Bij de ingang naar de douches van de minicamping. Daar zat het. Een flink hommelnest, lekker droog en warm in de steenwol. Ze vonden hun weg door een kier in het houten kastje, dat om de waterleiding heen was gebouwd. Het leek ons geen goed idee, een hommelnest op een publieke plek. Hoewel ze niks doen en niet gevaarlijk zijn, leek het toch beter ze naar elders te verhuizen.
Ik wist niet hoe dat zou gaan. Even later ligt het nest ligt in stukken uit elkaar. Met de hooivork heeft Ton, de beheerder, de steenwol weggeplukt dat om de waterleiding heen zat. Hij was bang om aangevallen te worden en vernielde het nest op veilige afstand. Het ligt in dikke vlokken overal en ergens en tientallen hommels vliegen opgewonden in het rond. Op de grond ligt een kleverige klont gemaakt van ronde bolletjes. Zijn dat de raten? Gefascineerd kijk ik ernaar. Verdrietig ook. Het voelt als heiligschennis. Dat kan ik niet zo laten luggen. Ik richt me tot Ton. “Ik maak het wel af. Ik stop alles in een stalen mand. Kunnen ze daar hun nieuwe nest maken.”
“Dan zou ik wèl iets anders aan doen!” lacht Ton. Ik kijk naar mijn blote armen die uit mijn lange zomerhemd steken. “Misschien niet nodig, maar ik doe het toch maar,” antwoord ik. Ik heb nog nooit een hommelnest verhuisd.
Ik trek een dikke trui aan, een broek en klompen. Over mijn hoofd doe ik een dunne zijden doek, die ik op zijn plek houd met een strooien hoed. Roze is de zijde en ik kan er zo doorheen kijken. Nu lijkt het net een imkerpak. Met dikke gevoerde handschoenen aan kan mij niets gebeuren. Ik loop terug naar de puinhopen van het nest. Er kruipen en vliegen veel hommels rond, kleintjes en grotere. De kleintjes kunnen mannetjes zijn en de grotere de werksters. In de hoek ligt een hele grote dode hommel. Eén van de koninginnen? Zou ze al lang dood zijn? Ik kan nu alles zien, zo bijzonder!
Ik heb de mand klaargezet, pal naast het kapotte nest. Voorzichtig pak ik een dik stuk isolatie en leg het er in. Ik herhaal het, tot de bodem vol is. Dan leg ik de raten er in, precies in het midden. Ik maak de mand helemaal vol, tot de rand. De Hommels worden drukker en een een stuk of drie zoemen keihard bij mijn oor. Toch een beetje eng. Maar ze doen geen enkele poging om me te steken. Ik wist wel dat hommels doodgoeie beestjes waren en toch verrast het me. Nu hun nieuwe huis klaar is laat ik ze toch eerst maar even met rust.
.
.
Een uur later keer ik terug. Gewoon in mijn hemd. Ik kijk naar de plek waar het oude nest zat. Het gele isolatie is nog niet allemaal weg. Sommige hommels sjouwen zinloos rond met plukken steenwol, anderen kruipen weg in de laatste restjes. Ik moet echt alles weghalen, des te eerder is deze zielige verwarring voorbij. Met blote handen en slechts in mijn hemd, haal ik stukje bij beetje alles er uit. De hommels zijn niet meer in me geïnteresseerd. De allerkleinsten lopen hulpeloos rond. Zijn dat mannetjes? Als ik mijn vinger voor ze neerleg kruipen ze er op alsof het een reddingsboei is. Eén voor één breng ik ze naar het kersverse hol van hun nieuwe huis in de mand van dik ijzerdraad. De slimste en ijverigste werksters hebben alweer een gang gemaakt. Daar stop ik de kleinere stumpers in en ze kruipen meteen naar binnen.
Ik maak de oude nestplek zo goed als leeg. Uiteindelijk is er nog één hommel die het maar niet begrijpt en druk blijft zoeken. Hij wil ook niet op mijn vinger. Ik laat hem maar. Vroeg of laat komt er vast wel een nestgenoot, die hij kan volgen.
.
.
Al snel zijn alle hommels vertrouwd met het nieuwe nest. Het is iets moois geworden. Ik heb een tafel voor ze gemaakt, als dakje. Een tafel vol hommelteksten en tekeningen. Een heel educatieproject. Nu schuiven we het hommelhuis elke dag een meter op. Over een week of twee staat het tegen de muur van de schuur, vlak bij de fruitbomen. Een mooie plek om verder te hommelen.
.
.
.
.
.
.
…..