Er zit een beestje in

.

.

.

De smalle groene weg gaat recht omhoog. Mijn pootjes passen er precies op. Ik word getrokken naar het heldere geel, dat afsteekt tegen de blauwe lucht. Omhóóg gaat de smalle lijn en omhoog ga ik. Tot ik er ben. Ik ben geel en ik zit op geel. Ik zit op geel, zacht aan mijn pootjes. De wind wiegt mijn wiegwieg.

Het is er opeens. Het is iets enorms. Een grote schok beweegt mij en mijn gele wereld en ik vlieg. En dan, met een kleinere schok is het weer stil. Doodstil. Stiller dan ooit. Ik zit op geel, maar ken het niet. Het is slap en beweegt niet. Waar is mijn wiegwieg? Ik vind de smalle groene lijn. Ik loop hard. In godsnaam, de uitweg!! Daarlangs, daarlangs is de veilige wereld. Ik ren. Maar dan knal ik aan tegen een hete zwarte leegte, een afgrond die mijn wereld als een strop omknelt. Ik snel terug naar het vertrouwde geel. Maar het kwijnt. Er is geen bries die wiegt en waait. Waar kan ik heen? De grenzen van het niets omsluiten me. Terug, gauw weer terug. Misschien is het er nog nèt, een klein stukje wereld waarlangs ik naar mijn oude wiegwieg kan. Misschien is het er. Ik ren. Maar het einde hangt in dode lucht. Ik kan niet verder. Er is alleen maar einde. Overal. Ik zoek en zoek. Terug langs de groene lijn. Terug naar mijn wiegwieg. Waar kan ik heen? Oooooo…….

.

Ik zit bij mijn vader in de auto. De rit gaat naar Denemarken, mijn broer woont er, daar gaan wij heen. Af en toe stoppen we om te rusten. Op één van de rustplekken zie ik een Italiaanse familie. Hun haren zijn zwart en hun nummerbord is Italiaans. Ze kamperen onder de groene bomen, op het grasveld van de parkeerplaats. Ik kijk uitgebreid rond. Er zijn tentjes en overal langs het terrein hangt wasgoed. Ze koken soep op de picknicktafel. Kinderen zitten op hun knieën in het zand. Het ziet er gezellig uit, maar ik denk niet dat het mag. Nou ja, ze doen maar.
Ik ga in de auto zitten en sluit de deur. We gaan bijna weg. Eén van de mannen zag mij kijken en nu loopt hij naar me toe, tot vlak bij onze auto. Met brede glimlach nodigt hij me uit, terwijl hij me kushandjes toe werpt. Ik schud van nee, en blaas een kusje terug.

 .

Dan bukt hij zich. Er staan twéé wilde viooltjes in het gras. Hij bukt en plukt er één. Met een breed gebaar geeft hij het viooltje aan mij, door het openstaande raampje. Ik lach, maar het spijt me voor het viooltje. Had hij hem maar laten staan.
Ik sluit het raam. We vertrekken. Terwijl mijn vader de parkeerplaats af rijdt, tuur ik naar het bloempje. „Er zit een beestje in“, zeg ik tegen mijn vader, die inmiddels flink gas geeft en de snelweg op rijdt. „Maak maar dood,“ zegt hij. „Nee,“ zeg ik „Ik maak geen beestjes dood. Tenzij ze ziek zijn.“
Ik leg het verwelkende bloempje op het dashbord. Ik leg het neer en kijk. Het is een heel klein beestje, lichtgeel van kleur. Ik denk niet dat het vliegen kan. Het rent heen en weer, een rondje op de snel verdorrende bloem en dan het slappe stengeltje op, tot vlak voor het zwarte dashbord. Daar houdt hij abrupt stil, als bij een afgrond. Hij doet het keer op keer. Hij kan er niet mee ophouden. De eindeloze zwarte vlakte van kunststof lijkt ontoegankelijk.

.

Mijn vader is een aardige man, maar voor kleine beestjes stopt hij niet. Later, als we langzamer rijden, draai ik het raampje open en ik gooi het miniscule diertje eruit, samen met het dode bloempje. Het verdwijnt in het kielzog van de auto, weg in de harde wind. Liever was ik er voor gestopt. Maar het is in elk geval beter dan doodgaan op een dashboard.

 

Voor elk levend wezen

geldt hetzelfde ding

Een ieder kent ellende

na ontworteling

.

.

.

Wees trager, kijk langzamer. Hèèl in het klein gebeuren schitterende dingen. Wat horen wij nou, wat zien we eigenlijk? Neem nou de krekels. Die kunnen zingen! Neem de tijd en luister langzaam. Je beweegt je zomaar op de golven van het krekelkoor, dansend het heelal in, bij dit filmpje van Jim Wilson.

 .

Tom Waits hierover: “Wilson, he’s always playing with time. I heard a recording recently of crickets slowed way down. It sounds like a choir, it sounds like angel music. Something sparkling, celestial with full harmony and bass parts – you wouldn’t believe it. It’s like a sweeping chorus of heaven, and it’s just slowed down, they didn’t manipulate the tape at all. So I think when Wilson slows people down, it gives you a chance to watch them moving through space. And there’s something to be said for slowing down the world.”

.

.

Onze bermen hebben meer bloemen nodig, voor de beestjes. Doe mee met deze campagne van Floron en de Vlinderstichting

Klik om toegang te krijgen tot floron-zoekkaart-nectarplanten.pdf

Vlinder op reis

 

.

 

Vlindertrek

.

.

Met de klopper en een stuk hardhout sla ik een blokje op zijn plek. Het zit in de hoek, tussen de deurpost en de lange onderwand. Die bestaat uit twee planken die over de hele lengte van de wagen lopen. Het wiebelde daar nog ietsepietsje en dat wilde ik niet. Daarom heb ik een blokje gemaakt, dat ertussen past. Ik sla nog eens, keihard. Het blokje is zo mooi op maat gemaakt, dat ik het er met kracht in moet slaan. Het geluid draagt ver in het stille land.
Ik werk hard. Nu de woonwagen vorm heeft gekregen, een mooie lichte constructie, zoek ik naar zwakke plekken. Daar komen stevige blokken. Soms is het een hardhouten balkje, als dat zo uit komt. Ik versterk waar het nodig is. Het blokje, dat nu zo netjes op zijn plek zit, ziet eruit als een puzzelstuk. Het past precies. Dat moet ook. De basis moet goed zijn. Als de basis okee is, dan blijft de rest ook op zijn plek. Dàt is constructief bezig zijn!
De lijm kruipt uit de naden. Tevreden kijk ik naar het resultaat. Dit zit in elk geval zo vast als een huis. Gelukkig maar, want het wòrdt ook mijn huis! Er komt een dag dat ik ga rijden. En een huisje op een hobbelweg heeft heel wat te verduren, reken maar.

Op het moment dat ik de houten klopper neerleg komt buurvrouw Nicole aanlopen. Ze kijkt vrolijk en opgetogen. „Weet je wat we gezien hebben? Een Koninginnepage! Hij was wel zò groot!“ Met haar handen geeft ze de maat aan. Hij moet zo groot als een winterkoninkje zijn geweest.
„Waar zag je hem?“ vraag ik met grote ogen. Nog steeds ben ik verwonderd bij elke nieuwe ontdekking.Toen ik hier kwam, vier jaar geleden, zag ik steeds vier wollige bruine hommeltjes. Die zaten op de witte en paarse dovenetel. Hier en daar stond een bloemetje. Dat was het dan. Toen er bomen in bloei stonden, eerst het fruit, een hele poos later de tamme kastanje en de linde, op dat moment waren er even hèèl veel honingbijen, maar die verdwenen gelijk weer zodra de bloei voorbij was.
Ik heb hard gewerkt in die jaren, voor meer diversiteit. Op allerlei plekken bloeien nu bloemen. Er zijn niet alleen steeds meer vogels, maar ook steeds meer hommels en vlinders. En nou een Koninginnepage!
„Hij zat daar, bij de majoraan.“ Nicole wijst naar de kruidige tuin, die vol staat met tijm, de volle donkerroze majoraan, blauwpaarse dropplant, witbloeiende appelmunt, bergsteentijm, gele klaverzuring en nog veel meer. Een paradijsje is het, nu alles geurt en bloeit. Ik kan me voorstellen dat de vlinder er een bezoekje aan bracht.
Nicole gaat weer weg. Ik kijk de hele dag uit naar de Koninginnepage, maar hij laat zich niet meer zien. Met welke bestemming is hij verder getrokken? Ze zeggen wel dat vlinders fladderige types zijn zonder doel. Maar daar geloof ik niks van. Ook vlinders weten precies wat ze zoeken. Zeker weten.

.

De Koninginnepage is vooral een trekvlinder. Ze laten zich met gunstige wind meevoeren naar plekken waar het weer beter is en waar meer voedsel is. Ook met tegenwind zijn er voorttrekkende vlinders gezien. Ze kunnen wel twee kilometer hoog vliegen als ze eenmaal onderweg zijn, maar meestal vliegen ze laag. Soms bevalt een stek zo goed dat ze niet verder gaan, op de plek blijven en zich daar voortplanten.
De rups van de Koninginnepage leeft van schermbloemigen. Wilde peen, wortel, karwij, melkeppe, en vooral knolvenkel. Een volwassen exemplaar kan wel zeven-en-een-halve centimeter breed worden. De vlinder heeft een sterke voorkeur voor roze bloemen. Daarom zat hij natuurlijk bij de majoraan en de dropplant!

.

.Als ik er een dans voor maak, dan komt hij misschien terug!

.

.

.

Bouwen

Dit is het hoekje waar ik hier mee bezig ben…

De linker deurpost.

.bouwen puzzelstuk .

.

Het puzzelstukje in de hoek bij de deurpost.

De rechter.

Puzzel op zijn plaats. kl frm.

.

.

Knuffelwand en kleine bombus

.

weidehweidehommel bombus pratorumkl. frm.

.

Even was hij heel dichtbij
op mijn eigen duim zat hij
Kleine Bombus maakt zich klaar
hij ruikt de bloemen, kamt zijn haar
knikt me toe met zwarte ogen
en daar gaatie, weg van mij
omhoog, tot aan de hemelbogen

.

Ik sta onder het doorzichtige zeil, dat over de bouwplaats hangt. Het tikt, alsof het regent. Maar het regent niet. Het zijn tientallen vliegjes. Ze willen door het zeil heen vliegen maar dat kan niet.
Er zijn kleine vliegen en grote. De grote zijn lang en smal. Af en toe bespringt een grote vlieg een kleintje en eet hem heel langzaam op. Daar heeft hij voor een hele tijd genoeg aan. Dat denk ik. Want meestal zitten ze rustig te verteren, zonder te reageren op de drukte om hen heen. Warm en droog in hun luilekkerland.

Net als ik de beitel wil pakken hoor ik een diep donker gezoem. Het moet een hommel zijn. Ik ken ze goed. Ik help hommels. Hommels zijn lief. En ze zijn heel erg nodig voor de bestuiving. Ik kijk omhoog. Daar is hij. Een dikke zwarte stip tegen het felle zonlicht, dat door het zeil schijnt. Driftig zoekt het beestje naar een doorgang. Hij wil terug naar de zon en de bloemen, omhoog, omhoog.
Ik ga op het kleine bordes staan en houd mijn handen om hem heen. Het is een aardige hommel. Hij is geel en wollig en kruipt meteen op mijn vinger. Een weidehommel is het. Bombus Pratorum in het latijn. Door hun warme jasje kunnen ze goed tegen de kou en het zijn de eerste hommels die ik zie, na de winter. Ik stap van het bordes af, met Bombus op mijn duim. Ik loop onder het zeil door, er onder uit.
Bij het hek van de vijver blijf ik staan. De hommel gaat op zijn achterpoten zitten en poetst rustig zijn kop. Dan zet hij zijn poten weer neer en vliegt. Weg vliegt hij.

Ik ga weer verder, en pak de beitel. De plank ligt al klaar. Het is voor de buitenwand, en ik pas het profiel zo aan, dat het afwatert. Achter de buitenwand komt de isolatie. De eerste rol schapenwol zit er al in. Het ziet er lekker uit. Een echte knuffelkar is het nu. Het wordt zo fijn! Ik heb er zin in, wonen in een warm wollen jasje.

Maar ik kan even niet verder met de buitenwanden. Ik moet een paar weken wachten op een partij extra planken. Ondertussen ga ik verder met andere dingen. Het is net jongleren. Elke keer kijken hoe het uitkomt. En ondertussen het geheel blijven zien. Een hele kunst, dat is het.

.

knuffelwand wagen

.

De delen van red cedar staan al in de grondverf. Erachter zit schapenwolisolatie. Heel lekker warm. Het is behandeld tegen mot. Anders kan het zomaar gebeuren. Op één dag kunnen ze mijn hele huis opeten.

Het onderste stuk is klaar gekomen. Nu wacht ik op de extra planken van andere maten. Dan werk ik verder hoog, de twee bochtjes om tot aan het dak.

.

De castratie van Ezel

.

Blogtek ezel operatie

.

Ezel wordt gecastreerd. Vier jaar is hij nu. Hij was niet te houden. In zijn mannelijke grillen heeft hij al een kip en een schaap gedood en een ooi kreupel getrapt. Daarom staat hij meestal alleen. Als hij heldere kinderstemmen hoort loopt hij luid balkend naar het hek. Maar kinderen komen niet dichtbij hem.  Want iedereen weet, Ezel kan heel hard bijten. Lieve, lastige Ezel. Het was een moeilijke keus. Maar we besloten het te doen. We deden een inzameling om zijn operatie te bekostigen.


DE OPERATIE (Als je er niet tegen kan, kan je beter niet verder lezen denk ik.)

Met zijn vijven staan we op de parkeerplaats. Ton, Jan, de dierenarts, Ezel en ik. Buurman Jan knuffelt Ezel, die rustig staat te kijken en houdt hem vast, terwijl de arts op de borst tussen de dikke vacht woelt, op zoek naar de ader. Als hij hem gevonden heeft drukt hij erop. „Zo zwelt hij op.“ zegt hij. In de andere hand heeft hij een spuit. „Dat is een joekel!“ zegt Jan. Met ontzag kijk ik naar de gevulde hand van de dokter, die boven de borst van de staande ezel hangt, klaar om te prikken. „Wat zit er in?“ vraag ik nieuwsgierig. „Een opiaatachtige,“ zegt de deskundige, terwijl hij even opkijkt. „Oei boft hij even!“ lacht Jan, en haalt Ezel nog eens extra aan.
De spuit gaat er even snel in als eruit. Al gauw begint het dier te wankelen. Ik ondersteun hem aan zijn linkerzijde, terwijl Jan de nek van het hijgende dier omhoog houdt. Het is zwaar, we kunnen het in elkaar zakkende dier bijna niet meer houden. „Laat hem maar liggen, dat heb ik nog liever,“ zegt de dierenarts.

We laten los, en Ezel zakt langzaam door zijn poten. Nu ligt hij rustig op zijn zij en zijn open ogen krijgen een dromerige blik. De arts bindt één been vast, zodat die naar voren ligt en niet kan trappen. Nu kan hij er goed bij. Ezel krijgt nog een spuitje, een kleinere. „Dit is de plaatselijke verdoving.” merkt de arts op. Het dier ligt helemaal voor pampus en laat het allemaal gebeuren.
De arts werkt rustig verder. Terwijl hij met de ene hand respectvol èèn van de tere delen pakt, heeft hij in het andere een haarscherp mesje. Vol verwondering kijk ik toe. Heel fijn en zorgvuldig maakt hij een sneetje in het vel en eronder komt glazig wit tevoorschijn. Alsof het een bijzondere exotische vrucht is, zo pelt hij het af. Ik voel me vereerd en verlegen tegelijk, dat ik dit mag zien. Een witte vrucht, blauw dooraderd, net als kronkelende beken die de heuvels afstromen.
De arts stroopt het huidje omhoog tot een dikke bleke streng zichtbaar wordt, die in de buik van Ezel verdwijnt. Hij duwt het roze omhulsel ver omhoog, zover mogelijk. „Kan je hem ook te laag afsnijden?“ vraag ik. „Ja, dat kan“ antwoordt hij, „Maar dan heb je de kans dat de bijbal blijft zitten. Dan is de castratie niet gelukt. Soms doen ze dat bij hengsten, zodat ze nog iets stoers blijven houden. Maar ik doe het nooit. Want dan is hij niet gecastreerd.“ De arts pakt een tang en knijpt in de streng. „Hier ga ik het doorknippen, de plek is nu beurs geworden.“ Hij pakt een andere tang. Ik kijk toe en hoor hoe de tang dichtknipt en dan heeft hij ineens iets in zijn hand. Wat zoëven nog zo mooi bij de ezel hoorde, is nu niet meer dan een stuk vlees, dat iets weg heeft van een blinde vink. „Zou het lekker zijn,“ vraag ik me hardop af. Jan lacht zachtjes. „Ja ik heb het wel eens gehad. Het is heerlijk. Maar deze wil ik niet.“ Ik kijk van Jan naar Ton. Die schudt ook zijn hoofd. En ik hoef ook niet. Ik eet geen vlees. En zeker niet van Ezel.

Nu de eerste bal weg is, volgt de tweede. Door de vrijgekomen ruimte gaat het snel en al gauw is de operatie klaar. Tevreden bekijkt de arts het resultaat, terwijl zijn vingers over de losse vellen gaan. „Hij moet veel bewegen, anders gaat het wondvocht verkleven en dan kan het vocht in de wond niet meer weg. Als dat gebeurt kan je het zien aan een zwelling. De komende tien dagen elke dag wandelen. Dat is het beste.“
„Dat doen we met alle plezier! Ik mag het dier graag.“ verzekert Jan de dierenarts.

De arts pakt zijn spullen en rijdt het erf af. Jan loopt met Ezel terug naar de wei. Aandoenlijk leunt het dier tegen hem aan. Nu mag hij bij de merrie in de wei en bij Schaap en Koetje. Veel gezelliger. Ik ben blij voor hem.

Het spoor van Agremone

Blogtek steenarend kl. frm

.

Een dichte motregen daalt neer op kruinen van talloze bomen. Zover ik kan zien is donker gebladerte van eiken en brede beuken die al het andere overschaduwen. Langs  vennen en rivieren staan elzen, wilgen en hazelaars. Ik ben de Arend van Eeuwen en zie alles, de zeeën die komen en gaan, bossen en zandverstuivingen. En ergens, in de uitgestrekte zee van groen, heb ik mijn thuis, in de allerhoogste eikenboom.
Er beweegt iets onder het dichte bladerdak. Een klein groepje is het, wezens die rechtop lopen, zwaaiend met hun klauwen. Ik denk dat het mensen zijn. Niet ver van mijn boom strijken ze neer. Met gestaalde spieren en scherpe bijlen hakken ze in eik en beuk. De één na de ander valt krakend en suizend op de grond. Ze bouwen een enorm nest, dat hen allen kan bergen, en uit het dak kringelt al snel een rookwolk.

.

Blogtek middeleeuws platteland kl frm

.

.
Ik blijf zitten op mijn tak en kijk toe. Ze gaan in en uit. Ze jagen met scherpe pijlen op wild in de bossen. Ze steken leem en veen uit de grond, smeren, bakken en maken vuur. Meer en meer mensen komen, ze bouwen steeds grotere onderkomens, nemen runderen mee en vele eiken en beuken die ik mijn leven lang gekend heb, gaan op in rook en spaanders. De aarde blijft nakend achter. Maar al gauw bedekken feeën en nimfen haar met een paarsgroene deken, die zacht weerkaatst in vele vennen. Ik kom en ik ga, mijn vleugels breeduit in de wijde hemel.

Eeuwen gaan voorbij. Op een dag kom ik terug en vind alles kaal. De bosrand heeft zich nu helemaal teruggetrokken in de verte. Een koude oostenwind waait het zand metershoog de lucht in. Ik knijp mijn ogen halfdicht tegen de scherpe korrels en zoek mijn boom. Ik vind hem niet. De grond is in diepe sleuven uiteengereten, zover als de horizon reikt. Ik kijk waar de feeën en nimfen zijn gebleven, maar er is geen eentje meer. Mijn vleugels worden moe en ik heb honger.

.

Blogtek bosuil kl frm

.

Op de boerderij woont een man. Hij plant bomen, en werkt hard. Hij graaft nieuwe vennen. Het is een goede man. Ik ben nu geen arend meer, maar slechts een kleine bosuil en ik woon in de oudste eik die langs de zandweg staat. Nu de man weer bomen heeft geplant, is er een kleine luwte ontstaan, in de vlakte. Eromheen is nog steeds niets dan zand en kortgemaaid gras. Het water in de sloten is giftig. Ik hoor de kikkers niet meer, maar op een stille avond hoor ik wel iets anders.
Er staat een meisje onder mijn boom, ze heeft een geel jurkje aan. Ze kijkt omhoog, en zoekt me. “Ben je een bosuil?” vraagt ze, “Laat je eens zien!” Maar dat doe ik niet en ze loopt verder. Ze gaat het pad op naar de boerderij. Daar staat een blauwgroen woonwagentje, en twee vreemde groene paarden grazen in de wei.
Ze is dagenlang in de weer. Ze plant bloeiende struiken en zaait bloemen. Het eerste jaar is het nog klein, maar het groeit. Het groeit verder en verder, tot een prachtige tuin. Mensen blijven staan. Ze willen meedoen, méér, nog meer fruit en nog meer bloemen. Een oase moet het worden, een klein paradijs. Genietend staat het meisje te kijken hoe vele handen de wachtende aarde vullen met bollen en wortels en hoe miljoenen krioelende beestjes de grond weer levend maken. Het enthousiasme werkt aanstekelijk. Maar het is tijd om te gaan. Ze pakt haar schep en haar kookpot en bindt ze vast aan de wagen.
Uit de vijver rijst heel voorzichtig de eerste waternimf. Het meisje knipoogt naar het wonderschone wezen en de mensen zwaaien haar uit. Agremone, in haar goudgele jurkje, zwaait opgetogen terug en draait zich om.  Nu is ze weer alleen. Maar toch niet helemaal. Haar merkwaardige groene trekdieren lopen opgewekt voor de wagen, blij dat ze weer iets kunnen doen. En ik, kleine uil, ben van haar gaan houden, en volg haar stilletjes. En waar zìj komt, zie ik kinderen boompje verwisselen tussen de stammen en rijgen meisjes bloemenkettingen.

Zo herinner ik het me. Zo was het vroeger en zo zal het weer zijn. Eén van velen is ze, één van de mannen en vrouwen, die als kleine sterren op aarde lopen. Ik hoor het ook van andere dieren. Het verheugt ons. Een spoor van leven laten ze achter zich, op de stilste plekken zijn ze het sterkst. Samen vormen ze een heel melkwegstelsel of een kometenregen van vernieuwing. De grote mannen kijken in gulzige haast over hen heen. Maar ze zijn er wel, jongens en meisjes, dappere mannen en vrouwen. En ze breiden zich uit. Warmhartig volk van aarde, vuile handen, deuren open. Ik zie ze.

.

Blogtek Spoor Agremone kl frm.

De tweede tekening is geïnspireerd door een prent uit een middeleeuws manuscript. Het laat het platteland zien, in de veertiende eeuw. Het speelt zich af in de omgeving van de Middenrijn. Als je erop klikt kun je het in het groot bekijken.

In de elfde eeuw begon men in Noord Brabant met ontginnen. Er kwam meer en meer landbouw en veeteelt. De bevolking groeide, de veestapel ook. Er werd veen gestoken en bossen werden gekapt voor kachels en haarden. Het zanderige pionierslandschap was een perfect habitat voor de nu zo schaarse en gekoesterde heide. In natuurgebieden krijgt hei nog steeds de ruimte.
In de vorige eeuw verdwenen veel bosjes, die tussen de kavels in lagen. Het open agrarische landschap biedt bar weinig schuilplaatsen. Schaalvergroting heeft nu zijn top bereikt en wind heeft vrij spel om na de oogst de arme losse grond de lucht in te blazen. Op dit moment is het nog niet lang geleden dat de ruilverkaveling is afgerond, en vele hectares grond  sluiten zich aan een voor monocultuur. Vele vennen zijn dichtgegooid en regenbuien, steeds heftiger van karakter, spoelen  humusarme aarde weg in de sloten. Na de maisoogst is het nu wèl verplicht gesteld om een vanggewas in te zaaien. Maar als de mais laat rijpt en de winter valt vroeg in, dan komt er maar weinig van terecht.
Op veel akkers wordt snijmais verbouwd, voor veevoer. Op plekken waar de bodem te drassig is of te slecht voor landbouw, vind je meestal raaigras of productiebos. 

De steenarend, hierboven afgebeeld, heeft hier weinig te zoeken. De Arend uit mijn verhaal was dan ook een heel bijzondere.  In België zijn er vier gezien. Ik wilde dat ik daar bij was geweest!

 

Reacties welkom: tt.alowieke@gmail.com

.

.

Een film over een engelse vrouw die een andere vorm van landbouw bedrijft. Ik heb hem ook gezien. Aanrader. 

.

.

.

Wakker worden in mijn woonwagen

Blogtek ontwaken in woonwagen kl fr 011

.

Ik hoor een haan kukelen en besef dat ik wakker ben. Wat droomde ik zojuist? Ik heb mijn ogen nog dicht en probeer het me te herinneren. Ik weet het niet meer. Weer hoor ik de haan, die luidruchtig duidelijk maakt dat het ochtend is. Hij scharrelt rond om mijn wagen. Ik doe mijn ogen open, kijk over het randje van de dikke dekens en voel de lucht. Het is koud. Het tere ochtendlicht schemert door witte katoenen gordijnen en kondigt een zonnige herfstdag aan. Ik kruip nog eens diep onder de dekens en doe mijn ogen weer dicht. Ik zie mijn nieuwe wagen voor me, en het raamkozijn, dat ik aan het inbouwen ben. Ik zie de constructie boven de vensterbank, onder het gewelfde dak. Ik ben blij dat ik het opnieuw helder heb, wat er moet gebeuren.  Ik voel een lichte luchtstroom om mijn gezicht, het enige stukje vel dat bloot is, onder mijn witte wollen slaapmuts. Ik denk er aan hoe het zal zijn als het af is, mijn  wagen. Het moet heerlijk zijn om in zo’n kleine knusse cocon wakker te worden. Een huisje dat ik ken als mijn eigen huid. Een warm nest ingekleed met wol. Als ik dan wakker word is de warmte van de kachel nog blijven hangen. De lucht is er nooit vochtig en klam  ’s ochtend vroeg. Straks ga ik weer verder met bouwen. Maar niet haastig. Nee, rustig en met blijvend oog voor details.

.
De haan zit nu vlak voor mijn raam en kraait opnieuw. Ik neem afscheid van de vertrouwde warmte van mijn nest en kom overeind. Ik grijp de dikke wollen trui die naast me ligt en een wollen rok. Gauw trek ik het aan, over mijn nachtkleren heen, voor de kou vat op mij krijgt. Het echte aankleden komt later wel. Ik trek de slaapmuts ver over mijn oren en stap uit bed om mijn klompen aan te doen. Als ik de deur opendoe komen alle kippen aangerend. Ik stap het trapje af van het bordes, het bedauwde gras op. De kleine zwart-witte kipjes naderen wat schuw en blijven op afstand staan. De grote bruine kippen kuieren zonder angst vlak voor mijn harde blauwe klompen.
Ik loop naar het schuurtje. Dat bestaat uit een stuk kromgebogen golfplaat, vastgeschroefd met dikke bouten aan twee platen betonplex. Het is eigenlijk meer een heel kort tunneltje dan een schuur, en mijn fiets past precies in de lengte onder het tochtige gat. Aan weerszijden is de buitenkant bedekt met hellende stapels dakpannen. Er bovenop liggen takken. De eerste ranken klimop kruipen langs het oranje aardewerk omhoog en zullen straks de dode takkenbos volledig in bezit  nemen. Nog een paar jaar en alles is ermee bedekt. Ik buk me onder de net iets te lage golfplaat door en doe twee stappen naar de plek waar mijn fiets staat. Hij leunt tegen een kist aan.
Alle kippen zijn me gevolgd, langs het korte kronkelpaadje tot aan deze plek, het heilige der heiligen. Het meest levendige kipje zit bovenop het deksel van de kist en haar oranje ogen kijken alle kanten op, in afwachting van het heerlijke dat straks komt. Ik pak Kipje beet en zet haar op de grond. Dan gaat de klep open. Kipje kijkt ongeduldig over de rand van de kist. “Pas op meid”, zeg ik tegen haar. “Als de deksel valt heb je je nek gebroken!” Met één hand hou ik de deksel open, met de andere hand doe ik een graai. Ik voel de korrels tussen mijn vingers door glijden, voor ik het breed uitstrooi over het gras. Alle kippen, groot en klein, rennen alsof hun leven ervan af hangt en pikken haastig in het rond. Behalve Kipje. Kipje staat naast mij en kijkt me vragend aan. Ze tokt iets in het kips, alsof ze wil zeggen ” Krijg ík nog wat?” Ik graai opnieuw, en leg een hoopjel zaad vlak voor haar neus. Gretig begint ze te eten. Ik doe de kist dicht en ga  naar binnen om de kachel aan te steken.

.

Kipje wacht voor de deur tot ik naar buiten kom.

Kip in licht kijkt kl frm

.

.

.

Ik kon het niet

.

Blogtek myxomatosebeestje kl fr 003

.

Na een lange dag fiets ik langs de drukke weg die naar het kanaal leidt. Ik ben vol van indrukken. Wat een mensen zag ik vandaag. Een dikke stroom was het, die door de straten van Amsterdam schoof, demonstrerend tegen TTIP.* Ik heb het bord met de leus aan de stang van mijn herenfiets gebonden, het zit niet in de weg bij het fietsen. Ik verheug me op de stilte van het fietspad dat me helemaal naar huis brengt, twaalf kilometer langs het water, zonder auto’s. Daarna hoef ik nog maar een klein stukje.
Als ik het talud af fiets naar het Wilhelminakanaal, zie ik helemaal beneden een vrouw staan. Ik stop naast haar om te zien waar ze naar kijkt. Het is een klein konijn. Hij heeft zich helemaal tegen de onderste trede van de trap gedrukt, die naar het voetpad op de brug leidt. Hij haalt moeilijk adem, zijn ogen zijn dicht en dik, en zijn vacht is verfomfaaid. “Hij is ziek,” zegt ze. “Ja, ik ken dit,” zeg ik “Myxomatose. Hij lijdt enorm. Dood is hij beter af.” De vrouw knikt en blijft vol medelijden naar het konijn kijken.
Vanaf het talud komt nog een vrouw aanlopen met een zwarte hond die haar netjes volgt. Maar hoe braaf hij ook lijkt, toch pakt ze de riem, als ze ziet waar we naar kijken. “Ooooh, dat konijn heeft amitosatosa… of zoiets!”
“Ja, myxomatose,” zeg ik “Het zijn virussen, die hem onderhuids opvreten. Eerst wordt hij blind en weet hij niet meer waar hij is. Het is heel erg besmettelijk voor andere konijnen.”
De vrouw knikt. “Het is vreselijk. Ik heb dit eerder gezien. Dat konijn liep zomaar pal voor mijn hond en hij beet hem meteen dood.” Ze klikt het riempje goed dicht.
“Nou,” zeg ik “dan is het toch ook opgelost…”
“O nee! Ik denk er niet aan. Dan zit ik de rest van de dag te trillen.”
“Tja,” zeg ik.
Een stevig man op de fiets houdt vaart in en blijft naast ons stil staan. Hij zegt niks en volgt het gesprek. Het kleine dier heeft alle aandacht, maar is zich van niks bewust. De pijn moet ondraaglijk zijn, bedenk ik me. “Ik zou het willen, dat ik het kon, het dier uit zijn lijden verlossen.”
“Ja, dat zou het beste zijn,” zegt de eerste vrouw. Dan haal ik diep adem en doe een stap naar voren. “Ik zeg dat wel altijd, maar nu heb ik de kans om het te doen. Ik wil het nù proberen.” Zonder een woord verdwijnen de twee vrouwen. De man is er nog, startklaar op zijn zadel, één voet op de grond. “Hoe doe ik dat,” stel ik hem de vraag “Een steen erop gooien? De nek omdraaien? Boeren die dòen dat gewoon hè..”
De man kijkt me vol ongeloof aan. “Nou ìk ben weg!” zegt hij.
Dan ben ik alleen. Ik kijk naar het konijn zonder het aan te raken. Ik zie hoe moeizaam hij ademt en wacht op het verlossende moment van zijn dood. Maar ik kan het niet. Ik kan het níet.

Achteraf gezien hadden we het beste een doos kunnen halen bij de supermarkt aan de overkant, en de dierenambulance bellen. Die lossen het probleem dan op. Hoeven wij het niet te doen. Maar toch zou ik het graag zelf ook kunnen, voor in geval van nood.

.

*Lees het vorige verhaal: “Op pad voor een eerlijke wereld.”

Opmerking:  Ik mocht deze week mijn verhaal vertellen bij radio 4, bij Passaggio, mijn favoriete radioprogramma. “Het pleidooi van de luisteraar” heet de rubriek. Klik hier om het te beluisteren. Druk vervolgens op het pijltje bovenaan de pagina van Passaggio.

Een onverstoorbare bewoner

blogtek kruisspin kl fm. 011

Werktijd. Ik heb zin. Ik ben uitgerust en fris. Het is droog, de zon schijnt. Ik loop naar mijn nieuwe wagen om er in te klimmen. Het is net een serre, met dat transparante zeil. De vloer is leeg en opgeruimd. Er ligt nog wat houtstof tegen de onderwand. Ik ga op de goudgele planken zitten en pak één van de twee palen die er liggen. Een stuk van de voorgevel. In elke paal heb ik gisteren zeven kruizen gezet, met nauwkeurig afgemeten lijntjes er omheen. Ik controleer nog even of het allemaal klopt. Wat tussen die lijntjes zit, dat ga ik vandaag allemaal uithakken. Er zijn nóg twee palen, voor de achterkant. Alle vier moeten ze zeven halfhoutverbindingen krijgen. Een vergissing is zo gemaakt. Maar alles is in orde en ik kan aan de slag. Eerst de ijzerzaag, om de stukken af te bakenen. Dan plakjes maken, met de decoupeerzaag, precies tot het lijntje. Ik glimlach tevreden.
Boven mijn hoofd, tegen het zeil, klinkt zacht getik, alsof het regent. Maar het is geen regen, het zijn vliegjes. Ze kunnen er niet meer uit, ze weten de weg niet. Hommels help ik. Vliegen niet. Die komen misschien wel terecht bij de hoofdbewoner van dit paleis. Een enorme dikke kruisspin. Precies in het midden zit zij, tussen de twee palen, daar heeft ze haar web gespannen. Slimme vliegen gaan er handig in een bochtje omheen, maar heel veel ook niet. Die hebben pech. De spin is de helft van de tijd aan het eten. De andere helft zit ze stilletjes almaar groter en groter te groeien, terwijl haar web nog steeds bezaaid is met ongelukkigen. Ik heb veel respect voor haar.

Het zagen is klaar. Waar de inkepingen komen, zijn nu allemaal plakjes in het hout, keurig naast elkaar. Maar ze zitten nog vast. Dat is niet de bedoeling, ze moeten eraf. Hakken, met de beitel. Die ligt al klaar. Hij ligt helemaal aan de andere kant van het grote, wagenwijde web. Wat zal ik doen. Als ik de beitel hierheen haal, dan moet ik twee keer onder het web door. Handiger is het om de paal naar de beitel toe te schuiven. Ik pak het vurenhout beet en duw het onder het web door, zonder de draden stuk te maken. Nu ik nog. Ik kijk. Het onderste draadje van het web zit niet heel erg laag. “Ik ga er even langs hoor!” zeg ik tegen de spin. Ik buig door mijn knieën en werk mezelf lenig onder het geweven kunstwerk door. Ik knik de spin nog eens vriendelijk toe, voor ik de scherpe beitel pak.
Nu concentreren. Met alle precisie zet ik het glimmende staal langs het lijntje. Ik leg een mooi blokje hardhout tegen de vlakke kant van de beitel, zodat het scherpe uiteinde haaks op het hout staat. Dan pak ik de klopper en in één rake klap vliegt het gekozen stukje uit de paal. Ik kijk naar de spin, vlak naast me, maar die trekt zich helemaal niks aan van het geklop, gebonk en rondvliegende stukken. Superspin, dat is ze. Wie weet hoe groot ze nog wordt. Misschien wel groter dan ik.

.

Hommelles

4 juli 2015 015

Bij de ingang naar de douches van de minicamping. Daar zat het. Een flink hommelnest, lekker droog en warm in de steenwol. Ze vonden hun weg door een kier in het houten kastje, dat om de waterleiding heen was gebouwd. Het leek ons geen goed idee, een hommelnest op een publieke plek. Hoewel ze niks doen en niet gevaarlijk zijn, leek het  toch beter ze naar elders te verhuizen.

Ik wist niet hoe dat zou gaan. Even later ligt het nest ligt in stukken uit elkaar. Met de hooivork heeft Ton, de beheerder, de steenwol weggeplukt dat om de waterleiding heen zat. Hij was bang om aangevallen te worden en vernielde het nest op veilige afstand. Het ligt in dikke vlokken overal en ergens en tientallen hommels vliegen opgewonden in het rond. Op de grond ligt een kleverige klont gemaakt van ronde bolletjes. Zijn dat de raten? Gefascineerd kijk ik ernaar. Verdrietig ook. Het voelt als heiligschennis. Dat kan ik niet zo laten luggen. Ik richt me tot Ton. “Ik maak het wel af. Ik stop alles in een stalen mand. Kunnen ze daar hun nieuwe nest maken.”
“Dan zou ik wèl iets anders aan doen!” lacht Ton. Ik kijk naar mijn blote armen die uit mijn lange zomerhemd steken. “Misschien niet nodig, maar ik doe het toch maar,” antwoord ik. Ik heb nog nooit een hommelnest verhuisd.

Ik trek een dikke trui aan, een broek en klompen. Over mijn hoofd doe ik een dunne zijden doek, die ik op zijn plek houd met een strooien hoed. Roze is de zijde en ik kan er zo doorheen kijken. Nu lijkt het net een imkerpak. Met dikke gevoerde handschoenen aan kan mij niets gebeuren. Ik loop terug naar de puinhopen van het nest. Er kruipen en vliegen veel hommels rond, kleintjes en grotere. De kleintjes kunnen mannetjes zijn en de grotere de werksters. In de hoek ligt een hele grote dode hommel. Eén van de koninginnen? Zou ze al lang dood zijn?  Ik kan nu alles zien, zo bijzonder!
Ik heb de mand klaargezet, pal naast het kapotte nest. Voorzichtig pak ik een dik stuk isolatie en leg het er in. Ik herhaal het, tot de bodem vol is. Dan leg ik de raten er in, precies in het midden. Ik maak de mand helemaal vol, tot de rand. De Hommels worden drukker en een een stuk of drie zoemen keihard bij mijn oor. Toch een beetje eng. Maar ze doen geen enkele poging om me te steken. Ik wist wel dat hommels doodgoeie beestjes waren en toch verrast het me. Nu hun nieuwe huis klaar is laat ik ze toch eerst maar even met rust.

.

2 juli hommels 007

.

Een uur later keer ik terug. Gewoon in mijn hemd. Ik kijk naar de plek waar het oude nest zat. Het gele isolatie is nog niet allemaal weg. Sommige hommels sjouwen zinloos rond met plukken steenwol, anderen kruipen weg in de laatste restjes. Ik moet echt alles weghalen, des te eerder is deze zielige verwarring voorbij. Met blote handen en slechts in mijn hemd, haal ik stukje bij beetje alles er uit. De hommels zijn niet meer in me geïnteresseerd. De allerkleinsten lopen hulpeloos rond. Zijn dat mannetjes? Als ik mijn vinger voor ze neerleg kruipen ze er op alsof het een reddingsboei is. Eén voor één breng ik ze naar het kersverse hol van hun nieuwe huis in de mand van dik ijzerdraad. De slimste en ijverigste werksters hebben alweer een gang gemaakt. Daar stop ik de kleinere stumpers in en ze kruipen meteen naar binnen.
Ik maak de oude nestplek zo goed als leeg. Uiteindelijk is er nog één hommel die het maar niet begrijpt en druk blijft zoeken. Hij wil ook niet op mijn vinger. Ik laat hem maar. Vroeg of laat komt er vast wel een nestgenoot, die hij kan volgen.

.

hommelnesttafel

.

Al snel zijn alle hommels vertrouwd met het nieuwe nest. Het is iets moois geworden. Ik heb een tafel voor ze gemaakt, als dakje. Een tafel vol hommelteksten en tekeningen. Een heel educatieproject. Nu schuiven we het hommelhuis elke dag een meter op. Over een week of twee staat het tegen de muur van de schuur, vlak bij de fruitbomen. Een mooie plek om verder te hommelen.

.

PS Ik heb de pagina “Over mij” veranderd. Voor een breder beeld van mijn levensproces, Klik hier en lees.

.

.

.

Hommel les

.

.

…..

Over koetjes en kalveren

Koetjesenkalveren KB

.

Ik zit bij het raam in de warme huiskamer van de buren. Het is een kleine woonkamer, knus en ouderwets ingericht zoals huiskamers in woonwagens horen te zijn. Vier klassiek-houten leunstoelen, twee schilderijen aan de muur. Een clown met melancholieke ogen en een reproductie van van Gogh. De beroemde schilder verbeeldt hier een zelfde soort woonwagen als ik ga bouwen. Gefascineerd kijk ik er naar.
Ik maak mijn blik los van de wand. Hans geeft me een kop koffie.
” Wij gaan hier waarschijnlijk niet blijven,”zegt hij.”Maar we weten nog niet wat onze bestemming wordt. Weet jij het wel?”
“Ik blijf hier zolang als nodig is. Dat is nog wel een poosje. Ik vraag me trouwens af wie wel weet wat er komt. Het boerenland om ons heen zal ook veranderen. De hele melksector is bezig opgeblazen te worden.”
“Ja, dat hebben wij ook gehoord. Investeringen voor schaalvergroting zijn groot en de melkveehouderij draait al lang met grote verliezen, gesubsidieerd door de overheid.”
“Hoe moet dat dan straks? ”
“Ach, dan importeren we die melk toch gewoon.”
“Ja, maar er is overal een schaalprobleem. Waar haal je dat dan vandaan?”
“Buiten Nederland is nog ruimte genoeg voor koeien. Oost Europa is lekker goedkoop om te investeren voor grote bedrijven. Genoeg die graag hun land kwijt willen.”
“En wat doen wij hier met het land? Alles is ingericht op die koeien. De mest word er geïnjecteerd, de hooilanden, de snijmais die je overal ziet…”
“Die snijmais exporteren we naar Oost Europa.”
“En hoe houden we onze grond vruchtbaar als er geen mest meer is?”
“Kunstmest, of koemestkorrels importeren uit het Oosten.”
“Fosfaten voor kunstmest worden gedolven. Die zijn vroeg of laat op.”
“Dan importeren we gewoon die mestkorrels.”
“Dus we importeren de melk en de koemest, en we exporteren de mais. Dat wordt een hoop heen en weer gerij.”
“Ja… nou ik zie het ook veel liever anders. Laten we de de grond schoonmaken. Dat vind ik veel zinvoller. Zeven jaar duurt dat en dan kunnen we overal voedselbossen en boerderijen opzetten gebaseerd op sluitende kringlopen.”

Dit gesprek geeft een korte schets van hoe het is en hoe het kan zijn. Kringloopdenken, dat kan niet in onze groei-economie. Het kan alleen maar groeien doordat er voeding, materiaal en energie aan wordt toegevoegd. Er wordt gedolven waar het maar kan en ook waar het niet kan. Goud, fosfaat, gas, kolen, olie, het houdt niet op. Dat dacht men tot voor kort. Maar het houdt wèl op!

In het kringloopdenken gebruik je alles wat er is als voeding. Er zijn verschillende namen voor. Ecologische of biologische landbouw is het meest bekend. De permacultuur gebruikt de natuur als inspiratiebron. Als je de natuur met rust laat, is er altijd een kringloop van voedingsstoffen. Omdat wij ons eten van de grond halen, halen we ook voeding uit de grond. Die wordt meestal naar elders gebracht. Daarom moet er steeds mest van buiten komen, om de bodem weer vruchtbaar te maken. Een goede bodem heeft veel meer in zich, dan alleen kunstmest.

Poep van mensen en dieren hoort op de composthoop, zodat het terug kan naar de bodem waar het vandaan komt. Takken en blaadjes kunnen makkelijk blijven liggen in de herfst, het houdt de bodem warm en biedt beschutting aan tal van beestjes. Als het vergaan is en verteerd, kan de bodem veel beter water vasthouden en voedingstoffen. In kringlooplandbouw kunnen dieren ook een plek krijgen. Maar niet teveel. De bodem heeft mest nodig, maar overbemesting willen we niet. Genoeg is genoeg. In een kringloop is alles in harmonie, en staan allerlei vast planten, die zorgen dat de bodem stevig bij elkaar blijft. Ze zorgen er ook voor dat de bodem de voedingsstoffen goed in zich op kan nemen. Er zit nog veel meer aan vast en als je wilt kun je er nog veel meer over lezen.

Boeken hierover zijn:

Vierduizend jaar kringlooplandbouw, van Sietze Leeflang
Handboek ecologisch tuinieren van Herman van Boxum en G Buysse
Sepp Holzer’s permacultuur, van Sepp Holzer

Meer boeken over permacultuur:
https://www.google.nl/search?q=permacultuur+boeken+kringloop&ie=utf-8&oe=utf-8&client=firefox-b&gfe_rd=cr&ei=8kAsWMLXE6GT8Qfv5LLQCA#q=permacultuur+boeken