Lekker niksen

.

Kersenboom tekening.

.

Vorige week was het. Ik zat op mijn schapenvacht en keek naar buiten. Er was niet veel wat bewoog, behalve vallende druppels van een druilerige regenbui. De kachel was warm en mijn voeten ook. Misschien dat ik zo wel aan het werk kon gaan, voor de cursus permacultuur. Het werk, wat al een tijdje lag te wachten. Want op die warme zomerdagen is er altijd een hoop te doen. En die waren nu voorbij. Ik kon een tekening gaan maken van de kersenboom, voor mijn deur. Dat leek me wel wat. En dan niet zo in een hoekje gedrukt, zoals hij er nu bij stond, maar zoals ik hem zou willen zien. Lekker vol in de kruin. En in plaats van een rij coniferen een kruidige en bloemige ondergroei en bessenstruiken ernaast. Het paste toevallig nog in één van de opdrachten ook, bedacht ik vrolijk. Maar ik bleef toch zitten op mijn schapenvachtje. Ik keek naar een eenzame duif, die wegvloog, het struikgewas in. Ik haalde adem en luisterde naar de druppels op mijn dak. Tot ik me bijna ging vervelen. Toen pakte ik mijn pen en het kleine boekje, met nog zoveel lege bladzijden. Ik trok een lijn, en een volgende. En nog één. En vergat alles. Zelfs de tijd.

Een week later.

Misschien is dat het wel. Het begin van alles. Niks doen, niks hoeven. Hoe kan ik iets creëren als ik druk ben met bedenken wat ik allemaal nog moet en wil? Dan komt er niks uit mijn vingers en schiet het nog in mijn rug ook. Vorige week zat ik er helemaal in. Nu niet. Wat houdt me tegen? Ik heb het idee dat ik gigantisch achterloop, met het huiswerk. Een groot MOETEN kerft zich met onzichtbare letters op de grond voor mijn voeten. De weerzin om ermee te beginnen nestelt zich opstandig in mijn buik. Dan maar niet, denk ik dwars. Ik kies toch lekker zelf wat ik wel en niet wil doen. Loop ik ergens mee achter? Nee toch. Alles wat ik doe, doe ik één voor één en alleen als ík het leuk vind.
Ik kijk en ik luister. Naar de kruisspin met zijn grote web. Hij zit midden op het raam van mijn deur. Als ik die opendoe beweegt het web een beetje maar de spin blijft onverstoord in het midden zitten. Verderop zie ik de appel- en perenbomen staan. Ik kijk naar de enorme hoeveelheid rijpend fruit aan de takken en op de grond zie ik enkele rotte. Zouden we die ooit op krijgen, vraag ik me af. Ik zie een paar slome wespen in een half afgeknabbelde peer, en een dichte menigte kleine vliegjes. Ik loop verder, het pad af en kijk naar de gele platgespoten akker naast onze camping, al vind ik het niet leuk om te zien. Ver weg is een land dat Roemenië heet. Waar bodem en grondwater nog niet verpest zijn met gif en drijfmest. Maar nu ben ik hier. Ik wandel langs de hoog opgegroeide maisvelden omdat het daar minder waait. Als ik daarna terug kom en mijn tuin inloop vraag ik me af of de heidekikkers er nog zijn, daar tussen de uitgebloeide boekweit. Tot mijn verrassing zie ik nog een enkel bijtje, dat het geluk vond mijn zonnebloemen te vinden.

Er is wat er is. Ik wandel of kijk uit het raam. Meer niet. En dan is er lucht. Met de oprechte blik van een kleuter kan ik moeiteloos aanraken en uittekenen wat zo straks buiten bereik was. En met het geduld van een oude vrouw kan ik het afmaken tot in de details. Ik pak mijn boekje en mijn fijne zwarte pennetje, want ik heb een nieuw idee. Het spel begint weer..

.

.

.

Knijpen in het stuur

Spannende manouvres met de trekker
Buiten is het koud, binnen warm. Er breekt weer een stille tijd aan, die kan duren van half september tot helemaal in mei. Afgelopen voorjaar woei er wekenlang een snijdende oostenwind. Heel even kwam er een warme lentezon tevoorschijn, maar al gauw was hij weer verdwenen. Het was mijn eerste overwintering in een pipowagen. Een lange winter bij de kachel.
Ooit las ik een interresant boek over klimaatverandering. Ik herinner me een hoofdstuk over kou. De noordpool smelt en het ijs drijft de oceaan in. Het water koelt af, net als ijsblokjes in een glas limonade.
Als ik zie wat er nu gebeurt, dan lijkt het er aardig op. Ver van hier plonsen ijsmassa’s het water in en dobberen verder via onze Atlantische golfstroom, die altijd zo lekker warm is geweest. Maar nu niet meer. Als de stroom vanuit de Noordpool bij ons aankomt zijn de brokken ijs al gesmolten en weg. Maar de kou nog niet. Ook de lucht erboven is frisjes, en de zon moet veel langer schijnen voor de boel is opgewarmd. De golfstroom is de oude niet meer. En warmte en koudeverschillen maken uit welke kant het water en de lucht opstroomt. Verandering van temperatuur betekent dus verandering van richting. Alles gaat een andere kant op, het water en de lucht erboven. Maar hoe, dat weet niemand van te voren. De chaos en stress wordt steeds groter.
Maar als al het ijs straks gesmolten is, en de oceaan is warmer dan ooit, wie weet kunnen we dan lange warme lentes meemaken. Dan hoef ik niet meer acht maanden per jaar mijn kachel warm te houden. In plaats daarvan kan ik maandenlang van de natuur genieten, zaaien en oogsten. Dat zou allemaal kunnen. Misschien ook niet. Het kan ook heel spannend worden. Wie weet ligt Eindhoven straks wel aan zee, en de camping onder water. Dan hebben we hier geen luistertuin meer, maar een verzopen tuin. Welke droom levensvatbaar is en welke niet, dat moet ik nog zien. Dus ik heb meerdere ideeën op zak. Dan is er altijd wel eentje te gebruiken, met een paar aanpassingen.

Eén ervan is om een trekkertje te kopen. Een klein antiek ding zie ik voor me, sterk genoeg om mijn pipowagen kan slepen. Lijkt me handig, dan kan ik altijd weg. Met wagen en al.
Toch moet ik er nog even over denken. Pas geleden heb ik voor het eerst trekker gereden, bij een bevriende boer. Dat was een stoere joekel van een ding, met enorme wielen. Ik had het gevoel alsof ik op veel te grote klompen liep. De boer lachte zich slap. Toen ik op de stoel geklommen was, kon ik nauwelijks bij de pedalen. We zijn ook de weg opgereden. Heel hard, over een smal landweggetje waar geen twee auto’s naast elkaar op pasten. Ik kneep in het stuur alsof mijn leven ervan af hing. Vooral toen er een tegenligger aan kwam. Ik ben water gewend, waar ik veel rustiger mijn koers kan bepalen. Ik kijk ook graag om me heen. Op zo’n snel ding met vier wielen is dat toch anders. Ik denk dat ik de volgende keer maar niet meer zo hard ga, en ik ga ook niet meer op weg met zo’n grote. Misschien wordt het dan wel wat.

Ik voel het aan mijn water

.

Water, beweging, licht

.
De regen is begonnen. De hele nacht door klettert het op mijn dak. De paarden staan nat in de wei, en de vogels zitten nat in de boom. Sommigen hebben een droog plekje gevonden. Het zwijntje heeft in zijn hok een flink bed gemaakt van perzikkruid, het enige op zijn terrein wat hij niet lust. Hij is nu ook niet meer zo vaak buiten en dat begrijp ik best. Ik zit nu ook binnen, in mijn pipowagen. Als de regen stopt en de zon doorbreekt, komt iedereen tegelijk naar buiten. Vogels uit de bosjes, konijnen uit hun hol, het zwijntje uit zijn nest. Ik loop op het gras, dat alweer groener wordt en geniet van de frisse lucht. Maar al gauw begint het opnieuw, met flinke druppels valt het uit de lucht. De twee vijvers worden weer voller en voller. Zo is het wekenlang kurkdroog, zo valt al het water in één keer.
Ik zie boeren in het prille voorjaar door enorme plassen rijden. Vaak wijken ze uit naast het pad omdat de plassen op de zandwegen te diep zijn geworden. Ik zag ze deze zomer dagenlang hun stoffige land beregenen. Het weer lijkt steeds extremer te worden.
Hoe is dat in het verre oosten van Europa? Ik sprak er over, met Roemeense vrienden. Ook zij zien verschil met vroeger. Nog niet zo lang geleden waren de winters er hard en streng, maar nu blijft het een hele tijd kwakkelen, voor het in januari eindelijk eens gaat vriezen. Het vriest dan ook niet zo hard meer als vroeger, maar er is wel veel meer neerslag, in vorm van sneeuw. In de zomer zijn er lange periodes dat het niet regent. Net zoals hier steeds vaker gebeurt. Bij hen komen de invloeden van twee kanten. Het landklimaat begint pas echt achter de bergrug, maar in Transylvanie voel je het al wel. Achter de Karpaten, daar begint de vaste regelmaat van strenge winters en warme zomers pas echt.

Ik vind water fascinerend. Het is onvoorspelbaar en wisselt steeds van vorm. Misschien is het ook een reden, dat ik me aangetrokken blijf voelen tot dit land, waar ik geboren ben. Het water. Het rijst op en trekt zich terug. Het verdampt en daalt zachtjes neer op de geurende grond, vriendelijk als een lichte lenteregen. Of het stort naar beneden als een wolkbreuk, stof en aarde met zich mee sleurend, de zee in. Water kan alles om zich heen transformeren. Ons land is ervan doordrongen. Onze bodem is vol verhalen erover, al zijn de meeste allang vergeten.
En nu. De dagen worden korter en de avonden langer. Na langdurige droogte is de lucht weer zwaar van vocht. Ik zie sommigen plannen maken om te vertrekken naar zonniger en drogere oorden. Ik niet. Ik zal deze winter samenzijn met mijn vriend, de tegelkachel. En ik weet niet wat er verder gaat gebeuren. Maar dat ik hier wil zijn, dat voel ik aan mijn water.

Ik blijf

.

.

Het is een stipje, mijn kleine paradijs, vanuit het vliegtuig zie je het niet eens. Maar toch is het er. En met je neus erbovenop zie je een wereld van leven.
Ik ben weer terug, tussen de uitgestrekte akkers. Ik blijf. Niet omdat dit de plek van mijn dromen is, maar om dat ik zie dat het nodig is. Ik zie bijen en hommels zoeken naar bloemen en in sommige periodes duurt het erg lang voor ze weer wat vinden. Als ik terug naar huis fiets, zie ik dat diverse bermen alweer zijn kort gemaaid, zodat het onkruid geen zaad schiet.
Mijn tuin is wél een kleine zaadbom geworden. Nog steeds zie ik overal bloemen. Het is een van de weinige bloemenplekken in de omtrek. De voor iedereen totaal onbekende Bremer scheerkool is wel twee en een halve meter hoog gegroeid vol zaad en bloemen, en de Olifantboon is nog hoger. Diverse soorten pompoenen slingeren overal tussendoor. Ik zie hommels en bijen. Nog veel meer dan eerst. In de korenbloemen en in de borage. In de boekweit en in de goudsbloem. Een aantal soorten witjes fladderen om elkaar heen. Voor mijn voeten springt een heidekikker weg. Een kleintje. Daarna nog één. Een hele dikke. In het midden van de tuin heb ik een paar mooie kuilen gemaakt. In eentje ligt een berg takjes. Er zitten allemaal kleine spinnetjes in. In de kuil ernaast staat een hand gedraaide schaal met water. De kuil helt langzaam over naar de rest van de tuin, en is begroeid met zacht mos. Dit is wat ik hoopte. Een klein paradijs wordt het, een arkje van Noach.
Het liefst woon ik wild in het bos, en verzamel mijn voedsel. Want eigenlijk ben ik een wilde griet. Geen stadsmens, en ook geen boerin. In dat bos is alles wat ik nodig heb. Ik zou elke plek kennen als mijn broekzak. Niets te verdedigen, alleen maar te zijn. Heerlijke aarde.
Maar zo is het niet. Het leven trekt zich terug naar waar het nog kan. In de windhaag rond het terrein, in stadstuinen. In bossen en bosranden. Maar in mijn tuin ontstaat wat. En ook buitentuins ben ik bezig. Spelenderwijs zet ik beplanting uit op de rest van het terrein. Net waar het van pas komt, in overeenstemming met de wensen van de eigenaar, en zonder vooropgezet plan. Stukje bij beetje groeit het. Soms zet ik iets in een berm. Niet te grootschalig, maar klein. Dan kan ik er ook aandacht aan blijven besteden en ik krijg er ook geen gedoe van omdat het weer een heel `project` wordt. Met oeverloos gepraat en papierwinkels. Ik hou het klein en fijn. Lekker onopvallend. Met een beetje geduld groeien de dingen ook wel.
Hier op het veld is ruimte genoeg voor meer mensen en nog veel meer bloemen en bloeiende, eetbare struiken en planten. Er is grond beschikbaar om te verbouwen. Iedereen die wil kan een stukje in beheer krijgen. Het zou leuk zijn als mijn tuin niet meer de enige was. In elk geval, ik blijf voorlopig hier en werk er aan. Wat het ook mag worden. Als het maar geen woestijn is.

Grondwaterstand in Brabants land, zomer.
De vijver, nu in augustus. Je ziet hoe extreem laag het water staat. Het komt vooral doordat veel boeren dagelijks aan het sproeien zijn. Door het vele scheppen en bewerken houdt de grond het vocht slechter vast.

Extreme nattigheid in de vroege lente
In de vroege lente is het land vol plassen en de grondwaterstand erg hoog.

.