.
Voor ene keer ben ik er niet
want deze week is het vakantie,
Uitwaaien op Vlieland!
Tot volgende week,
ALowieke
.
.
Ik loop rond de werktafel en verzamel een handje vol kromme spijkers. Ik ben weer alleen op de camping en werk aan de luiken, die voor de ramen komen. Ze worden hemelsblauw met een lila rand en zullen me beschermen tegen hitte en kou. Ik sta stil en kijk naar de horizon. De toppen van de bomen staan roerloos, alleen de wolken bewegen. Heel zachtjes drijven ze verder. Gelukkig, denk ik, niet àlles is roerloos.
Wat moet ik met die spijkers? Ze zijn klein en dun en van roestvrij staal. Het RVS is wat zacht voor het harde hout, dat ik voor de vensterluiken gebruik. Ik sla ze steeds krom. Ik had beter staal kunnen nemen. Keihard staal.
Er is geen zuchtje wind. Het maakt me suf. Slaperig gooi ik de kromme spijkers in een afvalemmer. Ik duik onder de wagen en pak het doosje oude roestige nagels. Er zitten er nog net genoeg in. Roestig of niet, deze laten zich tenminste rechtstandig in het hout slaan.
Ik werk tot het schemerig wordt. Ik zaag, ik lijm, ik schroef en ik timmer. Al doende word mijn hoofd helder en zelfs de zachte spijkers gaan er nu loodrecht in. Ik werk tot ik het vijfde luik af heb. Een lichte bries steekt op. Steeds meer wolken bedekken de blauwe hemel.
De zon zakt als rood goud weg achter de vlierstruik, tussen de takken van de eikenboom en verder zakt hij, achter de meidoornhaag, tot hij alleen nog maar uit gouden vonken bestaat, die schitteren tussen de bosjes.
Ik kijk er naar, mijn handen hangen slap naast mijn lijf. Het is genoeg. Tevreden sta ik naast mijn werk. Vijf van de vensterluiken zijn klaar, ik moet er nog drie. Ik tuur naar de toppen van de bomen. Ze bewegen nu heen en weer in de wind. De wolken drijven verder, op weg naar de horizon. Ze verdampen, regenen leeg of ze waaien uit elkaar door de wind. Gelukkig, er is beweging. Niets staat stil, nooit.
Ik stapel het hout op elkaar, de onderdelen die ik heb afgemeten en uitgezaagd. Ik bedek het tegen de dauw en berg het gereedschap op. Morgen ga ik weer verder. Nog even. Nog even doorwerken. Dan kan ik straks misschien de wolken achterna, wie weet met welke bestemming..
.
.
.
.
.
Ik mag bij de camping een stuk grond pachten. Zo’n hartelijk aanbod neem ik serieus. Ik zou hier mijn thuis kunnen maken. Tegelijkertijd schuilt er een levendige ontdekkingsreiziger in mij, die haar werkveld verkent.
“Vernieuwing is een gebrek aan zelfbeheersing”. Dat was het motto van Jan Fisher, eigenaar van hotel van der Werf op Schiermonnikoog. Hij stierf in 2014. Het hotel ademt nog altijd de sfeer die hij bewaarde. Het heeft de charme van vergane glorie. Elke hoek van het gebouw is vol zichtbare geschiedenis. Boven de ingang nestelen elk jaar zwaluwen, die boven de hoofden van de gasten heen en weer scheren. Als je daarna naar binnen gaat, zie je houten tafels en stoelen en overal vergeelde foto’s aan de wand, die herinneren aan vroeger tijden. Je ziet slijtplekken, daar waar talloze malen een hand overheen ging, of waar een achterwerk verschoof. Fisher heeft het hotel wel aangepast aan de moderne tijd, zoals een badkamer bij elke kamer. Maar de sfeer bleef hetzelfde. Zijn dochter is in zijn voetspoor verder gegaan.
Ik moet wel eens denken, aan die uitspraak van hem. Is vernieuwing wel goed? Is het niet beter om alles bij het oude te laten? Nu ben ik hier, op deze camping in Brabant. De koolmezen, de kippen, de mensen, iedereen is er zo aan gewend dat ik hier ben. De kippen zitten ‘s ochtends voor mijn deur te wachten op eten. De jonge koolmezen vliegen piepend heen en weer in mijn buitenkeuken, wetend dat ik zo naar buiten kom. De ooit ingezaaide bloemstroken groeien steeds uitbundiger en hebben een verzorgende hand nodig. De mensen die hier wonen, de eigenaresse, de beheerder en hun kinderen en kleinkinderen, iedereen kent me en ziet me hier al vijf jaar bezig.
Als vernieuwing gebrek aan zelfbeheersing is, dan zou het de boodschap zijn om hier te blijven. Dan zou ik ingaan op het aanbod, dat ik gisteren kreeg, om hier een halve hectare te pachten of te kopen en er mijn thuis van te maken, met voedselbos en al. Dat is nogal wat. Als iemand je zoiets aanbiedt, dan overweeg je de mogelijkheid. Dan voel je je welkom.
Maar wat is thuis? Thuis, ja, dat is mijn woonwagen. Maar op deze plek voel ik me nog steeds een bezoeker. Thuis, dat is waar je je wortels hebt. En dat is voor mij Utrecht. Ik heb daar veel geschiedenis. Toch ben ik er niet tot mijn dood gebleven. Dat ik wegging was voor sommigen een schok. Maar die vernieuwing was geen gebrek aan zelfbeheersing, zoals Fisher het noemt. Soms is het echt nodig. En bij mij was dat zo.
Toen het startschot gegeven werd, zat alles mee. Ik werd gelanceerd. De plek waar ik terecht kwam was mij volkomen vreemd. Ik ontmoette mensen die zo plat praatten dat ik ze niet kon verstaan. En hier ben ik nu, op het platteland van Brabant. Al vijf jaar, op een veld dat bijna al die tijd verlaten is geweest. Die leegte was de ideale kweekvijver voor iets volkomen nieuws. Ik ontwierp en bouwde mijn eigen huisje. Dat is nu bijna af.
En nu heb ik het aanbod gekregen om hier mijn thuis te maken. “We kennen je nu al zolang, zoiets zeg ik niet tegen iedereen,” zeiden ze. Ik ben blij met het aanbod. Tegelijkertijd schuilt er ook een ontdekkingsreiziger in mij, die haar werkveld verkent.
Vijftien jaar lang had ik een rondvaartbedrijfje in Utrecht, mijn thuisstad. Het mooiste was het contact met de mensen. En daar is maar weinig voor nodig. Als je twee uur in tijdloze toestand naast je gasten zit, werkt dat prachtige gesprekken in de hand. En steeds weer anders! Dat begin ik nu te missen.
Dat was ook de reden waarom ik met paarden aan de wandel wilde, niet in de eerste plaats om ergens te komen, maar om het rustige voortgaan. Ik dacht te gaan langs stille paadjes, vergezeld door anderen, aan de grenzen van ons land. En onderweg koken met wilde planten.
De camping waar ik nu ben, ligt dichtbij de grens van België. Helaas zijn ook hier wegen met onverwacht hard verkeer. En juist dat onverwachte is zo link, met paarden. Ik ben veel wijzer geworden, wat dat betreft.
De camping ligt wèl op één van de stilste plekken bij het bos, erg geschikt om in alle rust creatief te zijn, ver van alle drukte. Je kunt van de natuur genieten en groene vingers trainen. Ik denk dat veel mensen hier naar verlangen. Toch, na vijf jaar werken stilte, krijg ik steeds meer behoefte aan bedrijvigheid en uitwisseling.
Wil ik hier een eigen stuk grond? De beheerder heeft gezegd, dat als ik ter afwisseling een tijdje ergens anders heen wil, hij me er wel heen wil trekken. Ik neem nu geen beslissing. Ik haast me niet. En zo luister ik toch een beetje naar het motto van Jan Fisher. Eerst de wagen maar eens afmaken. En dan zien we wel weer verder.
.
Ik zit op mijn grote Gazelle, met een fietskaart van de Achterhoek in mijn hand. Ik ben de route kwijtgeraakt en fiets nu maar gewoon langs de autoweg, die naar Zutphen leidt. Het fietspad gaat over een groot kaal kruispunt en harde wind blaast mijn hele kaart open en hij wappert wild. Ik frummel hem gauw in elkaar, voordat hij uit elkaar scheurt of in de bosjes belandt.
Ik steek over en ga een zijstraat in. Ik fiets nu in de luwte, aan de rechterhand is een bos met loofbomen. Tot mijn verrassing zie ik links naast het pad een groot weiland vol met bruine Barnevelders. Ik ken dat soort kip. Bij ons op de camping zijn ze ook. Je kan er goed mee praten en ik vind ze grappig. “Heeeeeee Kippetjes!” roep ik luid, vol blijde herkenning. De reactie is overweldigend. Alle kippen steken hun kop uit het gras en kijken me aan, tientallen! Helemaal gelukkig fiets ik verder, op weg naar de trein.
Als ik thuis ben moet ik nog aan ze denken. Wat fijn hadden ze het daar, die kippen. En wat een verschil met die scharrelkippen hier verder op!
Een maand geleden fietste ik naar de geitenboer, langs het bekende bord met “Scharreleieren te koop”. Het is een mooi plaatje van een grote tevreden kip op zijn nest. Ik hoor altijd een kakefonie van gekakel als ik erlangs fiets. Het is een groot koor met veel harde kakels. Ik ken dat soort kakel. Het klinkt net zo als ik één van onze kippen betrap bij het zoeken naar een plek om eieren te leggen, tussen de bloemen, of achter een stapel planken. Dan krijg ik luid commentaar, in duidelijk verstaanbaar kips. Het klinkt als “Stomme trut waarom stoor je me!” Maar meestal kakelt ze niet en ontevreden is ze zelden. In tegenstelling tot de kakelende meute bij de buren, scharrelt en krabbelt dit kipje rustig rond en doet waar ze zin in heeft.
Ik fiets langs het bord met “Scharreleieren te koop.” Er is iets. Ik mis het gebruikelijke gekakel en het hek, dat normaal gesproken gesloten is, staat nu open. Dit is mijn kans. Ik aarzel niet en fiets het erf op, klaar om vriendelijk goeiedag te zeggen en belangstellend naar de kippen te informeren. Maar er is niemand. De schuurdeur staat open. Nu kan ik eindelijk kijken hoe het er daarbinnen uit ziet.
Ik zie drie rijen hokken die in twee verdiepingen boven elkaar liggen. De onderste hokken op kniehoogte, de bovenste op borsthoogte. Een hok bestaat uit een staalplaat van ongeveer twee bij vijf. Hoeveel kippen zouden daar geleefd hebben? Ik weet het niet. Maar het lijkt er op dat er weinig te scharrelen valt.
Ik kijk opzij en zie iemand uit de andere schuur komen. Het is een jonge man. Zijn gezicht staat strak en zijn schouders zijn gespannen. Met grote pas komt hij op me af. Ik wijs naar de schuur. “Ik wilde vragen…” begin ik, maar de man heeft zich alweer omgedraaid en trekt de deur resoluut achter zich dicht. Ik stap weer op mijn fiets en rijd het erf af.
Even later vertelt de geitenboer dat de legkippen na een jaar geslacht worden. Dan zijn ze niet meer productief genoeg en dan komen er weer nieuwe. Hij kijkt me een beetje verontschuldigend aan, alsof hij het eigenlijk ook niet leuk vindt en verwacht dat ik commentaar zal geven. Maar dat doe ik niet. Ik knik en draai de dop op mijn fles met verse geitenmelk.
Er zijn vier weken voorbij. Op weg naar de geitenboer zie ik een grote witte vrachtwagen bij de pluimveehouder. Ik houd even op met trappen, om te kijken wat er op staat. “Living animals” zie ik staan, met kleine sierlijke letters. Rond de wagen en op het erf lopen mannen in witte pakken. Ze hebben alle huidskleuren van de wereld behalve de onze. Drie van hen zien me, lachen en zwaaien naar me. Ik lach terug. Ach, ze zijn blij dat ze werk hebben en dat er brood op de plank komt. Blij dat er een olijke vrouw op de fiets langskomt, met groene klompen aan. Geef ze eens ongelijk.
.
Dit verhaal begon met een fietstocht bij Zutphen. Het doel was om te kijken of mijn nieuwe uitdaging lag op Natuurcamping Wientjesvoort Zuid. Ik vind het een leuke plek, maar op dit moment is het niet iets voor mij. Ik blijf waar ik ben tot ik volledig overtuigd ben van mijn volgende stap. Ik denk dat die eerder kan verwachten van uit een rechtstreekse uitnodiging, dan vanuit tips. Of ik loop er zomaar tegen aan. Zo gaan die dingen. Bij mij, althans.