De kamer van mijn moeder (My mothers room)

.

.

.

Mijn vader is jarig en ik dwaal door het ouderlijk huis. Dan kom ik in de kamer van mijn moeder, waar ze al jaren niet meer is.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you like to hear the ENGLISH translation? Click on the button underneath the text.

Mijn pa is jarig. Hij is 93 geworden. Hij wandelt elke dag met ferme pas door het Emmeloordse bos en woont nog steeds in de bungalow waar wij opgroeiden. Daar ben ik nu en alles is er nog. Onze bedden, de poppen van mij en mijn zusje. Ook de dingen van mijn moeder heeft hij nooit opgeruimd. Ik herinner me haar ronde gezicht, de uitgesproken jukbeenderen, haar donkere dikke haar dat ik soms bijknipte. Vroeger was ze het mooiste meisje van het dorp. Ze was intelligent, gevoelig, hartelijk en creatief. Ze kreeg vijf kinderen, mijn drie broers, mijn jongere zus en ik. Ik was blij met mijn moeder. Bij de begrafenis zat de hele zaal bomvol. Dat is nu twaalf jaar geleden. Ik ben nu weer thuis, want pa is jarig. Maar ze is er niet meer bij. Soms denk ik aan haar.

Hoewel mijn twee oudste broers er niet zijn, is de kamer nog altijd vol en levendig. Er worden liedjes gezongen en spannende verhalen vertelt over een kanotocht. Mijn vader zit in zijn stoel en luistert aandachtig. Twee tienerzonen hangen op de bank met hun smartphone.

Op een moment dat iedereen even met zijn eigen ding bezig is, loop ik de deur uit. Door de hal, de lange gang af, twee bochten om. Daar, de eerste deur, die is het. Nadat alle kinderen uit huis waren, heeft mijn moeder deze kamer gekozen. Helemaal voor zichzelf. Ze richtte het in zoals ze wilde. Heeft ze ooit een eigen kamer gehad, vroeg ik me ineens af. Ze groeide op in een gezin met negen kinderen. Daar was vast geen ruimte voor een eigen plek. Of het moet de hooiberg bij de buren zijn geweest, waar ze als tienjarige in speelde. “Dat vond ik de allermooiste tijd. Ik zou zo weer tien jaar willen zijn,” zei ze. Toen ze uit huis ging, kreeg ze een klein gemeubileerd dienstkamertje. Vijf jaar had ze een baan in het ziekenhuis in Hengelo. Een prachtige tijd vond ze. Een baan met leuke collega’s. Daar kon je mee lachen! Na haar trouwen was dat voorbij. Zo ging dat in de jaren vijftig. Een getrouwde vrouw werkt niet. Daar moest ze wel aan wennen. Maar ze hield veel van kinderen en maakte tijd om sociaal en creatief werk te doen, als vrijwilliger. Ze was het zonnetje voor velen, maar ’s nachts lag ze vaak in haar eentje te woelen en te draaien in bed. Na de dood van mijn man belde ik haar elke dag. Zij kon de volgende zijn en elk moment met elkaar moet je plukken. Die kleine gesprekken, daar keek ze erg naar uit. Ik was haar dochter en vriendin. Ik belde haar zeven jaar lang. En nu sta ik voor haar deur, voor de kamer waar ze niet meer is.

Ik doe de deur open en kijk naar binnen. De zon schijnt naar binnen, op de kast met boeken, het tafeltje, het bureau. Heel soms rookte ze hier een shaggie, op de kleine rieten stoel. Of ze luisterde naar Kindertotenlieder, van Mahler. Ik kijk naar haar bed met het schilderij erboven. Ik maakte het toen ik 27 was en zij hing het hier op. Het is een vrouw in een ruime salon, met perzikkleurige wanden. Ze zit naakt op een kist. Door het enorme raam is de zee te zien en erboven, heel ver weg, een rode luchtballon. De vrouw zit rechtop. Het is alsof ze wacht op iets.

“Ik vind het steeds mooier” zei moeder, in de maanden voor haar sterfdag. Heeft ze er vaak naar liggen kijken, als ze niet kon slapen? Als ze wakker lag deed ze de radio aan, Radio 1. Dan kon ze naar iets anders luisteren, dan het rondspoken van haar eigen gedachten. Maar nu is alle schimmigheid verdwenen. De zon schijnt met een zacht licht naar binnen. De vitrage is grotendeels opengeschoven. Op het kleine tafeltje ligt een gebed, geschreven in kunstige letters. Ik herken haar hand erin. Het witte papier reflecteert het zonlicht en wordt elk jaar geler.

Maar dan valt me een beige tas op, die ernaast staat, op de grond. Gek, die is me nooit opgevallen. Ik buk me en open de rits. Ik zie een pyjama, netjes opgevouwen, nieuw nog. Ik duw de zachte perzikkleurige stof opzij om verder te kijken. Een groen glanzend zeepdoosje zie ik, met zeep erin. En ook een tandenborstel. Beduusd ga ik rechtop staan en staar uit het raam. Nu weet ik het. Dit was haar ziekenhuistas. In de laatste periode van haar leven had ze meerdere tia’s. Het maakte haar onzeker en ze hield er altijd rekening mee. Altijd had ze een nieuwe pyjama liggen voor het geval dat. Dat had ze me verteld, van die pyjama. Die tas was het dus, daar zat hij in. Toch is hij niet meegegaan, die laatste keer. Hij staat daar nog steeds, een beige tas met het keurig opgevouwen bundeltje erin, al meer dan twaalf jaar, als een stilleven van afscheid. Tjee…

Ik bedenk me iets, en draai me om. Gebiologeerd kijk ik naar het schilderij, de stille vrouw op de kist, die naar de zee kijkt. Dan kijk ik weer naar de tas. Het begint te dagen. Het is een reistas en hij hoort bij het schilderij. Zij was hier in haar eigen kamer en wachtte op vertrek. En met het gebed op de kleine tafel, tekende ze haar vertrouwen uit, in de mooiste letters die ze kon maken. Stil strijk ik met mijn hand langs de zachte stof van de pyjama. Dag mam.

.

NEDERLANDS:

ENGELS:.

It’s my father’s birthday and I’m wandering through the parental home. Then I enter my mother’s room, where she hasn’t been for years.

.

.

Het kleintje is mijn moeder Janky, ongeveer in 1937. Dochters van de onderwijzer van Diermen en vrouw Koelewijn in Ruinerwold. Opa heb ik nooit gekend, oma tot mijn vijfde.

.

.

Denk aan je pensioen, zei hij

.

.

Ik was achttien toen een leraar het zei: Denk aan je pensioen. Ik was stomverbaasd dat iemand kon geloven dat de wereld er over veertig jaar nog steeds hetzelfde uit zou zien.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you want to hear the ENGLISH translation? Click on the button underneath the text.

.

Ik leg de smartphone neer op de tafel van de buitenkeuken. Hoe lang zullen we nog met zo n ding rondlopen? Ik kijk nog even naar alle barsten in het kleine schermpje. Ja, beter om hem hier te laten liggen. Ik pak de sikkel van de haak. Door het vochtige gras loop ik naar het Verborgen Verhalenpad. Ik zie er nooit iemand. De anderen zijn allemaal bij hun eigen huisjes bezig. Wat het uiteindelijk worden zal? Dat weten degenen die na mij komen. Ik weet maar weinig. Ik doe. Jaren gaan voorbij en iedereen wordt ouder. Zoveel mensen komen en gaan. En telkens weer loop ik alleen verder, met vuile vingers van het werk.

Terwijl ik de overhangende rietstengels ontwijk, denk ik aan een docent van lang geleden. Ik moet achttien zijn geweest of zo. Ik kan me zijn gezicht niet meer herinneren en ik weet ook niet meer wat hij gaf. Ik weet alleen nog dat hij zei. “Het is heel belangrijk dat jullie nu al aan je pensioen denken!” Ik lach even bij de gedachte en vouw mijn broekspijpen omhoog om ze droog te houden in het bedauwde gras. Die man, ik heb hem met open mond aangegaapt. Ik hield me met heel andere dingen bezig. Ik had net mijn kamer opgeruimd en alle overbodige luxe verwijderd. We komen met zijn allen nog eens om in die luxe, dacht ik. Ik wilde eenvoudig leven en een pensioen had ik vast ook niet nodig als ik oud was.

Ik kijk om me heen en luister. Het mist een beetje en de snelweg verderop ruist en suist. Wat een drukte. Het wordt steeds erger. Allemaal mensen onderweg naar hun werk. Zouden die allemaal denken dat ze ooit met pensioen zullen gaan? Als ik vijfenzestig ben, dan is er helemaal geen pensioen meer. Dat dacht ik, toen die leraar dat zei. Ik was stomverbaasd dat iemand kon geloven dat de wereld er over veertig jaar nog steeds hetzelfde uit zou zien. Maar er kwam nooit een gesprek over. En eigenlijk is dat nog steeds vaak zo. Mensen zeggen tegen me: “Dat maak jij vast niet meer mee.” Dat klinkt geruststellend. Maar ik weet hoe het gaat. Gehechtheden zijn als een geliefde. Je denkt dat hij nooit zal sterven en dat je altijd samen blijft. Maar dan opeens is daar de dag van zijn dood. Zo gaat het. Iets wat je niet wilt, komt altijd eerder dan je dacht. Al heb je alle grafieken bekeken die je vertellen dat het nog lang niet zover is.

De komende tien jaar gaat er veel veranderen. Dat vermoed ik. Daarom blijf ik waar ik ben en werk aan een plek. Een plek waar het leven kan opbloeien en voedsel kan groeien. Ik voel de sikkel in mijn hand. Heel zachtjes ga ik langs de snijkant, met de toppen van mijn vingers. Hij is goed scherp. Hier kan ik me wel mee redden. Glimlachend ga ik aan het werk. Ik hak het riet en het hoge gras en gooi het op de lege perken. De bodem bedekken, dat is het belangrijkste nu. Een gezonde bodem waar voedsel groeit, dat is mijn pensioen en ook voor hen die na mij komen. Ik schuifel over het smalle paadje. Mijn armen kunnen de grote bos riet maar net vasthouden. Ik gooi het neer en de bult wordt steeds hoger. De grond eronder is nog altijd vochtig. De geplante bomen staan in ruime kring om de bedekte plek heen. Ze maken allemaal nieuwe blaadjes aan, en het is al bijna september! Alles verandert, maar ik weet, waar ik met liefde mijn handen vuil voor maak, dat groeit. Maak er wat moois van, zei hij tegen me. Hij, lang geleden. Dat doe ik. Niet alles wat sterft, is verdwenen.

.

NEDERLANDS:

ENGELS:

Think of your retirement, he said

I was eighteen when a teacher said it: Think about your retirement. I was stunned that anyone could believe that the world would still be the same 40 years from now. But there was never a conversation about it. And in fact that is often still the case. People say to me, “You probably won’t experience that in your life.” That sounds reassuring. But I know how it goes. Attachments are like a lover.

.

Dezelfde dag dat mijn blog uitkwam, kreeg ik zomaar een elegant kledingstuk. Zoek maar wat uit, zei de buuv en ze opende een grote doos met alles wat haar teveel was. Ik koos deze rok. Hoewel blauw nooit mijn kleur was, staat hij fantastisch. Vandaag heb ik pas de rust om te lezen wat erop staat. Ik lees: “Siembra el presente”. Vertaald: Zaai het heden. Het lijkt op “pluk de dag”, maar dit gaat dieper. Hierin zit ook de toekomst vervlochten op een zwierige manier. Wat een gaaf cadeau. Het sluit perfect aan bij mijn verhaal.

.

Te gaan wanneer je blijven wilt

.

Moeten kiezen wanneer je je verdeeld voelt is moeilijk. Maar zonder knopen door te hakken vind je geen grond onder de voeten.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Waar ben ik en wat doe ik hier? Die vraag heb ik mezelf gesteld, de afgelopen maanden. Ik ben er uit. Ik weet waar ik ben, en dat is op oude zeebodem, niet ver van waar ik geboren ben. Ik, Alowieke Margreeth, Dochter van de Zee. En ik weet wat ik hier te doen heb. Ik noem dat “geworteld” zijn. Dat vind ik belangrijk. Een mens kan niet op twee plaatsen tegelijk zijn. Dat wordt altijd schipperen. Daar kies ik niet voor. Maar al wil ik het niet, ik kom het nu toch tegen.

Toen mijn vriend voor drie en een halve maand naar een holistische leefgemeenschap vertrok, bleef ik hier. We bellen elkaar bijna elke dag. Zodoende verdeel ik mijn aandacht nu toch. Ik hoor verhalen over mensen die ik niet ken op een plek die me vreemd is. Dat is raar. Dus moet ik er toch maar eens heen vind ik. Ik pak mijn rugzak in en ga op pad. Het is vier uur reizen naar de Vlierhof, net over de Duitse grens, vlakbij Nijmegen. Ik word met open armen ontvangen. Mijn vriend omhelst me, anderen schudden de hand of lachen vriendelijk. Ik spreek met diverse bewoners en overal is werk te doen. Aan de gebouwen, langs het pad, in de moestuin. Er staan iets minder brandnetels dan thuis en er groeien even veel vlierstruiken. Ik help met het schoonmaken van het gastenverblijf en zet een houten vloer in de was. Ik geniet van al die bedrijvige handen en de dag is snel voorbij. ’s Avonds aan tafel spreek ik hardop mijn twijfel uit, om morgen weer weg te gaan. Ik zie mensen knikken en grijnzen en de één na de ander wil me overhalen om te blijven. Met moeite hak ik de knoop door: Ik ga wèl terug.

Ja, de hele wereld is mijn thuis en ik kan met veel mensen door één deur. En mijn vriend is nu ergens anders dan waar ik ben. Maar ik kan niet overal zijn.

Waarom ga ik terug naar huis? Het is niet alleen de band met het weidse Friese land, er is een extra reden voor. Ik heb me voorgenomen mijn buren te helpen en dat doe ik ook. Ik wil naar Frijlân, het kleine ecodorp waar ik in 2018 bijna een jaar verbleef. Ik sta de volgende dag vroeg op. Het is niet heel ver, maar toch een paar kilometer. In het open landschap kan je het oranje pannendak van verre zien. Linea recta lijkt het dichtbij. Je zou een leuke route kunnen nemen er naar toe. Aan de overkant van de Zwette is een fietspad, dat leidt tussen een sloot en de trekvaart door. Linksaf en vlak voor de kleine brug naar rechts, dan ben je er zo. Maar ik kan niet over het fietspad, er is geen boot vrij om over te steken en er is ook nog geen pontje. Dus fiets ik om, over de weg, door de dorpen. Als vanzelf gaan mijn trappers rond. De lucht is vochtig en staat bijna stil. De wijde hemel is weldadig. Wat een ruimte! Witte wolken drijven door het blauw. In de wei grazen schapen en op het hok staat een pauw zonder staart. Dat herinnert me eraan dat het weer herfst wordt. Ik sla af, het bekende pad in. Het oranje pannendak, dat ik thuis al kon zien, komt steeds dichterbij. Ik rijd langs de oude stal het erf op, zet mijn fiets neer en trek mijn vest uit. Een zacht briesje verkoelt mijn bezwete hals.

Aankomen is thuiskomen. Frijlân is een gastvrije plek geworden waar je kan oefenen in zelfvoorzienend leven. Er is hart voor de natuur. Dat zie je. De groene stip op de kaart wordt steeds groter. Op het erf lopen mannen en vrouwen rond. Een jongen begroet me lachend. Hij heeft er zin in. En zo vieren we de dag. We gooien met vergane strobalen, en scheppen containers leeg met iets wat twee jaar geleden stront en zaagsel was. Een oudere vrouw kijkt fronsend toe, als ze ziet dat ik zonder handschoenen werk. Ik leg uit dat stront die al zo lang vergaan is, niet vies meer is. Het is prachtige aarde aan het worden. We mixen alle ingrediënten op de grote hoop en pluizen wat klonten stro uit elkaar. Het is een composthoop om trots op te zijn. En als de spades en hooivorken terug de schuur in gaan, is er soep. Ik boen mijn handen met water en zeep en loop naar de grote houten tafel. Die zit vol mensen. De gastvrouw straalt. “Is dit niet mooi? Eèn en al levendigheid!” Vlak voor mijn neus staat een dampende kom. Ik lach haar warm toe.

Een mooie wereld maken we stap voor stap, met elkaar. Dat gaat het beste als je bent waar je bent, onverdeeld en toegewijd. Soms is dat lastig. Dit verhaal van mij is maar een voorbeeld. Ook jongeren in onze tijd zitten er vaak mee. Dat je niet weg wilt, maar toch moet. En omgekeerd precies hetzelfde. Dat hoor je ook op Frijlân terug. Sommigen zouden graag bij familie en vrienden zijn, op geboortegrond. Dat kan meestal niet. We worden uit elkaar getrokken. Hoe blijf je trouw aan jezelf? Die keus te maken, dat is een hele opgave. Maar wie zich verdeeld voelt en de keus niet maakt, vindt geen grond onder de voeten.

PS: Zijn er jongeren uit Jellum en Bears die graag in de buurt zouden willen blijven wonen in een tiny house? Dan zou ik je graag ontmoeten. Ook jongeren uit andere dorpen zijn welkom voor een kop thee. Ik wil hier graag meer over horen en meedenken.

.

.

“”

Kom eerst maar eens los!

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 4 minuten.

Ik ben verhuisd. Het is maar een klein stukje. Maar toch betekent dat heel wat. Het is de eerste stap richting vertrek. Op dit moment sta ik pal voor de weg. Ik blokkeer de oprit. Een auto kan er niet meer langs. ‘Geeft niet,’ zegt mijn buurvrouw. ‘Ik zet de auto wel verderop neer, in de berm’. Dat is aardig van haar.

Nee, ik kan niet zomaar weggaan, van de ene dag op de andere. Dat heb ik de voorgaande keren ook gemerkt. Al drie keer eerder ben ik eerst een stukje opgeschoven, voor ik uiteindelijk vertrok. Om te wennen. Al heb ik wielen die rollen, ze zakken toch de grond in. Zo voelt het voor mij zelf ook. Ik raak geworteld op een plek. Dus voor het losmaken neem ik de tijd. Zoals een beer uit zijn hol komt na zijn winterslaap. Die rent ook niet meteen weg. Hij gaat eerst om zich heen zitten kijken. Toch?

De kachel brandt. Buiten valt een fijne motregen die kleine spatjes maakt op het raam. De asfaltweg glimt van de vele regen. Auto’s rijden nu pal voor mijn deur langs. Ik wen aan de weg, want dat wil ik. Campina melkwagens, sportpaardentransport, trekkers, het komt allemaal voorbij. Ik doe de bovendeur open en kijk naar buiten. Tegelijkertijd stapt aan de overkant de buurvrouw in haar auto. Ze steekt achteruit de weg op en wanneer ze voor me staat, draait ze het raampje open. ‚We zouden nog steeds thee bij je komen drinken. Je gaat toch nog niet weg??’ Ik stel haar gerust. Nee, ik ga nog niet weg. Ik ben nog niet klaar. We hebben nog het hele weekend. Ze glimlacht tevreden. ‚Dat is dan afgesproken.’ Ze draait het raampje weer dicht en rijdt verder.

Ik kijk naar de dikke haag waar ik tegenaan sta. Het lichtgroene blad groeit als een fris kleed over de gesnoeide haag heen. Kijkend door het raam zie ik hoe het uitzicht compleet veranderd is, door een paar meter verderop te gaan staan. Het is al heel wat, dat die verhuizing gelukt is. Want vijftienhonderd kilo verplaats je niet zomaar. Er komt van alles bij kijken. Het is leuk om daar de tijd voor te nemen. Hoe dat ging, dat kan je zien in dit grappige filmpje.

Nog even, en dan ga ik de weg op. Wanneer dit blog uitkomt, ben ik onderweg!

Ijs en weder dienende.

.

.

.

Ik geef me over

.

.

 

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 10,5 minuten.

De lentezon lijkt nog helderder te stralen dan anders. Ik schuif het gordijn voor mijn deur opzij, en hang over de onderdeur heen. De hagen en struiken botten uit. Het Friese land is wijd en groen. Het is vol stille wegen, al is het nu drukker dan anders. Een fervente schaatser vindt nu tijd om te skeeleren. Bij gebrek aan ijs beweegt hij op de gladde asfaltweg.  Ik kijk hoe hij voorbij scheert onder de helderblauwe hemel. Achter hem naderen er meer, sporters in felgekleurde pakken, die strak om hun gespierde benen en billen sluiten. Wandelaars passeren en een trekker.

Alles is anders. Een vriendin in Brabant laat weten dat ze het ook heeft. Het virus.  Maar ik voel me fit, ga niet met de trein en geniet nog steeds van de lente. Ik denk aan alles wat we hebben. Dat is veel! Al de voorzieningen die er zijn ervaar ik al lange tijd als een luxueuze uitzondering, in de lange lijn van de wereldgeschiedenis. Mijn eenvoudige leven heeft dat besef versterkt.
Ik zie dat mensen bang zijn om te verliezen. Maar we kunnen er niet onderuit. Laat maar komen, is mijn levensinstelling. Ik ontvang. En hoe beter ik kan ontvangen, hoe eerder het transformeert, in mij en om mij heen. Als het maar stroomt. Zelfs als de dood komt geef ik me over.  Ik heb hem leren kennen, het lijkt me geen kwaaie gozer.

Ik stap van het bordes van mijn woonwagen af, om te gaan wandelen. De zon schijnt warm in mijn gezicht. Ik begroet een meisje. Ze loopt in een grote bocht om me heen. Ik lach haar toe en loop verder en verder, langs huizen en hagen tot over de brug. Daar is een kronkelpaadje waar ik nog nooit ben geweest. Ik ga door de hekjes, langs sloten en struin over kleine velden zonder vee. Ik zie een huis met een grote tuin, vrij tussen de door bomen omzoomde weilanden. Ik sta stil en kijk over de heg. Aan de andere kant staat een man. Hoe is het leven hier, vraag ik. De ander glimlacht en blijft staan voor een praatje. Het leven is gemoedelijk en goed, ook nu. Al zijn er zorgen.
Soms verlang ik naar verre reizen. Maar ik heb mezelf aangeleerd vrede te hebben met het moment. Ik geniet van verhalen. Mijn agenda is leeg, maar de bron van inspiratie is onuitputtelijk lijkt het wel. De acceptatie maakt mijn leven stabiel en vruchtbaar, ook in deze tijd. Ik leg mijn oor te luisteren, elke dag opnieuw.

Ik zie verbroedering, eensgezindheid en samenwerking. Er is creativiteit en doorzettingsvermogen. Toch zie ik ook andere dingen gebeuren. In een discussie snoert iemand de ander de mond, die een manier zoekt om haar zorgen te delen. Het zijn lompe woorden die ik lees: „In deze tijden zitten we niet te wachten op zulke onzin!“ Alsof de nood hem het recht geeft om alle andere gedachten dan de zijne in één keer af te breken.
Maar is het niet juist nú belangrijk om elkaar te laten uitspreken? Om onze gedachten te laten stromen en met elkaar te bespreken hoe de gebeurtenissen je wereldbeeld veranderen? Wat je angsten zijn en wat je hoop is?
Want dát is de positieve kant van het verhaal. Samen respecteren we de verschillen, we luisteren naar elkaars verhalen en verkennen de veranderende wereld waarin we leven. Elk verhaal is belangrijk, en tegelijkertijd: niemand heeft gelijk. Alles is in verandering en wat gisteren waar was, is vandaag weer anders.

Zelf denk ik veel na over de allerdiepste oorzaak. Dat hield me al heel jong bezig. Het ontbreken van verbindingen. De balans die steeds schever wordt.

Ik draai me om, loop langzaam terug naar huis, langs de kerk, de oude begraafplaats, de weg op. Een blauwe man zoeft me voorbij op zijn skeelers. Ik bewonder zijn stevige dijen en zijn perfecte balans, en hoe hij het ene been voor het andere zet. Ik aarzel niet. Dat doe ik ook,maar dan in mijn eigen tempo. Stap voor stap, het ene been voor het andere. We komen er wel, we komen precies waar we moeten zijn. Ik geef me over.

 

Vogels, vissen
.
Zet de radio uit. Je hoort niets nieuws. De stilte wacht geduldig af.
Vouw de krant dicht. Hij was oud voordat hij werd gedrukt.
Zoek niet, deel niet, duim niet tot je vierkant ziet.
Zet eindelijk het scherm op zwart.
.
Ik ben net zo bang als jij, net zo bezorgd voor iedereen
die ik niet missen kan. Ik had ook gespaard voor andere dingen:
verre reizen, eerste hulp bij een gebroken hart,
een auto die wat vaker start.
.
Maar: in Wuhan hoor je vogels zingen.
Boven China was de lucht nog nooit zo blauw.
In Venetië zien ze vissen in het helderste water sinds tijden.
.
De kunst van leven was altijd dezelfde: ongevraagd komen,
ongewild gaan, intussen doen wat je het liefste doet,
vrede sluiten met je lot.
.
Sluit de voordeur. Zet de tuindeur open, voel de zon op je gezicht.
Denk voor je uit wat niemand hardop durft te zeggen:
wij zijn een virus dat een virus heeft gekregen.
.
.
.
Ingmar Heytze (1970)
.
.

Een stille mijlpaal van lang geleden

 

De tekening is van 1991

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 10 min. En vergeet niet naar de onderstaande dagboekfragmenten te kijken, na afloop.

.

Het is heerlijk rustig in huis. Ik hou van de wind, als ik erin fiets, of aan de dijk sta. Ik neem hem voor lief, wanneer hij dagenlang tegen mijn kleine huis aan beukt, precies vanuit het zuidwesten, waar geen beschutting is. De dikke deken, die nu voor mijn achterdeur hangt, beweegt dan zachtjes. Ik ben blij dat ik de wind buiten kan houden, dat ik een huisje heb. Maar nog blijer ben ik als de wind is gaan liggen.

Ik wil me opnieuw concentreren voor de volgende fase van mijn boek. Hoe meer ik me concentreer, hoe beter het wordt. Dat is de hele clou. Dus ik klap de laptop dicht en kijk bewust niet naar de nieuwsberichten. De afgelopen dagen is er weer veel stof opgewaaid, ik heb de discussies gevolgd en meegedaan, ik heb gezegd wat ik wilde zeggen en laat het nu bezinken. Ik hoef niet al het nieuws op de draad te volgen, liever kijk ik af en toe, zodat ik op gepaste momenten een beeld kan maken van het geheel en mijn aandacht niet vervliegt in de stormen van deze tijd. Niemand heeft wat aan me, als ik gespannen in bed lig te staren en me druk maak om iets, waar ik op dat moment niks aan kan doen.

Mijn interesse gaat bijna altijd over de aarde en hoe we daar mee om gaan. Het gaat over boeren en het gaat over bouwers en waar ze hun grondstoffen vandaan halen, het gaat over water, of we het vasthouden of laten vloeien, het gaat over mensen die zich verbonden voelen met hun grond en die ze maar al te vaak moeten verliezen. Ik heb niet veel met reizigers, die zoveel mogelijk indrukken willen opdoen, overal en ergens. Ik bewonder het rijke palet aan culturen en luister naar wat er elders gaande is. Maar ik hoef er niet per se naar toe. Mensen noemen mij een reiziger, denken dat ik dat ben. Ik denk dat ik dat helemaal niet ben. Mij boeit de band die mensen hebben met wat er híer is. Met elkaar moeten we het klaarspelen. Wij hier, zij daar en altijd wetend van elkaar. Ik heb dit vanaf mijn pubertijd beseft en ik wist ook dat het niet makkelijk zou worden. Ik herinner me één speciaal moment.

Het is 1981, ik ben zestien en loop door het Emmeloordse bos, over het brede grindpad. Ik loop langs het gras naast de eendevijver en het hertenkamp. Mijn lange haar licht op in de zon, sinds ik van meisje tot vrouw opgroeide, werd het tot mijn verassing opeens twee keer zo dik. Niet dat ik er de show mee steel, ik houd me daar niet mee bezig. Nee, het is iets anders wat me boeit. Ik heb een boekje, lichtgrijs met subtiele rode letters, een heel klein boekje, van Tagore. Ik vond het in de weggeefmand van de bieb en nu heb ik het heel vaak bij me. Het past precies in mijn jaszak. Tagore is een dichter en filosoof uit India en er staan korte tekstjes in die me de wereld laten zien alsof ik een vogel ben of een vlinder. Maar ook maakt het inzichten bij me los. Ik denk er graag over na en weet dat ik slechts te gast ben op deze aardbol.
Ik voel het boekje in mijn zak en loop naar het kleine veld verderop. Ik stap tussen de bloeiende paardebloemen door naar de picknicktafel, die in het midden staat, ik klim  erboven op en ga op het randje zitten. Mijn benen bungelen naar beneden.
Ik kijk over het veld en sta stil bij het moment. Ik kijk naar de zon die boven de bomen uitklimt, hoger en hoger in zijn baan. Wie ben ik? Ik was een creatief kind met veel vriendinnen. Nu zit ik hier, alleen, als dromerige tiener en ik heb nog maar weinig meegemaakt. Langzaam zie ik hoe de wereld is, kaalslag, oorlog en vluchtende volkeren, het smerige geld waar alles om draait. Het maakt me stom van verbazing en ik kan er niet over uit dat het is zoals het is. Maar toch wil ik hier mijn weg in maken. Ik heb iets te doen, al weet ik nog niet wat. Wat moet ik nog veel leren, denk ik, wiebelend met mijn benen over de rand van de dikke tafel. Ik zie hoe de zon achter een kleine wolk verdwijnt en mijmer. Ik kan een dromer blijven, denk ik bij mezelf, en altijd op picknicktafels naar de zon, het bos en het water blijven staren. Maar dat wil ik niet. Ik kies ervoor om te leven en ik zal elke uitdaging aangaan, die ik nodig heb. Even houd ik mijn adem in. Tjee, denk ik, dat is nogal wat. Ik kruip naar het midden van de tafel toe en leg mijn benen in kleermakerszit. Een tijdje sluit ik mijn ogen, geniet van de zon in mijn gezicht en luister naar de wind in de boomtoppen. Dan pak ik het boekje uit mijn zak en sla ik het open. Op de kleine bladzijde staat maar één ding.

“Je kunt de zee niet oversteken door alleen naar het water te staren.”

Ik kijk getroffen op, klap het dicht zonder er bij na te denken en haal diep adem. Ik staar naar de grijze kaft. Tagore slaat de spijker op zijn kop. Ik kijk weer op, aan de overkant van het veld loopt een man voorbij, hij kijkt niet op of om. Ik stop het boekje terug in mijn zak en klauter van de tafel af om verder te lopen, het veld in, het pad op. Er is net onderhoud gepleegd en het grind knerst onder mijn schoenen. Knersend gaan mijn voetstappen voort, de bekende bocht om en verder, tot waar ik niet meer kijken kan.

(Wordt vervolgd)

.

Hier volgen verschillende dagboekfragmenten uit 1980 (Ik was toen vijftien en letterlijk met stomheid geslagen toen ik me bewust werd van de wereld waarin ik terecht gekomen was.)

.

.

 

.

 

.

.

.

https://www.ad.nl/opinie/boer-komt-klem-te-zitten-door-vrije-wereldhandel~a520c8cc/

.

Als tegenhanger van deze serieuze kost luister ik naar een voorleesboek van Roald Dahl: De GVR

De laatste hand aan de dingen

.

.

Ik sta over mijn onderdeur geleund, kijk en geniet. Als je bijna weggaat koester je de dingen nog meer. De ochtendzon schijnt lijkt nog helderder te schijnen en schittert in het water. Bij het riet en de wilgebomen fladdert, kruipt en zwemt van alles. Onophoudelijk klinkt het schorre gepiep van jonge meerkoeten. Af en toe hoor ik een plons van het jagende visdiefje en ik bewonder de behendigheid van de kleine stern.
Aan de noordoostkant zie ik de skyline van Leeuwarden en de autoweg die de stad omringt. Ik zie auto’s en vrachtwagens voorbijgaan zonder dat ik ze hoor, want de wind komt uit het zuidwesten. Het enige geluid is het ruisen van het riet.

Wat zal ik achterlaten? Het is boer Jochum die me bedankt voor het junspraetsje* voor het slapen gaan. Hebe, de vijftienjarige zoon van Anneke, de eerste jongen die ontdekt heeft dat hij mij kan laten gillen als hij me aan het schrikken maakt. Anneke zelf, die een kist vol duetten blijkt te hebben en met mij dwarsfluit wil spelen, net nu ik wegga. Maria, met haar stille aandacht voor alles wat haar omgeeft. En ook de spontane Hillegonda en haar man Berry, die samen zo’n warme belangstelling tonen voor de wereld.

Ik staak mijn overpeinzingen. Er is nog veel werk te doen. Ik spring van het bordes af en kom in de benen.
Ik wil twee smalle kastjes. In de schuur van Jochum heb ik een bergje beukenhouten latjes gescoord, dat uit een bedbodem komt. Ik kan het goed gebruiken en werk geconcentreerd door tot het klaar is. Dan plaats ik mijn aanwinsten zorgvuldig op het bordes, aan weerszijden één. Het rechtse kastje is voor afval, de linker voor flessen water. Tevreden kijk ik naar mijn extra bergruimte. Hèhè, dit is een goeie zet.
Ik loop naar de bagagewagen om op te ruimen. Ik ben zo blij met dat ding! Ik zou hem niet meer kunnen missen. De wagen heeft vijf gebruikslagen.

Op het deksel zitten zes flexibele panelen die stroom leveren voor de mover XL waarmee ik mijn huisje trek.

In de bak is de buitenkeuken, een plank met gasstel, gasfles en wat potjes en pannen. Het aanrecht ligt op dezelfde hoogte en bestaat uit twee brede stroken plaatmateriaal.

Als je die opzijschuift zie je mijn werkplaats. In keurige zwarte veilingkistjes vind je een mooie sortering aan gereedschappen en materialen. Ik laat mijn oog gaan over machines, bouten, schroeven, stroken EPDM, touw, harpjes, slangeklemmen en nog veel meer. Ik knik tevreden.

Dan buk ik me om onder de bodem te kijken. Daar is de vijfde laag van mijn multifunctionele kar. Ik heb er eenzelfde veilingkistje bevestigd. Het dient als koelkast. Hangt het nog steeds recht? Ja, het hangt goed in de touwen en de boter die erin ligt is ook niet gesmolten.

Na een dag werken in de hete zon ben ik echt moe. Toch neem ik de moeite om de hele rotzooi keurig op te ruimen en ik kan mijn kar weromtsjoenen* tot een mooie keuken. Ik raap de laatste energie bij elkaar om de deksel dicht te doen. Maar net op dat moment laten mijn spieren het af weten. Met een bonk valt het deksel op mijn rug. Au.
Die avond doe ik rustig aan. Voor ik naar bed ga doe ik het kelderluik in mijn woonwagen open, om een appel te pakken. Drie nachtvlinders en twee oorwurmen kruipen verschrikt in de plooien van mijn mooie zomerjas, die er naast ligt. Ik laat ze maar. Voor ik weg ga schud ik de boel wel even uit. Ik sluit het luik, neem een hap van de appel en kijk naar mijn blote rug in de spiegel. Het doet niet zeer en er is geen blauwe plek. Mooi zo. Maar een gewaarschuwd mens telt voor twee. Morgen maar eens een dagje niksen.

*Junspraetsje: Avondpraatje in het Fries.
*Weromtsjoenen: Omtoveren in het Fries. (Vergeten woord)

.

.

.

PS: Ik heb nog iets gedaan. Op de mover heb ik de reserveband van de bagagewagen gelegd. Daarop ligt een dik vierkant tafelblad van 110 x 110 cm met afgeronde hoeken. De tafel is gedekt met een licht, hemelsblauw tafelzeil dat er uit ziet als linnen. Ik heb het vastgeklemd met kleine roestvrijstalen klemmen. Als ik onderweg ben loop ik dus met een gedekte tafel, en in het midden komt een antieke fruitschaal te staan met bananen, appels, sinaasappels en ongepelde noten.
Nu heb ik al speurend op internet een leuke ontdekking gedaan. Warempel, bij een winkel voor medische hulpmiddelen vond ik adaptwandelstokken met zitje. Die kan je uitklappen. Het wordt dan een krukje met drie poten en het zitje heeft dezelfde kleur blauw als mijn tafelkleed. Haha! Meteen besteld natuurlijk! Drie stuks. Iedereen die mee wil krijgt een wandelstok. Bezoek tot maximaal 2 personen anders moet ik bijbestellen.

.

Wanneer de haan kraait zonder mij

.

Alleen als er op onverwachte momenten een herinnering terugkeert en wij ontvankelijk zijn voor het belang en de waarde ervan, “komt de permanente, doorgaans verborgen essentie der dingen vrij en ons ware ik, dat soms al dood leek te zijn, maar het niet helemaal was, ontwaakt en roert zich”. (De tijd hervonden, Proust, p. 14.)

.

De zon schijnt door de ramen. Het wordt een zonnige dag en de opperhaan kraait schel en hard voor mijn deur om eten. Door het raampje zie ik zijn zwarte hennetje, die op het bordes springt. Een zwart kraaloog kijkt me vragend aan. Ik trek me er niks van aan. Ik zet de computer aan en open mijn mailbox. Er is een reactie op mijn laatste verhaal. Fijn, daar ben ik altijd blij mee. Dit is wat ik lees:

Alowieke, ik geniet van je verslagen. Hoe komt het dat er zoveel drang in je ziel zit om verder te reizen..? Nieuwsgierigheid? Bindings-angst? Dol op onderweg zijn…?

Ja in mijn ziel huist een flinke portie levenslust en nieuwsgierigheid hoort daar zeker bij. Maar ik ben ook een beetje verbaasd. Dol op onderweg zijn? Dat weet ik niet. Ik ben haast nooit onderweg en zo is het altijd geweest. Ik ben al zeven jaar bezig weg te gaan.

Het is vrij abnormaal in deze tijd, als je in je leven nauwelijks of niet hebt gereisd. Misschien dat sommige bloglezers het helemaal niet in de gaten hebben, omdat ik het er zo vaak over heb.Toch is het zo, sinds ik het ouderlijk nest verliet ben ik maar een paar keer het land uit geweest. Ja, ik heb twee keer echt gereisd en dat was in Nederland. Eén keer een maand op de fiets in mijn eentje, op mijn zevenentwintigste. Dat was toen mijn gebroken been eindelijk genezen was, na twee lange jaren.
De andere reis was met mijn man. Zes weken lang voer ik met hem door onze rivieren en sloten, kanalen en meren, met onze tuindersvlet. We sliepen onder de luikenkap en hadden een allesbrandertje aan boord waar we regelmatig pannekoeken op bakten. Het was een bijzondere reis. Toch was het geen zorgeloze tocht, want mijn man had toen al een slechte gezondheid en moest altijd spuiten voor zijn suikerziekte.

Ik heb me jarenlang gebonden aan de zorg voor mijn man en zijn nalatenschap. Verder zorgde ik voor behoeftige ouderen, hield trouw contact met mijn moeder die ik elke dag belde, ik zorgde dat het rondvaartbedrijf piekfijn werd voortgezet en nam de zorg voor al het materiaal heel serieus. Reizen kwam niet voor in mijn programma. Ik gaf mezelf met toewijding aan de taak die ik te volbrengen had.

In 2012 vloog ik uit. Ik was eindelijk klaar en kon alles achterlaten. En nu heb ik me zeven jaar lang voorbereid om zó te reizen, dat ik mijn huisje mee kan nemen. Omdat ik het zelf gemaakt heb, is het een deel van mezelf. Het is echt helemaal mijn plek. En waar ik ook ben, kan ik mensen uitnodigen in mijn paleisje. Dat maakt me blij en sterk. Het opent gesprekken. Het zijn die gesprekken waar ik naar verlang.

Hoewel ik erg weinig heb gereisd, zit het wel in mijn bloed. Als kind speelde ik zwerfhondje en struinde ik dagenlang door het Emmeloordse bos, alsof het een oerwoud was. Ik hield van ontdekken, alles onderzoeken wat mijn aandacht vroeg. Dat heb ik nog steeds. Maar al is mijn nieuwsgierigheid dezelfde als toen, het is wel gek, om een start te maken, na al die jaren.

Ik rijd straks gewoon naar de dijk langs de Waddenzee en die volg ik tot de Marlanner Kaashoeve. Mijn enige verantwoordlijkheid is mijn blog en te luisteren naar het land en de mensen, verder niets. Ik verlang naar die lichtheid. Het is een sprong in het koele diepe water. En dan verder zwemmen.

De haan kraait nog een keer en springt naast de hen op het bordes. Met zijn tweeën kijken ze me aan door het raam. Straks zijn er geen kippen meer. Dan zijn er rollende wielen op een weg. Dan zijn er de muggen die dansen boven mijn hoofd, terwijl ik wandel.

.

PS Ik mag altijd terugkomen op de Swetteblom. Van zulke positieve mensen kun je er nooit genoeg hebben, zegt boer Jochum.

.

 

Afronden en klaarmaken

.

.

Daar sta ik dan om elf uur, afgesproken tijd. Ik heb hard gefietst om op tijd terug te zijn. Ik heb mijn fiets op de standaard gezet en mijn rugzak op mijn bordes gelegd. Nu sta ik bij de zithoek. Maar er is niemand te zien. We zouden voor de eerste keer samen in de tuin gaan werken. Genoeg mensen waren enthousiast over een samenwerkmiddag. Maar toch, de één moest zich wel goed voelen, de andere vier zijn wèl bezig met verhuizen, weer een ander gaat drie maanden lang naar Ierland om gedichten te schrijven. Bijna allen zijn dit hele jaar weinig beschikbaar. En Mirre wil de boel graag trekken, maar moet toch steeds rekening houden met haar invalide man. Ik hoop dat het goed komt!

Ik ga naar Jochum, hij heeft het telefoonnummer van Mirre. Ik bel haar meteen. Ze vindt het ontzettend rottig dat ik speciaal teruggekomen ben voor deze afspraak en dat ze er niet is. Haar man is niet zo goed vandaag en het lijkt een koude dag te worden.

De volgende dag is Mirre er heel nadrukkelijk wèl, met lekkere koffie en koek. Ik roep rond dat we gezamenlijk gaan koffiedrinken en dan zitten we daar opeens met zijn vijfen. Er ligt al een tijdje een schoolbord tegen de muur. Daar kwam Tineke mee, een paar weken geleden. Ze was blij dat het een functie kreeg. We pakken het schoolbord en vinden een goed krijtje. We vragen aan Jochum wat hij belangrijk vindt. Het krijtje in mijn vingers vormt woorden op het zwarte vlak. Ook anderen weten wel iets in te brengen. Boer Jochum glimlacht. “Als je nou af en toe zò wil kijken, dan weten wij dat je er blij mee bent!” zeg ik grijnzend en hij knikt tevreden. Vrij snel ontstaat er een lijst. En een uurtje later staan we brandnetels te trekken.

Mirre zegt dat ze, wanneer ze maar kan, op zaterdag en woensdag in de zithoek zit om dit voort te zetten. Ze heeft een boot in de Swette liggen en zij heeft ook geen privéterrein, net zo min als ik dat heb, met mijn Wandelhuisje. Haar man zit sinds twee jaar in een rolstoel. Ze is erg gemotiveerd om naast de zorg voor haar man, iets moois op te bouwen met de mensen van de Swetteblom. Dus haar motivatie staat als een paal boven water. Wie er is krijgt koffie en daarna is er het werk.

Dit geeft mij ruimte. Als zij de stationair motor wordt, al is het nu even op een laag pitje, dan kan ik me voorbereiden op vertrek. Dan is mijn taak gedaan, het aanslingeren van vernieuwing. Zo kan ik met een gerust hart gaan. Langzaam maar zeker verandert alles ten goede.

.

De Swetteblom is een groene oase met hoge bomen aan het water. Het is een plek waar mensen kunnen bijkomen van alle hectiek. Ik plantte er vijf en veertig bloesembomen. Ik rooide brandnetels en maakte een tuin langs het pad. Ik maakte samen met Jochum een zithoek bij de boerderij en sprak veel met hem en bewoonster Maria. Ik hoop dat wat ik achterlaat inspiratie biedt om verder te bouwen. Om samen te werken aan gemeenschappelijke ruimte van groeiend en bloeiend groen. Laat het een deel worden van een eindeloze ketting van bomen en bloemen, waar steeds meer mensen aan mee zullen werken. Daar duim ik voor.

.

Haast je langzaam

.

.

 

Ik kijk naar de sterren
De mist klaart langzaam op
en ik zie de weg in de schemering.
Naast mij gaat gestadig voort
mijn oude trouwe schildpad
onverstoorbaar traag
en boven mij de adelaar
die alles ziet en zegt
telkens wanneer ik het vraag
Als drie-eenheid vinden we
elke poort van hoop
.

.

 

De lucht is grijs en mistig. Ik leg mijn boek opzij en kijk op de klok. Het is één uur in de middag. Het leesuurtje is voorbij. Ik moet nu aan het werk. Er moeten bomen worden geplant. Er zijn nog steeds 200 van de 350 bomen die nog de grond in moeten. Ik wil deze klus met net zoveel aandacht afmaken, als waarmee ik er aan begon.
Ik zucht en wil eigenlijk niks dan gewoon verder lezen. Maar mijn ogen vallen bijna dicht, ik voel me net zo mistig en dromerig als het landschap dat ik door het raam zie. Buiten kukelt een haan en dan is het weer doodstil. Er is geen zuchtje wind. Maar de bomen roepen me. Ik moet echt opstaan. Ik trek mijn laarzen aan en stap naar buiten. Het lijkt er op dat ik de enige ben die beweging brengt in de stilstaande lucht.

Zou de spade er nog staan, die boer Jochum me gisteren gaf? Ik loop naar de schuur en kijk om het hoekje. Daar sta hij, nog net zoals ik hem had neergezet. In de verte staan de boompjes al klaar. Nu graven, de handen in de klei, de potten leeg maken, de wortels ruimte geven in losse grond. Naast de sloot liggen dikke bossen gemaaid riet. Ik pak er armen vol van en leg het rondom de boompjes als een dik bed. Dat is goed tegen het uitdrogen van de grond en tegen het onkruid. Het is veel werk, maar toch wil ik het goed doen. Ik werk de hele middag door.

Als ik weer in mijn huisje stap ben ik tevreden. Ik staar naar de lucht en zie ze voor me, de seringen en kerspruimen die ik net plantte. Ik stel me voor dat ze groot zijn, met paarse en witte bloemen tegen de blauwe hemel. Zal ik dat ooit zien? Ik hoop dat ze zullen bloeien vol levenslust en vlinders. Dat ze bijen en insecten zullen trekken, als een nieuwe plek van hoop.

Ik denk aan mijn vertrek van hier. Dat lijkt nog zo ver weg! Het is of ik door bomen te planten ook mijn eigen wortels in de grond zet.

Festina Lente. Haast u langzaam, dat is wat deze woorden zeggen. Ik zie de schildpad, hij kijkt me aan en hij zegt me iets. “Maak rustig af wat je begon. Stop er je ziel in, want als het niet je volle aandacht krijgt van begin tot eind, kan het allemaal voor niks zijn geweest.” De adelaar luistert en wanneer de schildpad uitgesproken is, zegt hij dat hij de poort in de verte al ziet, de poort van hoop naar het nieuwe begin. Zo is het. De schildpad weet en de adelaar ziet. Ik volg.

.

Lindeboompje op de Swetteblom, met dijkje aan de zuidkant tegen uitdroging en een geul aan de noordkant om het regenwater vast te houden. Rietbedekking om de grasmat tegen te houden, voor humusvorming en om de bodem vochtig te houden. Zo kan ik weggaan zonder nazorg te hoeven plegen.

.