedoe was dat. Ik kon mijn doe lijst niet afmaken en vertrok gehaast omdat de regisseur me riep.
Ook nu ben ik niet nog klaar. Ik zou mijn hoofd vergeten. En als ik mijn hoofd vergeet, dan kan ik het wel schudden.

Dus: Ik spreek nooit meer een datum af. Want weggaan vraagt om een goede afstemming. Ik kan ook niet zomaar wegrijden. De diverse manoeuvres vragen om rust en aandacht. Daarvoor moet ik van te voren een plan maken. Doet mijn krik het nog? Want ik moet eerst los komen. En waar plaats ik dan de mover, in welke richting trek ik, hoeveel ruimte heb ik? Hoe vaak moet ik loskoppelen en de mover verplaatsen? Niemand kent mijn wagen en mijn elektrische trekkertje zo goed als ik. Dus dat doe ik lekker alleen.

Het waait hard. Mijn hoofd is wazig door te weinig slaap. De wagen schudt heen en weer in de Westenwind. Alles stormt vandaag. Het stormt in de lucht en in levens van vrienden en kennissen. Het stormt in de wereld. Ontelbare verhalen klotsen wild door elkaar heen. Ik weet, hoe harder het stormt, hoe belangrijker is de stilte. Ik luister naar mijn eigen kloppende hart. Ik ga nog niet weg. Niet vandaag. Ik luister. Want alleen mijn eigen hart vertelt mij het juiste moment om te gaan. Heel stil ben ik.

Wat hoor ik daar? Ik sta op en spits mijn oren. Is het de klok van het universum die mijn vertrek inluid? Nee, ik vergis me. Het is een jonge uil in de schemering, die roept. Het is zo hoog en ijl dat je het bijna niet hoort. Een volwassen uil antwoordt met een rauw geluid. Dan zwijgen ze. Rustig ga ik weer zitten en luister naar de wind. Het komt zoals het komt.

.

 

 

.

.

Spiegel van het verleden

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 9 minuten.

.

Dit jaar maakte ik een wandeltocht in Friesland. Onderweg kreeg ik gezelschap van een bijzondere reisgenoot.

“Tocht langs kantelende wegen,“ dat is de titel van het boek, dat ik schrijf. Dit jaar maakte ik een tocht van drie maanden, door het Noorden van Friesland. Mijn wielen rollen over kantelende wegen. Hoe sneller een auto gaat, des te schever is het wegdek als je de bocht om gaat. Dat percentage is berekend, en wordt overal toegepast. Het houdt je voertuig in balans. Eigenlijk heet het “verkanting” maar ik vind kanteling toepasselijker. De wegen kantelen steeds vaker, want het verkeer gaat hard.
Maar ik ben geen snelle weggebruiker. Ik ben een voetganger met een elektrische mover van 150 kilo aan de hand en daarachter een Wandelhuis. Ik ga maar 3 kilometer per uur.
Alles gaat sneller en sneller. Voor mij is dat een metafoor. Want de kantelingen gaan verder dan de weg alleen. Het is een tijd van kantelingen, waarden die lange tijd heilig waren, werken niet meer.

Door langzaam te reizen, hoop ik die veranderingen te kunnen zien, de kiemen van wat er komt. Op mijn eerste reis heb ik veel gezien en bijzondere dingen meegemaakt.

Elke dag beschreef ik het landschap en de ontmoetingen die ik had. Ik hoopte dat ik onderweg gesprekspartners zou ontmoeten, die met me mee zouden wandelen. Maar ik liep alleen. Dat bleek precies het juiste. Er was namelijk een andere reizigster, die met me meeging. Gaandeweg ontdekte ik haar. Een vrouw die lang geleden leefde, Auck van Hearsma. Zij leefde van 1705 tot 1786. Ze leefde óók in een tijd van kantelingen. De kerk verloor steeds meer macht. Het was de tijd van de Verlichting, van het intellect en de waarneming. Het was de tijd van Eise Eisinga die met verbazingwekkende precisie zijn planetarium bouwde, een kopie van ons zonnestelsel in beweging. En vooral was het een tijd van groeiend zelfbewustzijn en opstanden.

Auck groeide op in een adellijke familie en trouwde op haar 25e. Kinderen kreeg ze niet. Haar man stierf toen ze 37 was. De mijne ook en ook ik had geen kinderen. Ze hield net als ik, van eenvoud en was nieuwsgierig en intelligent. Ze maakte lange voettochten door Friesland. Van opsmuk hield ze niet, en de dikke lagen lange rokken, die de andere adellijke vrouwen droegen vond ze verschrikkelijk. Ze ging zelfs zo eenvoudig gekleed, dat ze soms zelfs werd weggestuurd met de woorden: „Aan de deur wordt niet gekocht!“

Door haar word ik een andere tijd ingeleid. Ze maakt veel mee. Haar man is zeven jaar overleden, wanneer de pleuris uit breekt, aangestoken door de rellen in Groningen en de rest van het land. In de rest van Nederland zijn ook opstanden, maar die zijn anders van karakter. Men eist daar vooral een nieuwe stadhouder. In Friesland is al een stadhouder. Hier hebben de mensen andere wensen. Eisen, die uiteindelijk pas in 1852 gemeengoed zullen worden.

Door haar kom ik terecht tussen woedende boeren, die niet alleen belastingverlaging eisen, maar ook stemrecht voor iedereen, een einde aan de bonussen, in die tijd “tractaten“ genoemd. Ze eisen een einde aan de vriendjespolitiek, waarin de adel elkaar bijbaantjes geeft, en onder elkaar het geld verdeelt wat uit belastingen wordt verdiend. Er staan meer eisen op het lijstje, maar deze vind ik het meest opmerkelijk, vanwege hun gelijkenis met onze tijd.

Verbaasd volg ik haar verhaal. Ik denk aan de gele hesjes en de maatschappelijke verontwaardiging over bonussen. Ik denk aan grote bedrijven als Amazon, Bayer-Monsanto, Shell, die net zo machtig lijken te zijn als de 28 adellijke families die in de tijd van Auck in Friesland woonden.
En is het spoor van de Verlichting ten einde? Ik denk het niet. Ik denk aan al die mensen, die niet langer willen dienen als een radertje in de groei-economie, die op zoek zijn naar hun authentieke zélf, en die hun eigen beslissingen willen nemen.

De Verlichting betekende in de zeventiende en achttiende eeuw een tijd voor persoonlijke groei. Door de industrialisatie groeide ook de materiële welvaart. Dat heeft veel opgeleverd. Maar we zijn te ver doorgeschoten en het heeft ons op een dood spoor gebracht. En nu onderzoeken we wat werkelijk van waarde is.

Auck geeft niet om geld. Toch stroomt het van alle kanten naar haar toe, want haar rijke zwager, die tal van lucratieve bestuursbaantjes heeft gehad, heeft geen kinderen. Ze sterft in haar landhuis in Menaldum. Op haar erf lopen allerlei dieren rond, halfwilde zwijntjes, runderen, kippen, en honden, alles dwars door elkaar heen. Zelfs in huis lopen ze. Haar laatste wens is dat al die dieren om zich heen te hebben. Haar trouwe huisknecht doet wat ze vraagt. Hij opent alle deuren en ramen, en drijft de dieren haar slaapkamer in. Omringd door haar levende have blaast ze de laatste adem uit.

Zal ik ook zo eindigen? Mijn tijd is nog niet gekomen. Gelukkig maar. Mijn reis is nog maar net begonnen! En er is nog veel te doen.

.

.

Ik schreef dit  voor tijdschrift ZOZ van Omslag, maar mocht het ook voor mijn blog gebruiken

.