.

.
Het leven openbaart zich overal anders en is nooit helemaal te temmen. Het verrast ons met bizarre vormen, oneindig in getal. En wij mensen zien het. Wij geven het een naam, maken associaties, die overal anders zijn en toch dezelfde behoeften vervullen. (Onderaan de tekst vind je de link naar het voorgelezen verhaal.)
.
Ik sta bij de groente op de markt. Het is al middag en het is rustig. Ze staan met zijn drieën achter de kraam en behalve mij is er maar één andere klant. Femke helpt me. Eén voor één geeft ze alles aan wat ik noem, tot ik al mijn boodschappen bij elkaar heb. De eerste bloemkool van het jaar, valappeltjes en een dikke vuile peen. “Ben je nog steeds Fries aan het leren?” vraagt Femke. Ze is oprecht geïnteresseerd, er is niet veel import die de moeite neemt om de originele taal te leren, een taal die toch uniek is en al eeuwen hier gesproken wordt. Leren hoeft ook niet, de Friezen spreken allemaal Nederlands en het is maar een enkeling die met me in zijn of haar moedertaal spreekt. Ik vind dat wel jammer. “Er is schroom onder de Friezen,”, zegt Femke spijtig. Het Fries is niet de enige uitstervende taal. Elke dag sterft er een taal uit. En daarmee sterven tal van woorden die de wereld beschrijven vanuit een heel eigen cultuur.
“Nee,” antwoord ik op haar vraag. “Ik leer weinig Fries meer. Het ligt stil. Ik ben bomen aan het planten. Dat heeft nu prioriteit. Het is veel werk en het moet nu gebeuren.” Ze kijkt me opgewekt aan. “Hoe heetten die kleine pruimenboompjes nou, die je hebt geplant?” Ik ben verrast dat ze dat nog weet. De pruimenboompjes zijn mij lief. Ik heb er honderd meegenomen naar Friesland, ik heb ze een jaar lang verzorgd tot ze een flinke wortelkluit hadden. Ze hebben op diverse locaties een plek gevonden en ze doen het allemaal goed. “Kerspuim,” zeg ik dan “Maar ze noemen ze ook wel kroosjes. Klein en geel. Is er een naam voor in het Fries?” Femke denkt even na. “Ik denk dat ik het wel weet. Misschien is het de Wichtprume. De Groningers noemen ze ook zo. Een wicht is een meisje.” Terwijl ze vertelt kijk ik even opzij. De andere klant is ondertussen klaar. De man die haar hielp komt naar ons toen om te luisteren waar we het over hebben. Fruit en alles wat er te maken heeft, hij kan er geen genoeg van krijgen. Femke vertelt verder. “Ze heten zo omdat ze een spleetje hebben. Net als een k…..” Onbekommerd noemt ze het woord. De luisterende groenteman verschiet van kleur en kijkt alsof hij een oorwurm heeft ingeslikt. Ik schaterlach. De man schiet met een scheef lachje bij ons vandaan, naar de andere kant van de kraam. ”Hier hoor ik niet bij hoor!” roept hij. Femke en ik lachen uitbundig.
Dit is een moment wat ik koester. Het is sprankelend van vitaliteit, het is een voorval dat ook duizend jaar geleden had kunnen gebeuren. Het leven in al zijn vormen prikkelt onze fantasie, we hebben in al die eeuwen talloze woorden gegeven aan het voedsel dat groeide uit onze eigen bodem. Het leven openbaart zich overal anders en is nooit helemaal te temmen. Het verrast ons met bizarre vormen, oneindig in getal. En wij mensen zien het. Wij geven het een naam, maken associaties, die overal anders zijn en toch dezelfde behoeften vervullen. Dat kunnen we. Dat maakt ons mens. Althans, zo is het altijd geweest! Laat het weer zo zijn. Alleen dan keert de vitaliteit terug. De grote variatie in ons voedsel hoort verbonden te zijn met onze oorsprong. Lang leve de vrije komkommer die gewoon krom mag zijn, de tomaat die groeit als een hartje, de verbazing over de zachte perzik en al dat fruit in ontelbare vormen en smaken. Laten we nooit ophouden daar namen aan te geven, het laten groeien, het te bezingen. En laten we tegelijkertijd de talen koesteren die al dat leven hebben beschreven. Voor het te laat is.
Ik betaal en stop mijn tassen vol. Terug naar huis. Terug naar mijn spade en het verhalenpad.
.