.
.
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5 minuten.
Het is midden op de dag en het is warm. Ik ben in een bosrijk gebied en vind daar verkoeling op een smal pad tussen de bomen. Ik heb mijn fiets aan de kant gezet. Op blote voeten loop ik in het gras, dat langs het smalle pad loopt. Het gras is lang en voelt stug aan. Er zijn zanderige plekken. Een stukje verder ligt een sloot. Ondanks de langdurige hitte, staat er nog steeds water in. Het is helder. Het licht van de zon schijnt tot op de modderige bruine bodem. Ik hurk en ga op mijn kont zitten, mijn benen bungelen langs de rand van de sloot naar beneden.
Er is veel te zien. De lichtvlekken van de zon lijken wel van goud, en dansen mee met de bladeren erboven. Kleine zwarte dropjes krioelen over het oppervlak, als botsautootjes die elkaar nooit raken. Het lijkt alsof ze op stokjes staan, waar moerashanden onder water mee spelen. Dat zijn hun schaduwen. De zon staat hoog aan de hemel en speelt spelletjes met de kleine watervlooien. Het licht glinstert in de stroom. Waterplanten bewegen zachtjes heen en weer. Er hangt iets aan de donkergroene massa, wat ik nog nooit heb gezien. Het zijn modderige netjes, in vorm van een saxofoon. Ik zie er wel tien, grote en kleine. De wijde opening is gemaakt aan de kant waar de stroom vandaan komt. Wat is dit? Wie woont daar? Of is het voor de kleintjes? Ik weet het niet. Ik hoor voetstappen.
Achter mij loopt een man. Het is de man van gisteren. ‚Hee, dag Henk!’ Hij kijkt verbaasd. ‚Je kent mijn naam, hoe kan dat?’ ‚Heb ik onthouden,’ zeg ik trots. ‚Ik probeer alle namen te onthouden van de mensen die ik ontmoet. Het lukt niet altijd.’ Henk kijkt alsof hij het maar half hoort. ‚Zeg, waar we het gisteren over hadden hè, dat Nederland helemaal in stukjes wordt geknipt. Ik moest daar nog aan denken.’ Hij staart tussen de bomen door naar het weiland er achter. ‚We zijn zo dom. Waarom maken we bij Leeuwarden een weg voor ons eigenbelang? Zonder aan de dieren te denken? De Haak noemen ze het. Het is zo erg. Dit was het gebied van hazen, reeën en kieviten. Alles werd doodgereden.’ Hij kijkt verdrietig naar de grond. Maar niet lang. Dan licht hij zijn hoofd op en kijkt me aan. ‚Waar ga je heen?’ vraagt hij opgewekt. ‚Weet ik nog niet.’
Hij wil me graag alles vertellen. Er is een muurschildering die ik moet zien in Steggerda. En hoe bijzonder het is, die man die een kasteel bouwt aan de Blesdijke. Het is zijn levenswerk. Daar moet ik echt eens heen. Maar voor vanmiddag is de route om de Tjonger mooi om mee te beginnen. Hij legt me precies uit hoe ik moet rijden. Dan nemen we afscheid.
Wat zijn de mensen toch vriendelijk. Vooral als je iemand, tot zijn verrassing, bij de naam noemt.
.