Alles kan veranderen (Everything can change)

.

.

Zal mijn nieuwe tuinkas ooit veranderen in een aquarium waar de vissen in en uit kunnen zwemmen? En wat doe ik dan? Ik kijk naar de spreeuwen en weet het antwoord.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you want to listen to the ENGLISH translation? Click on the button underneath.

De nieuwe kas staat naast mijn woonwagen. Van daaruit heb je een prachtig uitzicht op het weidse land. Graag werk ik er of sta achter het beschermende glas naar buiten te kijken. Zwermen vogels vliegen rond, vooral nu, in de winter. Scholeksters vliegen luid roepend over: Wieki, wieki, roepen ze. Ze roepen mij! Ze verdwijnen als een uitbundige troep in de verte. Ik kijk naar de smienten in en om de sloot. Ze blijven op veilige afstand van mij, als tweebenige. Ik kijk naar de even schuwe kramsvogels met hun kordate loopje. Vijf keer hippen en stil staan ze weer, om verder te pikken in de grond van de oude wei. Soms zou ik een meeuw willen zijn, in grote getale zie ik ze zweven in de lucht zonder hun vleugels te bewegen. Ze weten precies wanneer dat kan, en de thermiek hun vleugels perfect ondersteunt. Wat een feest moet dat zijn.
Het meest verbaas ik me over de spreeuwen. Een grote groep arriveert in de herfst en blijft de hele winter hangen. Als een ruisende wolk vliegt de zwerm op, om ergens anders weer neer te strijken. Soms met een voor mij duidelijke oorzaak, soms ook helemaal niet. Hele kleine signalen kunnen al een grote beweging inzetten. Zij zien meer dan ik, kennelijk. Hun hele wezen is ingesteld op meebewegen. We kunnen van ze leren, denk ik peinzend.

.

Beluister het geluid van tientallen vleugels tegelijk.

.


Ik vraag me af, hoelang zullen al deze dieren hier nog zijn? En wij? Het gras is groen, de klei van het laagland is de hele winter vochtig en zelfs in de heetste zomers is er water in de sloot. Maar toch is het net zoiets als leven op de vruchtbare bodem bij een vulkaan. Het heeft voordelen, maar ook risico’s. Dit laagland is straks het eerst aan de beurt. Het IPCC voorspelt dat aan het einde van de eeuw het water 5 meter hoger kan staan. Eerst was dat maar een meter. Het wordt steeds meer, het gaat steeds sneller dan gedacht..

Ik sta in de kas en kijk door het glas in de grenzeloze ruimte. Ik zal hier straks een paar meter onder water staan. Mijn kas wordt een aquarium, waar vissen in en uit kunnen zwemmen. De meeuwen zullen blijven zweven in de wijde wolkenlucht, maar de spreeuwen zijn verdwenen naar de nieuwe kustgrens. De spreeuwen van wie we zoveel kunnen leren.
Meebewegen, zegt de spreeuw. Ik doe het. Maar zonder te vliegen en te zwerven. Ik ben toegewijd aan dit land. Ik maak er wat moois van en zet alles in wat ik heb. Zorgvuldig werk ik door, dag na dag. Maar toch, ik weet dat het kan verdwijnen, zelfs binnen een paar decennia als we pech hebben. Misschien maak ik dat nog wel mee en wordt alles in een hoge vloed weggespoeld. Alles wat mijn handen maakten of lieten groeien zal verdwenen zijn. Of verhuist naar elders, via zaad of vogelpoep of door de wind. Ik weet het niet.
En wie ben ik nou eigenlijk? Als gewortelde nomade ben ik een meebeweger. Zodra ik er lucht van krijg dat er iets verandert, verken ik de nieuwe mogelijkheden. Ik zorg dat ik licht blijf en bescheiden. Dat mijn huis en agenda niet te vol raakt. Zo blijf ik alert en kan ik beter manoeuvreren. Net als de spreeuw. Dat is tot nog toe altijd in mijn eigen voordeel geweest. En het wordt steeds belangrijker. In tijden van verandering is lichtheid essentieel. Meebewegen betekent niet alleen overleven, maar ook onderdeel zijn van het leven zelf. Het is geen mystieke opoffering. Het is doodeenvoudig eigenbelang, waar de rest van de wereld ook nog eens bij gebaat is..

Ik kijk naar de spreeuwen in de wei. Een valk duikt in de fouragerende zwerm. Alle pikkende snavels schieten omhoog. Met het geluid van tientallen vleugels blazen ze de aftocht. De valk heeft het nakijken. Met open mond staar ik naar de verdwijnende spreeuwenwolk. In reageren en meebewegen staan zij nog altijd een heel eind voor op mij, lomp en onhandig mens. Nederigheid en respect is het enige antwoord. Al heb ik nog zo’n mooie kas gebouwd, het is maar een star ding. Alles kan veranderen. Zomaar.

.

.

.

.

NEDERLANDS:

ENGELS:

Will my new greenhouse ever turn into an aquarium, where fish can swim in and out? And what do I do when that happens? I watch the starlings and know the answer.

.

Van verveling naar diepgang

.

.

.

“Alle wegen liggen open. Maar als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis.”

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is een flinke wandeling naar Jorwerd. Ik heb mijn fiets neergezet aan het einde van de onverharde weg. Ik heb mijn goeie wandelschoenen aan en zet er stevig de pas in. Eerst oversteken, naar het dorp Bears, waar de kerk staat. Als ik daar ben, zie ik vlaggen hangen. Een Friese en een Hollandse. Zou er iets te beleven zijn? Ik loop tussen de zerken door. Als ik door de oude deur naar binnen ga, staat er een stralende oude man op. Hij staat achter een ontvangsttafel met folders en boeken. “Welkom, welkom” zegt hij luid. Het zijn Kerkedagen, vertelt hij. Je kan nog steeds overal naar binnen. Wat stuntelig probeer ik Fries te praten. Het haalt veel bij hem omhoog, en hij begint een heel verhaal. “Ik vind het zo leuk dat je het wilt leren!” zegt hij. “De jeugd praat geen Fries meer weet je, en oude gezegden gaan verloren. Het zijn soms zulke mooie!” Hij kijkt vertederd. Uitgebreid vertelt hij me het verhaal van de put en de emmer. Vroeger mocht je pas vrijen als je getrouwd was. De jongeren hadden daar niet altijd het geduld voor. Soms ging het mis. Dan hadden we een mooi gezegde, vertelt hij. Als je het zo zei, dan begrepen de kinderen niet waarover het ging. Zijn ogen glimmen als de woorden over zijn lippen komen: “De aker in de put falle litte.” Een aker is een stalen emmertje. Dat hing bij de put aan een ketting. Soms brak de ketting en krijg dan je emmer maar eens terug! Dan zit je in de problemen. Precies zoals het is! Zo mooi. Hij vertelt alles in zijn moederstaal en vraagt me uiteindelijk of ik het begrijp. “Ja,” zeg ik “Ik vind het een prachtig verhaal. Ik zal het onthouden!”

.

.

Zodra je moeite doet om een lokale taal of dialect te spreken, komt stukje bij beetje de oude cultuur omhoog. Het is net archeologie, maar dan met woorden. De Friese jeugd spreekt de taal steeds minder, kent de regenput ook niet, want er is immers waterleiding. Beschaving neemt de plek in van ruw en ongemakkelijk werk. Maar met het toenemende gemak gaat er ook veel verloren. Oude wortels uit deze bodem. De taal vlakt af, net als het landschap. Het wordt eentoniger. Ook de kinderen van deze tijd vormen steeds meer een monocultuur. Overal ter wereld gaan ze steeds meer op elkaar lijken, stond er pas nog in de krant. Dat is niet zo gek.

Het zijn de multinationals met hun verleidingen. Alibabba, MacDonalds, en wat al niet meer. Het is de taal, waarvan slechts de meest dominante overblijven. Natuurlijk is het fijn, dat jongeren over de hele wereld met elkaar kunnen spreken en delen. Maar soms lijkt het of je eerder contact hebt met iemand heel ver weg, dan met je eigen buurman. De bubbel waarin je leeft loopt eerder langs digitale wegen, dan langs fysieke.

Daarom vind ik het elke keer bijzonder, als ik iemand kan ontmoeten.

We leven ons eigen leven. De beperkingen van deze tijd kunnen oervervelend worden. Maar het is een mooi moment om eens een cursus of opleiding te doen. Er zijn internationale cursussen, in van alles. Ook over kruiden of permacultuur. Dan kun je praten met anderen overal ter wereld. Met studenten in Japan, Kenia of Australië. Sommigen gaan daar met het vliegtuig heen, om inspiratie te delen. Geweldig. Dat zou ik soms ook wel willen. Maar de oude man, die zit vrijwel de hele middag alleen daar, in de kerk. Met al zijn verhalen. Daar denk ik aan. Daarom zet ik mezelf er steeds weer toe om dichtbij te luisteren.

Elke plek heeft een andere bodem. Door een andere taal te leren ga je de diepte in. Het is grondig. Als je in Kenia aan een project meehelpt, dan zal je waarschijnlijk niet hun taal spreken en hun gewoonten kennen. Daar is het bezoek meestal te kort voor. Ik ben nu al sinds 2018 in Friesland. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik besef hoe weinig ik weet. Ik spreek ook nog maar een paar brokjes Fries. Als ik het doe kraken mijn hersenen zo hard dat je het bijna kan horen. De ontdekkingstocht gaat langzaam. Zelfs in eigen land, waar het landschap en de cultuur me toch redelijk vertrouwd is en het contact makkelijk gaat.

Ik keek pas nog in de dorpskrant. Hij verschijnt eens in de drie maanden, al vijftig jaar. Daar heb ik toch wel respect voor. Een wijkbode of buurthuis kan veel suffer lijken dan een internationaal gesprek. Maar het zijn wel de mensen met wie je te maken hebt. En als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis. Dus ik blijf hier, leer de taal en lees de dorpskrant in het Fries. Stukje bij beetje. Ik ben ten slotte een gewortelde nomade in Friesland. Duurzaam duurt het langst.

.

.

In de nieuwe aflevering van Groene Verhalen vertel ik over een boek dat me raakte en waar ik graag over wilde vertellen. Het heet “Landherstel” en is geschreven door Judith D. Schwartz. Het begint bij minuut 13.30. https://groeneverhalen.nl/2021/11/01/aflevering-11-november-2021/

.

De weg naar Bears

.

.

Een zacht en sterk geheim

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van  8,5 minuut..

Terug op de camping in Bears. Er gebeurt veel wat onrust brengt. Overal. Er zijn vragen en onzekerheden. Wat kan ik het beste doen, vraag ik me af. Het antwoord komt direct. Laat het zijn en kijk naar wat er wèl is. Hier en nu. Op de plek waar ik ben aangekomen. Hoe klein het ook mag zijn. Leven! Het is een zacht en sterk geheim. En nooit zullen we de potentie van haar kracht ten volle kennen.

Ik sta voor mijn kleine huis en kijk uit over het glooiende weiland. Wat een ruimte! Het is als een heerlijke zee. Toch weet ik, het kan van het ene moment op het andere veranderen in een heksenketel. De wind kan genadeloos zijn. En toch sta ik hier. De lucht is grijs en herfstig. Er waait een vochtige bries. Het riet langs de sloten buigt zachtjes heen en weer in de wind. Maar ik weet hoe het ook kan zijn. Hoe het wild heen en weer kan slaan. Dagenlang wild geruis om het huis. Het rukken en trekken, het geklapper van alles wat los zit. Een achteloos neergezette fles valt op de grond. Oordopjes in, voor de focus, als ik wil schrijven. Ja, ik werd er moe van, vorig jaar. Daarom vertrok ik naar het Zuiden van Friesland en bracht in Rotstergaast de winter door, werkend aan mijn boek. En nu ben ik teruggekomen. Toch. Ik verken deze ruimte, deze grond.

Ik zie een torenvalk en eksters. Ik zie reigers en kievieten. Wulpen foerageren in de verte, op het kale akkerland. Waarschijnlijk zijn ze op doorreis. De vertrouwde mezen zijn uit het zicht. Waarschijnlijk zitten ze in de oude wilg. Ik loop erheen over het natte gras, de onverharde weg over. Het is een boeiende plek. De jungle van takken vormt een vertrouwd beeld, langs het riviertje de Zwette. De Schietwilg is een kolossale boom. De stam is van binnen weggerot. De kruin is als een drie-armige ster uiteengevallen. Zijn dikke takken liggen op de grond en groeien op verrassende wijze verder. Jonge scheuten schieten om het hardst omhoog, met het doel om als eerste het licht te bereiken. Het zijn al hele bomen. Het vormt een klein en wonderlijk woud, waarin allerlei dieren een thuis vinden. Ik loop verder en wil onder de boom kijken. Een tak zit in de weg en ik duw hem opzij. Zodra ik loslaat, zie ik dat mijn hand rood is. Het zijn platgedrukte luizen. Nu zie ik ze ook zitten. Alle takken zitten er vol mee. Ik veeg mijn hand af aan het natte gras. Vanuit mijn ooghoek zie ik iets bewegen en ik kijk op. Ergens tussen het blad fladdert een pimpelmees. Ja, die lusten wel luizen. En de lieveheersbeestjes houden er ook van. Ik raak steeds meer onder de indruk. Wat een boel eten is er hier. Ik kijk naar de rotte stam. Hij zit vol pissebedden en duizendpoten, stil verborgen in donkere holletjes. Tot een gretige specht het hout uitéén trekt. Wriemelend zoeken de beestjes dekking. Sommige zijn de klos en verdwijnen in de snavel van de bontgekleurde vogel.
De boom is een bron van leven. Wat fijn dat hij gewoon mag blijven liggen. Er is niemand die zegt: die oude boom ruimen we maar eens op. Stel je voor dat er veel meer van zulke plekken zullen komen. Dat we die samen maken. Dat we ze maken door steeds minder te doen, en steeds meer te laten. Totdat alles gaat bewegen, fluiten en piepen.

Ik steek de grindweg weer over, terug naar het veld waar mijn woonwagen staat. Het veld is aan twee kanten begrensd door een rij jonge wilgen. Dat is een begin. Want we kunnen meer bomen planten. Meerdere soorten, met bloesems in hun eigen tijd. Boer Jochum ziet daar wel wat in. Er moet ook meer voedsel komen. Het kunnen bessen zijn en tamme kastanjestruiken met grote noten. Of kruiden, pastinaak en wortelen en pompoen. Als straks de bladeren zijn gevallen, dan kunnen we beginnen met planten. Dat is de tijd dat de wind weer gaat waaien. Ik zal niet vluchten, dit keer. Ik zal hem begroeten als een rumoerige vriend, die wilde Zuidwester. Ik zet een muts op zodat hij niet aan mijn haar kan trekken. Ik zal hem lekker buiten de deur houden en het binnen lekker warm maken. Ik zal lachen om die plaaggeest en kijken hoe ik hem te slim af kan zijn. Ik ga een haag maken en bomen planten. Een schutting van riet. Ik werk. En ik wacht.

En dan komt de lente. De eerste spruiten komen de grond uit. Wilgen gaan bloeien en elzen beginnen te stuiven. Kale takken botten uit en ook de bomen die we plantten. Wat er is, wil groeien. Het is een robuuste kracht, die wacht op het juiste moment. Dat zachte geheim maakt me stil en geduldig. De hele winter lang. Of langer nog. Als het moet.

Nieuws:

Ik mis het wekelijkse schrijven. Het is een creatieve vingeroefening. Vanaf volgende week begin ik weer met mijn oude ritme, elke woensdag iets te publiceren. Soms is er alleen een filmpje of een tekening. Ik ga weer door. Tenzij een onverwachte wending van het lot iets anders beslist.
Het boek ‘Langs kantelende wegen’ komt op 15 oktober van de drukker. Je kunt je nu nog aanmelden bij mij. Na de vijftiende is het te bestellen bij Uitgeverij Louise.

.

Koen Brouwer maakt films over Tiny Houses op You Tube. Vorig jaar was hij bij mij. Het is een grappige, informatieve film geworden, die zo te zien veel mensen inspireert.

.

.

Deze film, ‘Kiss the ground’, is een mooie inspiratiebron.

https://youtu.be/3iknWWKZOUs

.

.

Bermgesprek met een maaiende boer

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van zeven minuten.

.

Een nomade verplaatst zich regelmatig. Het is niet omdat het moet, het zijn vaak de omstandigheden, het is de stroom van de tijdsrivier, waarin je meegaat. Ik kon niet blijven waar ik stond, de mensen die me gastvrijheid verleenden, hebben de ruimte zelf weer nodig. Vanochtend wandel ik verder, met mijn rijdende verhalenhuis. Ik ga niet ver.

Vijfhonderd meter verderop houd ik halt bij een brede berm. De grond is hobbelig, maar mijn ijzeren trekhond kan het goed hebben. Ik kan hier ver kijken. Ik heb mijn huis kops op de wind gezet, zodat een zacht briesje mijn wooncocon kan verkoelen. Rechts naast mij is de weg en achter een brede rietkraag ligt het riviertje de Tjonger. De berm waarin ik sta, is wel vijftien meter breed en daarachter ligt een sloot. Het eerste stuk van de berm is gemaaid. Je kan merken dat het niet vaak gebeurt, de overgebleven stengels zijn hard en houterig. Ik kijk goed waar ik mijn blote voeten neerzet, op de kale stukjes tussen de pollen in. Verderop is nog niet gemaaid. Dichte bossen distels bevolken de bodem, gemengd met brandnetels. Ik zie een paar koolwitjes fladderen. Hier en daar zie ik een witte bloem van dovenetel of het brede blad van de zuring. Het staat in sterk contrast met het egale grasland ernaast, waarin ik een blauwe trekker zie rijden. De boer is aan het hooien onder een benauwde heiige hemel.

Ik trek mijn T- shirt met lange mouwen uit en gooi het nonchalant in de opgeruimde zithoek. Loom ga ik op het bordes zitten. De zon schijnt door een sluierwolk op mijn blote schouders. Ik weet nog niet wat ik zal doen vandaag. Ik kijk naar een enorme groep ooievaars die cirkelen boven het land. Net wanneer ik ze wil gaan tellen, komt de blauwe trekker mijn kant op, die zojuist nog heen en weer reed op het weiland. De volgende strook van mijn berm wordt gekortwiekt. In rap tempo komt hij dichterbij. Wanneer hij naast me is, stopt de trekker.
In de cabine zit een grijze vijftiger. Hij grijnst en buigt opzij om iets te zeggen. ‚Dat is ook een mooi wagentje!’ Ik knik. ‚Zelfgebouwd. Ik woon erin. Sta ik hier niet in de weg?’ De boer schudt doodgemoederd zijn hoofd. ‚Nee hoor’ Hij kijkt nog eens naar mijn wandelhuisje.
‚Knap hoor,’ zegt hij. ‚Ik zou er nooit aan beginnen.’
Ik kijk naar zijn rode gezicht. ‚Heb je het niet warm?’ Hij schudt zijn hoofd. ‚Heb je deze grond ook onder beheer?’ vraag ik.
‚Ja,’ zegt hij ‚Voor de gemeente. Ik doe het erbij en krijg er onkostenvergoeding voor. Ik verdien er niks aan. Voor de koeien kan ik het niet gebruiken. Het is rommel. Het zit vol distels. Dat eten de koeien niet.’
‚Hoeveel koeien heb je?’
‚Tweehonderd,’ antwoordt hij op mijn vraag ‚Allerlei soorten. Geen doorgefokte holsteiners, die krijgen veel te gauw wat. Deze geven wat minder melk, maar ach…’
‚Zou je niet liever minder koeien hebben?’ Daar hoeft hij niet lang over na te denken. ‚Liever honderd. Dan hoef ik niet om half vijf op te staan. En dan heb ik meer aandacht voor het werk. Maar met honderd redden we het niet. Mijn zoon werkt ook mee. Hij heeft een gezin om voor te zorgen.’
Ik lach, omdat ik me iets herinner. ‚Zag ik je gisteren met je kleinzoon op de trekker zitten?’ Hij glimlacht. ‚Ja. Het jochie is nu vier. Hij vindt het hartstikke leuk op de trekker. Soms mag hij een stukje mee. ’
Ik kijk naar het groene weiland, dat glanst in de zon. De regen van gisteren heeft het gras goed gedaan. Ik kijk opnieuw naar de boer, staande op mijn bordes hoef ik niet omhoog te kijken om met hem te praten.
‚Hoe gaat het met het bedrijf? Denken jullie dat je nog verder moet groeien?’ vraag ik.
‚Tja… we redden het net en willen liever niet meer groeien. Het geeft weer zo’n gedoe. We proberen het vol te houden met wat we hebben. We doen ook een stukje akkerbouw met aardappels. Die liggen nu in de schuur als veevoer. We konden ze niet kwijt, door de corona. Moeilijk hoor. Er moet echt iets veranderen. We krijgen haast niks voor wat we doen.’ Hij kijkt even starend voor zich uit, voor hij zich met vastbesloten trek voorover buigt, naar de koppeling. ‚Ik ga weer aan het werk,’ zegt hij dan. Hij knikt vriendelijk naar me en geeft gas. Verder gaat hij, een spoor van gemaaide distels achter zich latend.

.

Spiegel van het verleden

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 9 minuten.

.

Dit jaar maakte ik een wandeltocht in Friesland. Onderweg kreeg ik gezelschap van een bijzondere reisgenoot.

“Tocht langs kantelende wegen,“ dat is de titel van het boek, dat ik schrijf. Dit jaar maakte ik een tocht van drie maanden, door het Noorden van Friesland. Mijn wielen rollen over kantelende wegen. Hoe sneller een auto gaat, des te schever is het wegdek als je de bocht om gaat. Dat percentage is berekend, en wordt overal toegepast. Het houdt je voertuig in balans. Eigenlijk heet het “verkanting” maar ik vind kanteling toepasselijker. De wegen kantelen steeds vaker, want het verkeer gaat hard.
Maar ik ben geen snelle weggebruiker. Ik ben een voetganger met een elektrische mover van 150 kilo aan de hand en daarachter een Wandelhuis. Ik ga maar 3 kilometer per uur.
Alles gaat sneller en sneller. Voor mij is dat een metafoor. Want de kantelingen gaan verder dan de weg alleen. Het is een tijd van kantelingen, waarden die lange tijd heilig waren, werken niet meer.

Door langzaam te reizen, hoop ik die veranderingen te kunnen zien, de kiemen van wat er komt. Op mijn eerste reis heb ik veel gezien en bijzondere dingen meegemaakt.

Elke dag beschreef ik het landschap en de ontmoetingen die ik had. Ik hoopte dat ik onderweg gesprekspartners zou ontmoeten, die met me mee zouden wandelen. Maar ik liep alleen. Dat bleek precies het juiste. Er was namelijk een andere reizigster, die met me meeging. Gaandeweg ontdekte ik haar. Een vrouw die lang geleden leefde, Auck van Hearsma. Zij leefde van 1705 tot 1786. Ze leefde óók in een tijd van kantelingen. De kerk verloor steeds meer macht. Het was de tijd van de Verlichting, van het intellect en de waarneming. Het was de tijd van Eise Eisinga die met verbazingwekkende precisie zijn planetarium bouwde, een kopie van ons zonnestelsel in beweging. En vooral was het een tijd van groeiend zelfbewustzijn en opstanden.

Auck groeide op in een adellijke familie en trouwde op haar 25e. Kinderen kreeg ze niet. Haar man stierf toen ze 37 was. De mijne ook en ook ik had geen kinderen. Ze hield net als ik, van eenvoud en was nieuwsgierig en intelligent. Ze maakte lange voettochten door Friesland. Van opsmuk hield ze niet, en de dikke lagen lange rokken, die de andere adellijke vrouwen droegen vond ze verschrikkelijk. Ze ging zelfs zo eenvoudig gekleed, dat ze soms zelfs werd weggestuurd met de woorden: „Aan de deur wordt niet gekocht!“

Door haar word ik een andere tijd ingeleid. Ze maakt veel mee. Haar man is zeven jaar overleden, wanneer de pleuris uit breekt, aangestoken door de rellen in Groningen en de rest van het land. In de rest van Nederland zijn ook opstanden, maar die zijn anders van karakter. Men eist daar vooral een nieuwe stadhouder. In Friesland is al een stadhouder. Hier hebben de mensen andere wensen. Eisen, die uiteindelijk pas in 1852 gemeengoed zullen worden.

Door haar kom ik terecht tussen woedende boeren, die niet alleen belastingverlaging eisen, maar ook stemrecht voor iedereen, een einde aan de bonussen, in die tijd “tractaten“ genoemd. Ze eisen een einde aan de vriendjespolitiek, waarin de adel elkaar bijbaantjes geeft, en onder elkaar het geld verdeelt wat uit belastingen wordt verdiend. Er staan meer eisen op het lijstje, maar deze vind ik het meest opmerkelijk, vanwege hun gelijkenis met onze tijd.

Verbaasd volg ik haar verhaal. Ik denk aan de gele hesjes en de maatschappelijke verontwaardiging over bonussen. Ik denk aan grote bedrijven als Amazon, Bayer-Monsanto, Shell, die net zo machtig lijken te zijn als de 28 adellijke families die in de tijd van Auck in Friesland woonden.
En is het spoor van de Verlichting ten einde? Ik denk het niet. Ik denk aan al die mensen, die niet langer willen dienen als een radertje in de groei-economie, die op zoek zijn naar hun authentieke zélf, en die hun eigen beslissingen willen nemen.

De Verlichting betekende in de zeventiende en achttiende eeuw een tijd voor persoonlijke groei. Door de industrialisatie groeide ook de materiële welvaart. Dat heeft veel opgeleverd. Maar we zijn te ver doorgeschoten en het heeft ons op een dood spoor gebracht. En nu onderzoeken we wat werkelijk van waarde is.

Auck geeft niet om geld. Toch stroomt het van alle kanten naar haar toe, want haar rijke zwager, die tal van lucratieve bestuursbaantjes heeft gehad, heeft geen kinderen. Ze sterft in haar landhuis in Menaldum. Op haar erf lopen allerlei dieren rond, halfwilde zwijntjes, runderen, kippen, en honden, alles dwars door elkaar heen. Zelfs in huis lopen ze. Haar laatste wens is dat al die dieren om zich heen te hebben. Haar trouwe huisknecht doet wat ze vraagt. Hij opent alle deuren en ramen, en drijft de dieren haar slaapkamer in. Omringd door haar levende have blaast ze de laatste adem uit.

Zal ik ook zo eindigen? Mijn tijd is nog niet gekomen. Gelukkig maar. Mijn reis is nog maar net begonnen! En er is nog veel te doen.

.

.

Ik schreef dit  voor tijdschrift ZOZ van Omslag, maar mocht het ook voor mijn blog gebruiken

.

Contact met de wereld

Luister hier naar het gesproken verhaal van 11 minuten.

.

.

 

Ik kijk uit het raam naar de uitgestrekte vlakte. Daar heb ik alle tijd voor, want mijn telefoon doet het niet en internet ook niet. Ik wacht op mijn nieuwe Simkaart. Daarom blijf ik staan waar ik sta, want hij wordt bezorgd bij Hiske. Hiske woont zes kilometer verderop. Ze weet dat ik hier zit. Zij zal hem naar me toe brengen zodra ze hem ontvangt. Dus blijf ik staan. Hoe lang nu al? Vijf dagen tel ik.
Het uitzicht is magnefiek, ik zie de ene na de andere indrukwekkende wolkenlucht en het verandert continue. Hier vind je grootschalige akkerbouw, maar ook de langste weg van Nederland, de Bildtdijk. Daar kijk ik op uit. De rij dijkhuisjes gaat wel meer dan veertien kilometer door. Het hoogste nummer is om en nabij de 1200. Er zijn verschillende dorpen en buurtschappen langs de dijk.

Ik sta langs een landweg, gemaakt van betonplaten. Als ik de betonweg verder afrijd, kom ik vlak langs het bord “Westhoek.” Vanuit mijn raam kan ik het nog net lezen. Langs de weg zijn bietenplaatsen gemaakt, voor de boeren. Die zie je hier overal. Maar het is nog geen tijd voor de bieten. Voor zolang het duurt zijn het ideale plekken om even je Wandelhuisje te stallen. Er is niemand die daar moeilijk over doet.
Ik sta naast drie weides. In twee kleintjes staan de paarden. Gisteren stonden ze in de grote wei, maar de grote wei is vandaag bezet. Er staat een partytent in. Dit weekend is de jaarlijkse barbeque van de buurt. Er hollen jongetjes en meisjes op het gras. De hele dag hoor ik vrolijke kinderstemmen, want de stille betonweg is ideaal om als racebaan te gebruiken. Ik zie een skelter, een driewieler en een fietsje vermomd als brommer met een echte uitlaat die ratelt. Meisjes met blonde lange haren, kleine stoere jongetjes die headbangend doortrappen en weer omkeren. Ik sta buiten. “Ik heb al wat lekkers op!” roept het meisje op de skelter, als ze ziet dat ik groenten snij. “Het was eh.. het was… een broodje gehakt!”.

De volgende ochtend regent het langdurig. Maar dan breekt als bij toverslag de zon door en de rest van de dag is de lucht boven ons hoofd egaal blauw. Steeds meer kinderen weten mij te vinden, hartstikke leuk als dat bovendeurtje opengaat en er is een hoofd dat wat terug zegt. Als ik er drie tegelijk naar mijn deur zie staren kan ik twee dingen doen. Een poppenkastvoorstelling geven of weggaan. Ik besluit het laatste. Maar hoe moet dat dan met mijn Simkaart? Ik sta buiten voor mijn huis te denken wat ik zal doen. Zal ik naar Hiske om te melden dat ik gewoon door trek en dat ze me dan maar moet opzoeken? Tja…

Precies op dat moment stopt er een auto. Er stapt een man uit. Ik kijk er niet van op dat er mensen stoppen om te weten wat het allemaal voorstelt wat ik heb neergezet. Maar dit komt precies op tijd. Na een korte kennismaking biedt hij me aan me naar Hiske te brengen. We gooien mijn fiets achterin en al gauw gaat het gesprek over muziek. Ik vertel dat ik zing, en fluit en wat piano speel. “Begeleid je wel eens liederen van Schubert?” vraagt hij. “Nee,” zeg ik. Ik houd mijn mond maar. Graag had ik veel meer gedaan in de muziek, maar het lag niet op mijn pad. Maar wel op het zijne! Hij is pianist en hij is helemaal weg van de cellospeelster Jaqueline Du Pré. Ik luister vol aandacht naar de warmte in zijn stem, wanneer hij over haar praat. Hij blijft maar over haar vertellen, over haar magische muziek, hoe ze MS kreeg, haar korte leven, over films van haar. De namen van de makers is hij vergeten. “Ik word oud,” zegt hij. Wanneer we voor het huis van Hiske aankomen, blijf ik nog een kwartier in de auto zitten, zodat hij het verhaal af kan maken. Bij vertrek geeft hij zijn telefoonnummer. Als ik ook helemaal weg ben van Jaqueline Dupré, dan vindt hij het leuk als ik hem bel.

Hiske is thuis. Ze heeft zelfgebakken broodjes en het is lunchtijd. Ik schuif aan. Ik vertel haar over mijn koerswijziging, niet door Groningen langs de kust, maar terug en dan landinwaarts. In de eerste plaats omdat ik hoofdpijn krijg van elke dag urenlang in de wind lopen en tegelijkertijd al die gesprekken voeren. En ik zie ertegenop straks wéér een winter in dit kale land door te brengen. “Ach wat zonde!” reageert ze vurig “Ik vond het zo’n mooi plan, de Groningse kust is prachtig, waarom ga je niet de uitdaging aan?”
“Ik zit hier nu een jaar. Ik mag de Friezen graag, maar die wind, daar heb ik schoon genoeg van,” zeg ik vastbesloten “En in Groningen zal het aan de kust niet veel anders zijn.”
Friezen die zeggen dat zij de wind nooit zat zijn, die wonen wèl in grote stenen huizen die nooit wiebelen. En ze hebben een auto om mee naar de stad te gaan. Fietsen in de wind, dat doen ze als ze er zin in hebben, niet omdat het moet omdat de voorraad op is, of omdat je nou eenmaal tien pianolessen hebt besproken op een vaste tijd. Het is al gauw twee uur heen en twee uur terug. En als je pech hebt is alles nat van de regen en je huis is te klein om al die natte dingen steeds maar te drogen te hangen. Ga eerst maar eens een jaar in mijn huisje wonen, midden in de open vlakte. Daarna spreken we elkaar wel weer. Dat gaat allemaal in een flits door me heen. Maar daarover heb ik het niet met Hiske. Er is iets wat veel belangrijker is.
“Mijn uitdaging is een andere,” zeg ik “Ik koos voor de meest rustige route omdat ik bang was, bang voor de drukte midden in het land,” Hiske luistert stil en aandachtig naar me. “Maar nu heb ik me bedacht. Op mijn huisjes staat: Kleurrijk wandelprotest tegen de rotgang der dingen. Mijn uitdaging is juist het drukke midden op te zoeken, daar kan ik mijn protest duidelijk maken. Daarom keer ik om. Maar ik vind het wel reuze dat ik helemaal in Zwarte Haan ben geweest, het Finisterra van het Noorden.” Hiske begrijpt het onmiddellijk, ze knikt stil. Het is de eerste keer dat ik het hardop zeg. Het nieuwe plan is leven ingeblazen. Even later lopen we samen naar de brievenbus. En, boven verwachting, de Simkaart zit er in! Ik ben precies op het juiste moment gekomen, met dank aan de pianoman.

Soms is het leven net als surfen. Als je precies op tijd klaar staat, dan kan je zo mee.

.

 

.

Feest in Weidum

.

.

Om het verhaal te beluisteren, klik hier. Voor de foto’s, kijk verderop in het blog!

 

Vanaf nu heeft mijn blog een eigen dagtelling, vanaf het moment dat ik vertrok van camping de Swetteblom. Ik schrijf elke dag een stukje, en het geheel verwerk ik in het boek. Voor het wekelijkse verhaal maak een selectie van wat ik geschreven en getekend heb. De rest is een verrassing voor de lezers die meer willen zien.

 

Dag 8

Dick is naar me toegekomen, vanuit Eindhoven. Hij heeft vakantie. Daar is hij echt aan toe, want hij heeft keihard gewerkt. Veel rust krijgt hij helaas niet. Het is feest in Weidum. En het is niet een gewoon feest, maar een groot feest, dat drie dagen duurt.

Om acht uur worden we wakker van een sirene, die kennelijk in een auto zit, want het komt steeds dichterbij. Hij gaat het hele dorp rond tot hij vlak in onze buurt is. Om negen uur is de kaatswedstrijd. “Kaetsje”, in het fries. Daar willen we naar toe.
De sirene helpt niet zoveel bij mij. Ik blijf nog even liggen en koester me in mijn nest. Tot ik een paar stevige handen voel, die mijn voeten beetpakken. Ik doe mijn ogen open en zie het vrolijke gezicht van Dick. “Kom je er ook uit?” vraagt hij opgewekt. Ik ben nog wat slaperig. Er waren een hoop geluiden vannacht, jonge feestgangers gingen door tot de zon opging. Als Weidum “Merkelân” is, dan gaan ze er voor, net als Brabanders met hun carnaval. Friezen en Brabanders hebben meer gemeen dan je zou denken! Dat wist ik niet, maar nu wel. Ik ga niet de hele nacht door, maar wil toch zoveel mogelijk zien en meemaken van het cultuurgebeuren.

Op mijn gemak eet ik mijn havermout op. Gelukkig is alles vlakbij en hoeven we ons niet te haasten. Als we klaar zijn lopen we samen de lange oprijlaan af, die naar de weg leidt. De lindes die erlangs staan zijn bijna uitgebloeid, maar hun geur is nog steeds heerlijk. Even later gaan we de hoek om, langs het dorpshuis. En daar, in het midden van Weidum, ligt het grote vierkante veld waar alles gebeurt. Dat veld is al zo oud als Weidum zelf, zo oud als de kleine huisjes die er omheen staan of misschien wel ouder. Het ligt dieper dan de straat, is omzoomd door een heg en je komt er via één van de stenen trappen.
Er is overal voor gezorgd. Voor de kinderen hebben ze een draaimolen laten komen en een zweefmolen. Er staat een tent vol knuffelbeesten die je moet pakken met een grijper en er is ook nog een oliebollenkraam. Op het veld zijn allemaal witte vakken uitgezet en daar wemelt het van mensen. Alle spelers dragen een harde leren handschoen, waar een soort van kuil in is gevormd. Er zijn kleine witte balletjes die precies in die kuil passen.
Mannen en vrouwen zijn druk bezig. Met kracht worden de balletjes naar de partij in het veld gegooid. De gene die aan slag is, moet hem wegkaatsen met de harde handschoen.

.

.

Langs de kant staan palen. Enkele palen zijn nog leeg, aan andere hangen houten bordjes. Sommige bordjes zijn wit, andere rood. Er staat “earst” op, of “spul.” Dick tuurt naar de friese woorden. “Als spel in het fries spul betekent, wat is dan spul?” Dick blijft maar kijken naar de bordjes en vraagt zich hardop af hoe dat nou zit met die puntentelling. Ik doe mijn best om niet naar hem te luisteren. Ik wil een bal volgen en dat is best moeilijk in die mierenhoop.
We snappen niet wat de bedoeling is en vragen om uitleg aan een man, die ook staat te kijken. “Het is niet zo moeilijk,” zegt hij. “De ene partij gooit de bal het veld in, de andere moet de bal terugkaatsen, de lijn over. Dan heb je een kaats. Het is de voorloper van tennis, voordat er rackets bij te pas kwamen.” Ik kijk vol bewondering naar de bedrijvigheid van al die mensen, gisteravond nog laat op het feest en nu alweer in touw. Feesten en sporten gaat gelijk op, bij de Friezen. Daarvoor hoeven ze gelukkig niet te wachten, tot er ooit weer eens een elfstedentocht komt!
“Kijk aan het einde van de week maar eens naar de voordeuren,” zegt de man “De winnaars hebben dan hun krans opgehangen. Dat is een hele eer!” Ik lach naar hem en zeg dat ik er speciaal een wandeling aan wijd.

.

.

Dag 11

Dick is weer naar huis. Ik kijk op mijn gemak wat er nog meer te beleven is en loop door het dorp. Bij het kaatsveld sta ik stil. Vandaag wordt het opnieuw gebruikt, zie ik. Nu lopen er vrouwen rond, met shirts in verschillende kleuren. Ik ben verbaasd. Het lijkt hier nooit op te houden met de aktiviteiten. Ik bewonder die sterke lijven in beweging, het blijft altijd boeien. Naast me kijkt een man geïnteresseerd toe, samen met een vriend. Zijn krullen zijn bijna zwart, niet erg fries. “Zijn dit kampioenschappen voor vrouwen?” vraag ik hem. “I don’t know,” zegt hij. Hij is een reiziger en probeert het spel te snappen. Ik vertel hem wat ik zelf over het kaatsen heb gehoord. “We have a way of speaking, wie kaatst kan de bal verwachten. That means, if you throw something to a person, you can expect that he throws something back.” De man snapt het helemaal en loopt schaterend van het lachen weg. Een oude dorpeling kijkt met glimmende ogen toe vanachter zijn rollator. Wanneer vreemdelingen om je lachen, wordt alles wat eigen is iets bijzonders.

Ik loop verder, de stenen trap af, het veld over, naar de sportkantine. Het ruikt er naar koffie. Twee vrouwen achter de balie begroeten me. “Hee Alowieke, je bent er nog!” Het zijn Christien en Jellie, ik sprak ze allebei op het feest. Ze kunnen me alles vertellen. Het zijn vandaag geen kampioenschappen, maar het is een gewone training. Dat is elke week in een ander dorp. Vandaag is Weidum aan de beurt. “Hoe lang blijf je nog?” vraagt Christien “In september zijn de kampioenschappen voor vrouwen. Dat is ook weer een groot feest.” Ik zie aan haar gezicht dat ze zich er nu al op verheugt. Ik antwoord dat ik het niet weet, maar dat ik er zeker bij zal zijn als het lukt.

Ik weet niet hoe het zal gaan. Ik weet niet of ik deze zomer in Friesland blijf of niet. Ik houd van de eigenheid en de onafhankelijkheid van dit volk. Het past in mijn verhaal. En dat is wat mij leidt. Plannen heeft geen zin. Dat heb ik al lang in de gaten.

Op deze pagina vind je het formulier voor het boek

.

.

Wie is dit meisje? Als ze de foto op volledig formaat wil hebben of wil dat ik hem verwijder, dan neemt ze maar contact op.

.

Lees hier de spelregels van het kaatsen

 

Hoe vertel ik het mijn oude pa

.

.

Ik heb mijn vader aan de lijn. Hij snapt er niks van. “Ik hoorde dat je nu ergens anders woont!” roept hij verbaasd en met een ondertoon van verontwaardiging. Mijn pa nadert de negentig. Hij stelt scherpe doelen, schrijft boeken voor de historische vereniging in Drenthe, maakt elke dag een fikse wandeling, heeft een strak schema in het schoonhouden van het grote huis en het onderhoud aan de tuin. Daarmee houdt hij zichzelf in conditie en houdt hij grip op zijn bestaan. Maar stilletjes aan wordt zijn wereld kleiner.
“Ja pa,” zeg ik “Ik sta nu vier kilometer verderop, in de buurt van Jellum.”
”Jellum? Waar ligt dat?“ Hij loopt even weg met de telefoon en kijkt ergens in om te zoeken.
“O, ik zie het al. Jellum. Ja hier!” Hij klinkt voldaan en tevreden. Het is even stil.
“Je bent binnenkort jarig hè, ik wilde dan graag langs komen waar je nu zit.” Hij zegt het aarzelend en tegelijkertijd vastbesloten. Sinds de dood van mijn moeder tien jaar geleden, is hij heel trouw geworden in het contact naar al zijn vijf kinderen, belt af en toe en komt één of twee keer per jaar met de auto, want rijden doet hij nog als de beste. “”Fijn zeg, dan kan je het nog mooi even zien waar ik nu ben.” zeg ik opgewekt en ik vermoed dat ik hiermee opnieuw verwarring zaai. Dat klopt als een bus.
“Wat?! Ga je daar weer weg dan?!”
“Ja pa, ik ga straks naar een geoloog en zijn vrouw. Zij is keramiste. Hij weet heel erg veel van Friesland. Ze kunnen me veel vertellen en daar verheug ik me op. Ik ga er ook in de tuin werken, een paar weken.”
“Oh..” Het is even stil aan de andere kant van de lijn. “En hoe heet dat plaatsje dan?”
“Ja, hoe heet het ook alweer. Het is ook weer zo’n typische Friese naam. Ik vertel het nog wel.” We praten nog even verder, groeten elkaar en hangen op. Ik kijk nadenkend uit het raam. Mijn pa is het dus al helemaal vergeten, dat ik hem vertelde over mijn reis. Wat nu?

Een paar weken geleden zat ik nog bij mijn vader in de huiskamer. “Ik ga trekken pa, met mijn huisje op wielen.” Ik keek hem vol spanning aan. Het grote woord was er uit. Zijn stem klonk ijl en bibberig toen een zwak “Neeeee……” aan zijn lippen ontsnapte. Ik staarde naar mijn voeten. Ik wist het. Alle slecht-nieuws berichten van de televisie kwamen langs zijn geestesoog voorbij. Ik verharde mezelf en keek hem aan. “Ja pa,” zei ik onverbiddelijk, maar ik dacht, shit, wat rot voor hem. Maar ik wil deze reis nu maken. Hoe leg ik hem het uit??

Een week later sta ik op het perron van Deinum. Zo dadelijk komt de trein naar Leeuwarden. Ik loop net naar het bord met vertrektijden als mijn vader me belt. Ik vertel hem  waar mijn wandelhuis nu staat. Niet Jellum, maar Bears. Ik had me vergist. “De bus vertrekt vanuit Jellum, niet vanuit Bears. Daarom dacht ik dat. Het ligt allemaal dicht bij elkaar. Je schrijft het met een e en een a.” leg ik hem uit. “Bears?” vraagt hij, “Het lijkt wel Engels.”
“Ja, het Engels heeft veel invloed gehad op het Fries. En andersom is het net zo,” vertel ik.
Aan de andere kant van de lijn luistert mijn pa aandachtig. Er komt een idee bij me op. Ik hoef mijn vader niet te zeggen dat ik op reis ga. Als ik heel langzaam ga, en alleen zeg hoe het plek heet waar ik ben, dan zal hij het kunnen volgen. Traagheid is de sleutel en zeker als ik mijn verhalen doorspek met interessante historische details. Ik glimlach. Dit wilde ik toch?  Heel langzaam reizen en zo volledig mogelijk verslag doen? Met zo’n oude vader gaat dat alleen maar beter. Het zal me niet nog een keer gebeuren dat ik de naam niet kan noemen, van mijn volgende standplaats!
Je kan in alles een voordeel en een nadeel zien. Ik kies voor de meest werkzame optie. Mijn oude, maar zeer nauwkeurige  pa ervoor zorgt ervoor dat ik nog grondiger te werk zal gaan.

De trein komt er aan en stopt. Ik stap in en kijk hoe het weidse land aan me voorbij trekt. Het ziet er onbekend uit. Voor de zekerheid vraag ik het nog even. “Gaat deze trein naar Leeuwarden?”
“Nee,” zegt een jong meisje met lang bruin haar “De andere kant op, naar Harlingen.”
Wat een bof, denk ik bij mezelf. Ik zie almaar meer van de wereld. Mijn reis word steeds mooier. En ach, mijn vader hoeft ook niet alles te weten. Er valt nog genoeg te verdwalen… Ik tuur naar de horizon. In de verte zie ik het silhouet van een kleine provinciestad. “Franeker,” zegt het meisje.

.

Jellum en Bears vormen een tweelingdorp. Bears ligt aan de Swette, het plaatsje waar Ecocamping de Swetteblom zich bevindt. Er staan er oude bomen langs de oever en de boerderij. Kinderen slingeren in de zomer aan een touw boven het water en plonzen en spatteren er heerlijk rond. Het is een kanaaltje omringd door dikke rietkragen. Als het heel hard gaat vriezen, dan kan ik hier de schaatsers voorbij zien gaan van de elfstedentocht. Nu zwemmen er meerkoeten en eenden. De Swette vormde zich in de tijd dat de zee hier zijn arm nog uitsloeg en de getijden hun gang konden gaan. Het was het afwateringsriviertje voor de kwelders, bij hoog water. Toen de zee geen vrij spel meer had, is het gekanaliseerd. Vanaf het moment dat de kwelders verdwenen, doet het dienst als trekvaart tussen Leeuwarden en Sneek. Maar net zoals overal is het vervoer op het water sterk verminderd. Alleen in de zomer vaart er af en toe een plezierjachtje.

.

.

PS Ik heb mijn motivatie onder woorden gebracht, waarom ik dit wil doen. Het langzaam voortgaan langs de grens is niet alleen een verkenningstocht, maar is ook een vorm van protest voor mij. Als je meer weer lezen over die gedachtegang, lees dit.

   Klik hier voor de link

 

.

Een verrassend kronkelpad

.

.
Het weer is helemaal omgeslagen. Hier in Friesland is alles extremer. De kou is kouder, de wind waait harder, de hitte lijkt groter. Een landschap met bomen zorgt voor meer balans en nu ik net uit Brabant kom, voel ik dat goed. Toch is de warmte mij meer dan welkom.
Naast me zit Dick. We zitten allebei voor ons uit te kijken over het vlakke land, de zon heeft de betonplaten onder onze blote voeten lekker warm gemaakt en staat al iets lager aan de hemel. “Zullen we nog gaan fietsen?” vraag ik, zo opgewekt alsof de dag nog moet beginnen.
“Ja!” zegt Dick instemmend. “Laten we dat doen!”

We rijden over de Boksummerdijk richting Boksum. Het eerste stuk ken ik. Tussen de schapen en het eindeloze raaigras door en dan langs de bedrijfsterreinen, waar onder andere een megaslachterij gevestigd is. Ik ben vegetariër. Tegelijkertijd heb mezelf al van jong leren wennen aan het idee dat dieren worden geslacht en opgegeten. Dat er lijden is en de wereld niet één twee drie verandert.  We rijden door, steken de grote weg over. Daar verandert alles.

In Boksum staat een paal met bordjes. “Zullen we richting Deinum?” vraag ik. Dick vindt het allemaal goed. Ik volg de richting die het bordje wijst en hij volgt mij, langzaam trappend fietsen we een pad op, dat een beetje op een oprit lijkt. Dan staat daar opeens een jongen. “Gaan we hier naar Deinum?” Ik ben niet meer zo zeker van de zaak.
“Nee, wij wonen hier. Het bordje is een beetje verdraaid. Je moet nog even door fietsen en dan is er een klein pad naar rechts.”

We volgen de instructies. En wat een verrassing, we vinden een eeuwenoud pad, een prachtig pad tussen kleine oude terpdorpen door. Het is het vroegere Tsjerkenpad, maar nu heet het, het “Heitze Holwerdapad.” Het slingert dwars door de weilanden, met weelderig begroeide sloten ernaast. En hier zijn de vogels wèl! Ik geniet met volle teugen, wanneer een grutto pal boven ons hoofd fel alarm geeft.
“Pfieeeeeeuw..!”
Als we het volgende dorp  inrijden, word ik verrast door de mooiste lindelaan die ik ooit heb gezien. Mijn mond valt open van verbazing en ik stap van mijn fiets. “Dick, zie je nou, hier leerde Leentje Lotje lopen…Ik wist niet dat dat nog bestond.” Aan het einde van de laan staat een statig huis al decennia lang te staan. Op het pad ligt een vrouw op haar knieën. Ze fotografeert iets, wat in het gras zit. Het is een klein egeltje. Hij hijgt van de hitte.
“Hij heeft het warm,” zeg ik.
“Ik ook, ” zegt de vrouw. Ze heeft net een klein geel vogeltje gekiekt dat in de bosjes zat, vertelt ze. Ik vraag of ik het mag zien. Ze tovert het beeld uit haar camera. Het is prachtig en heeft een fel oranje snaveltje.
“Wat hier ook leuk is,” zegt ze, “verderop staat een oude koelkast. Daarin zit een minibibliotheekje. Je mag er boeken heenbrengen en uithalen.” Dick luistert op de achtergrond mee en samen lopen we het laantje weer uit naar onze fietsen. Bij de kerk staat een picknicktafel en inderdaad een koelkast. Er ligt ook een boek in plastic. “De zonde van Heitze Holwerda. Niet meenemen”, staat erop. Het is helemaal in het Fries. de hoofdpersoon is dezelfde als waar het pad naar genoemd is. Ik lees een stukje voor en begrijp het nog ook.

Wat een prachtige dag is dit. “Ik ben blij dat ik dit nog gezien heb,” zegt Dick als we thuis zijn. “Dat er zoveel meer is en zo dicht in de buurt.” Ik glim. Ik denk aan het pad dat ik zou willen maken, samen anderen. Dat ene kronkelpad vol geuren, kleuren, vol smaken, dieren en belevenissen,  laat het er komen, hier, waar nu een strak groen tapijt ligt van glanzend raaigras. O, als het nou eens net zo oud kan worden als dat tsjerkenpad…

.

.

Bedolven verhalen van Frijlân

.

.

Met pezige nieuwsgierigheid
onderzoekt de wroeteldoener
verhalen in de bodem
.

.

Het is een lange oprit vol hobbels en bobbels. Ik zie sporen van grote machines. Hier wordt keihard gewerkt en hier komt straks mijn woonwagen te staan,  op het land dat“Frijlân” heet
Ik zet de geelblauwe OV fiets tegen de muur van de oude boerderij. Tussen keurige stapels oranje dakpannen huppelt een zwart konijn weg. In de lucht vliegt een torenvalk, en ik volg hem tot hij verdwijnt achter het pannendak, dat zo mooi is gerestaureerd. Even later zie ik hem terug komen. Hij vliegt over het erf, tot voorbij de plek waar straks mijn woonwagen staat en verder, de eindeloze groene velden over.

Ik loop de koele boerderij in. Om het hoekje zitten twee mannen koffie te drinken. Het zijn de timmerlui, die aan het dak van de schuur werken. Ze groeten me vrolijk en staan net op om aan het werk te gaan. Ik volg hun voorbeeld, pak de spade, doe mijn klompen aan en vind een paar passende werkhandschoenen. Ik ga graven. Wat zal ik aantreffen in de bodem? Hier ben ik al zo lang benieuwd naar!
Ik loop over het modderige erf vol plassen. Dit is de plek waar een grote schuur is gesloopt. Straks is het mijn uitzicht, een bloemenweide met een vijver. Er is fantasie voor nodig om dat voor je te zien en gelukkig heb ik die. Anders zou ik er nooit aan beginnen. Want nu is het een miserabele vlakte van klei, bezaaid met stenen en plastic.
Wat zit er onder? Ik wil het weten, weten wat er onder het oppervlak ligt. Ik wil graven en kijken, verhalen lezen in de grond. Welke sporen heeft de zee hier achtergelaten? En wat vind ik terug van de mensen die hier hebben geleefd? Ik wil het zien. Ik wil graven, in de aarde, vóór de grote machines komen en alles door elkaar husselen.

De klei onder mijn voeten is zompig. Dat is een goed teken. Maar verderop is de grond keihard onder de plassen. Dat hoort niet. Hier is iets. Ik schraap met mijn spade en zoek naar een plek om te steken. Ik besluit een geul te graven om het water af te voeren, maar moet hier door zestig centimeter stenen heen. Behalve steen, zit er nog  veel meer in de grond. Stukken plastic en  glas leg ik duidelijk neer voor de andere opruimers. Maar vooral vind ik  oude keien en brokken beton, kleine geeltjes en rode bakstenen, van alles door elkaar.  Het lijkt het fundament te vormen van een ouder, kleiner gebouw. Ze hebben er alles onder gegooid wat ze maar konden vinden. Al gravend ontdek ik de afmetingen ervan. Ik werk als een pezige wroetelaar. Ik stapel grof puin op een aparte hoop en selecteer eruit wat waardevol is, een reeks prachtige ronde stenen met cijfers er op

Het veld droogt op, door mijn harde werken. Ik graaf in oude blauwe zeeklei, zo compact dat je er mee zou kunnen pottenbakken. Ik graaf in korrelige zwarte klei, dat tjokvol koolstof zit. Het is een vruchtbare bodem. Maar het snakt naar doorluchting en bodemleven. Daar gaan wij voor zorgen, met onze lange adem brengen we hier het leven terug, een nieuw verhaal op een oude bodem.

De rest van de week werk ik door. Met de beste en mooiste keien bouw ik aan mijn vesting, die het oude en het nieuwe samenvat, een lage stenen wal, die straks de grens van mijn achtertuin vormt. Mijn handen zijn stijf geworden van het steken met de spade en sjorren aan stenen. Tevreden kijk ik naar alle kleuren en vormen, die ik in mijn wal heb verwerkt. Ik zucht. Ten midden van alles wat onder de schop genomen wordt, is hier alvast iets wat blijft staan. Vanuit een ooghoek zie ik een oorwurm verdwijnen onder een steen. Glimlachend neem ik afscheid. Ik zwaai met mijn armen om mijn spieren los te maken. Terug in het werkhok doe ik mijn klompen uit. Ze zijn grijs van de opgedroogde modder.

Terug ga ik naar Brabant, waar nog steeds mijn huisje staat, mijn kleine huis op wielen. Hoelang nog?

.

Volgende week publiceer ik mijn blog ietsje later. Die woensdag, de achttiende, maak ik een live verslag van de opening van Frijlân!

ΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩΩ

.

 

GEDICHT VAN IDA GERHARD

Misschien is dit het wel, waaruit Frijlân wordt geboren, wat ik ervaar als ik bezig ben op deze plek. Een zelfde begin, eenzelfde gloed.

 

Kinderland
 
Als ik ontwaakte onder ’t zolderdak,
in goede geur van appelen en hout,
was het weer daar: de pijltjes tintelgoud
van ’t licht, dat door de fijne spleten brak.
 
Eén streep, die trillend als een gouden speer
schuin inviel – ik kon, reikende opgericht,
mijn vinger doopen in die baan van licht, –
dan legde ik, bevredigd, mij weer neer.
 
En turend in die sterke wemeling
met warme gloed van leven binnenin,
heb ik vermoed, in schemerend begin
àlles, wat later voor mij openging.
 
Zoo liggen steden in een gouden mist
bij lente -, op het mild-beschenen plein
gaan menschen, met in woord en samenzijn
een zacht geheim, dat tastend wordt gegist. –
 
In ièder ding vindt men het anders weer,
en langzaam wordt een samenhang onthuld. –
Ik lag verzonken, zalig en vervuld;
aan ’t hoofdeneind straalde de gouden speer.
 
 
Ida Gerhardt (1905-1997)
Het veerhuis (1945)
.
.
.