Als er maar eerst een pad is

.

De wens om zelf iets kleins te bouwen en wegen daar naartoe.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

Een levendige wolkenlucht drijft over het vlakke land. Behalve het geluid van de wind is het stil. Alleen een groep paarden vertegenwoordigt de vitale noot in het schilderij van het Friese weidelandschap. Maar ik zie ze niet, vanaf de plek waar ik nu sta. Er staat een haag van wilgebomen voor en het poortje is pas verderop. De boer maakte het en ik houd het bij, zodat je er altijd doorheen kan.

Achter het poortje in de haag is weiland met bloeiend gras. Verderop beginnen velden van glanzend raaigras tot aan de horizon. Een kerktoren en wat bomen doorbreken de strakke lijn. Kampeerders rijden af en toe over het hoofdpad, verlangend naar vertier bij het water of een moment van samenzijn met vrienden. Soms loopt er iemand uit het dorp. Maar nooit jongeren. Waar zijn ze? Ik weet het eigenlijk wel. Ze vertrekken. Zoals Janne, uit Jorwerd.

.

Waar het pad is, daar breidt de witte klaver zich uit.

Het is vrijdag, marktdag, wanneer ik haar ontmoet. Ik tref haar achter de bekende groentekraam. Hee, denk ik. Het lijkt wel of er steeds weer andere mensen achter staan. Ik groet haar. Ze kijkt me iets langer aan dan normaal. “Ben jij die vrouw die bomen plant?” vraagt ze dan “Ik heb van je gehoord. Dat was jij toch? Ik was pas bij jullie op de camping.” Ik kijk verrast. Jammer, ik heb haar niet gezien. In een kort gesprek vertelt ze over haarzelf. Het is al later op de dag en er zijn geen andere klanten. We hebben de tijd. Ik vraag wat ze vindt van haar geboortedorp, Jorwerd. “Ik woon er niet meer.” zegt ze. “Ik vind het dorp zó duf en ingeslapen. Sorry hoor. Al die oude mensen in die grote huizen inspireren me niet. En voor er eens iets leegstaat ben je jaren verder. Wat moet ik trouwens met zo’n groot huis. Ik zou heel graag mijn eigen kleine huis bouwen!” Ik bevestig haar wens hartgrondig. “Ja. En ik zou je graag helpen. Ik zit er verdorie op te wachten. Ik wil creatief meedenken met bouwen en planten erom heen. Als het zou kunnen stond ik meteen klaar.”

.

.

Maar het kan nog niet. Al ben ik op de juiste plek. Ik ben bij een boer beland die veel hart heeft voor de zaak. “Houdt het platteland vitaal, en zorg voor de jonge mensen! Kleine betaalbare huizen moeten er komen.” Hij werkt er graag aan mee, door een deel van zijn land een nieuwe bestemming te geven. Maar elke keer loopt hij tegen een muur op. De gemeente wil alleen maar grote wijken bouwen met eensgezinswoningen. Dorpen krijgen steevast “Nee” te horen als ze een paar huizen bij willen bouwen. Het gaat allang niet meer om mensen, het gaat om economisch belang. Wanneer zal het tij keren? Ik denk dat we moeten geduld hebben, doorwerken aan wat er wél kan, en de wens levend houden. Dus tijdens het wachten werk ik. Ik maak paden. Daarmee kun je vast beginnen, niet waar? Ik knip en snijd. De sikkel en de heggenschaar liggen altijd klaar. Ik werk op mijn hurken. Soms ga ik iets sneller en schuifel ik licht gebukt met gebogen knieën door het land. Ik kan het uren volhouden, als het moet. Mijn spieren zijn taai en sterk geworden. Dat kan nog goed van pas komen. Oefening baart kunst. En kunst, dat is het. Veel veranderingen beginnen bij kunst, bij verbeeldingskracht, en discipline. Dus ga ik door. Ik knip en snijd het gras en langzamerhand ontstaat er een soort spinneweb om mijn woonwagen heen. Als ik in het midden sta, geniet ik van het aanblik. De eerste route leidt naar het schuurtje in de hoek van het veld. De tweede naar het grindpad, de hoofdweg van de camping. Het derde pad loopt naar een keurig ingerichte bouwkeet. Hij is hier pas gestald, er is voorlopig niemand. Het onderhouden van het pad zie ik als een welkom, voor als er straks wél mensen komen. Dan weten ze me te vinden. Het vierde is een poortje door de heg heen. Hèt poortje. Het is mijn achterdeur en het leidt naar het veld waar de boer al jaren plannen over maakt. Tiny houses voor de jongeren uit de dorpen. Mensen zoals Janne.

.

Pad naar de gestalde keet.

.Ik werk en wacht. Ik praat met bezige buren. Sommigen zijn met dezelfde dingen bezig als ik. Daar put een mens moed uit. Zo sta ik de volgende dag fris weer op. Ik adem in en uit en onderhoud de paden. En niet voor niets! Het is voor de klaver die de ruimte krijgt. Voor de haas, die graag eens iets anders eet dan gras. Voor de eenden die uit willen rusten is er een paadje tussen het riet en dieren die willen drinken kunnen bij het water. Ik zie vlinders, libellen en krekels, die uitrusten in de luwte van het kortgehouden gras. Elke keer als ik er loop, schieten er tientallen weg, voor mijn voeten, het hoge gras in. Alles wat ik doe laat een spoor van leven achter. Ook dat geeft moed. Elke dag pak ik de sikkel en de heggenschaar. Elke dag een stukje. En het is meer dan een oefening. Het zijn de eerste lijnen voor bestendigheid. Paden als basis voor wat komt. Eerst de dieren. Dan de kinderen. En uiteindelijk, de grote mensen. Mensen die er zijn en blijven.

.

Waterpaadje door het riet.

.

.

.

Ik zag hoe Frijlân groeien kan

.

Voeten in aarde

en bergen

verzetten

 

.

.

.

Ik sta met mijn fiets in de hand naast mijn woonwagen op Frijlân. Vandaag ga ik Martijn bezoeken op zijn volkstuin in Amsterdam. Hoe kort geleden lijkt het nog, dat hij langs kwam fietsen in Brabant, vlak voor ik naar Friesland verkaste! Ik wil hem bezoeken in het tuinhuis waar hij woont, in Amsterdam. Ik ben benieuwd naar die plek.

Ik kijk om me heen. Het erf van de boerderij is gehuld in een diepe stilte. De ochtendzon schijnt warm op het grote veld en het gele koolzaad staat te stralen in het vroege licht. Ik loop met mijn fiets naar de oprijlaan. De betonplaten zijn schoon en droog. Dat is fijn voor mijn nette schoenen. Ik heb me mooi aangekleed en ook mijn nieuwe engelse hoedje opgezet.
Aan de overkant van het pad zie ik mijn buurvrouw, Elbrecht. Ze zit met haar hoofd in het kippenhok. De kippen lopen verderop en pikken in de aarde. Ze trekt haar hoofd weer uit het hok en kijkt bedenkelijk. Ze ziet me niet. Ik glimlach en roep haar geen ochtendgroet toe, zoals anders. Vandaag is de maandelijkse retraite. Voor één dag zeggen we niks tegen elkaar.

Even verderop kom ik langs de gezamenlijke keuken. De oude monumentale koeienstal is koel en donker, een toevluchtsoord op warme dagen als deze. Vanuit de keuken hoor ik gepraat. Het zijn de jongeren onder ons, die kennelijk toch nog even iets kwijt willen. Als ik een stukje verderop langs de open deur rijd is het alweer stil. Marin steekt zwijgend haar hand naar me op.

Amsterdam is druk en warm. Ik vraag drie keer de weg naar lijn 33, maar niemand begrijpt me. Het zijn allemaal buitenlanders. De vierde die ik aanspreek is een oude man. Eindelijk een echte Amsterdammer. Ik moet naar boven, wijst hij. Daar zijn nu de bussen. Alles is anders sinds de verbouwing. Ik vind de bus, die onder het IJ doorgaat. Ik neem de eerste halte na de tunnel, precies zoals Martijn mij vertelde.

Het tuinenpark Buitenzorg bestaat al honderd jaar. Het is opgezet om arme arbeiders van dagelijks voedsel te voorzien. Nu is het een dicht beboste strook, die aan het IJ ligt, vlak naast een fantasieloos bedrijventerrein. In het hek zit een kleine doorgang. Het lijkt een zij-ingang te zijn. Net als ik me afvraag hoe ik binnenkom, zie ik een man met een kruiwagen. Hij komt dichterbij en kijkt me stomverbaasd aan. “Ik had een afspraak met Martijn,” zeg ik en op het moment dat ik het zeg herken ik hem. Zijn verbazing maakt plaats voor een blij verraste blik. “Wat toevallig dat ik hier net loop! Dit is de achteringang. Ik herkende je niet met dat hoedje!”

Martijn heeft verse muntthee. Ik geniet van de opwekkende dampen en van de oude balken en deuren waarmee hij zijn huisje heeft getimmerd. Aan grote haken hangen scharnieren en gereedschap. Ik zie bakjes met schroeven, alles netjes gesorteerd, het huis van een handige tuinman.
“We hadden een stiltedag op de boerderij vandaag,” vertel ik. Martijn haalt zijn wenkbrauwen op. “O? Dat doen ze in kloosters ook. Het is niks voor mij, veel te zweverig.”
“Ik vind het helemaal niet zweverig”, zeg ik, “ juist fijn. Dan kan ik lekker doorwerken en verhalen en gedichten komen ook veel makkelijker uit mijn vingers.”

De schrijver die dit park zo’n eigenwijze stempel gaf, is Simon Vinkenoog. We lopen over het poëziepad en ik lees gedichten van deze markante man. Martijn heeft mooie kastjes voor de teksten getimmerd, met glas erin. We bewonderen rozenstruiken, klimhortensia en bomen van tientallen jaren oud. Ik kijk mijn ogen uit en ruik aan alle bloemen waarin ik een hommeltje zie.

De volgende dag groet ik Martijn en bedank hem voor alles. Ik loop terug over het dicht begroeide pad. Het is lang en op de stoeptegels hebben al vele voeten gelopen. Ik hoop dat er nog veel meer van dit soort plekken komen. Parken, boerderijen en stadstuinen, Plekken die honderd jaar met rust gelaten worden of langer nog. Een thuis voor mensen, dieren en alles wat erop leeft. Hier mag alles zijn wat het is. Ik zag hoe Frijlân groeien kan. Wat een prachtige dag!

.

.

Ps. De handtekening bovenaan mijn blog, heb ik gekopieerd uit de later bijgeplaatste foto. Ik hoop dat weduwe Edith Ringnalda het goed vindt. Ik zag haar nog zitten met vier mensen. Haar lange grijze krullen glansden in de zon.

Lees hier over de laatste keer van Edith en Simon in het tuinhuisje

 

 

Een verrassend kronkelpad

.

.
Het weer is helemaal omgeslagen. Hier in Friesland is alles extremer. De kou is kouder, de wind waait harder, de hitte lijkt groter. Een landschap met bomen zorgt voor meer balans en nu ik net uit Brabant kom, voel ik dat goed. Toch is de warmte mij meer dan welkom.
Naast me zit Dick. We zitten allebei voor ons uit te kijken over het vlakke land, de zon heeft de betonplaten onder onze blote voeten lekker warm gemaakt en staat al iets lager aan de hemel. “Zullen we nog gaan fietsen?” vraag ik, zo opgewekt alsof de dag nog moet beginnen.
“Ja!” zegt Dick instemmend. “Laten we dat doen!”

We rijden over de Boksummerdijk richting Boksum. Het eerste stuk ken ik. Tussen de schapen en het eindeloze raaigras door en dan langs de bedrijfsterreinen, waar onder andere een megaslachterij gevestigd is. Ik ben vegetariër. Tegelijkertijd heb mezelf al van jong leren wennen aan het idee dat dieren worden geslacht en opgegeten. Dat er lijden is en de wereld niet één twee drie verandert.  We rijden door, steken de grote weg over. Daar verandert alles.

In Boksum staat een paal met bordjes. “Zullen we richting Deinum?” vraag ik. Dick vindt het allemaal goed. Ik volg de richting die het bordje wijst en hij volgt mij, langzaam trappend fietsen we een pad op, dat een beetje op een oprit lijkt. Dan staat daar opeens een jongen. “Gaan we hier naar Deinum?” Ik ben niet meer zo zeker van de zaak.
“Nee, wij wonen hier. Het bordje is een beetje verdraaid. Je moet nog even door fietsen en dan is er een klein pad naar rechts.”

We volgen de instructies. En wat een verrassing, we vinden een eeuwenoud pad, een prachtig pad tussen kleine oude terpdorpen door. Het is het vroegere Tsjerkenpad, maar nu heet het, het “Heitze Holwerdapad.” Het slingert dwars door de weilanden, met weelderig begroeide sloten ernaast. En hier zijn de vogels wèl! Ik geniet met volle teugen, wanneer een grutto pal boven ons hoofd fel alarm geeft.
“Pfieeeeeeuw..!”
Als we het volgende dorp  inrijden, word ik verrast door de mooiste lindelaan die ik ooit heb gezien. Mijn mond valt open van verbazing en ik stap van mijn fiets. “Dick, zie je nou, hier leerde Leentje Lotje lopen…Ik wist niet dat dat nog bestond.” Aan het einde van de laan staat een statig huis al decennia lang te staan. Op het pad ligt een vrouw op haar knieën. Ze fotografeert iets, wat in het gras zit. Het is een klein egeltje. Hij hijgt van de hitte.
“Hij heeft het warm,” zeg ik.
“Ik ook, ” zegt de vrouw. Ze heeft net een klein geel vogeltje gekiekt dat in de bosjes zat, vertelt ze. Ik vraag of ik het mag zien. Ze tovert het beeld uit haar camera. Het is prachtig en heeft een fel oranje snaveltje.
“Wat hier ook leuk is,” zegt ze, “verderop staat een oude koelkast. Daarin zit een minibibliotheekje. Je mag er boeken heenbrengen en uithalen.” Dick luistert op de achtergrond mee en samen lopen we het laantje weer uit naar onze fietsen. Bij de kerk staat een picknicktafel en inderdaad een koelkast. Er ligt ook een boek in plastic. “De zonde van Heitze Holwerda. Niet meenemen”, staat erop. Het is helemaal in het Fries. de hoofdpersoon is dezelfde als waar het pad naar genoemd is. Ik lees een stukje voor en begrijp het nog ook.

Wat een prachtige dag is dit. “Ik ben blij dat ik dit nog gezien heb,” zegt Dick als we thuis zijn. “Dat er zoveel meer is en zo dicht in de buurt.” Ik glim. Ik denk aan het pad dat ik zou willen maken, samen anderen. Dat ene kronkelpad vol geuren, kleuren, vol smaken, dieren en belevenissen,  laat het er komen, hier, waar nu een strak groen tapijt ligt van glanzend raaigras. O, als het nou eens net zo oud kan worden als dat tsjerkenpad…

.

.