Toch maar klein houden

Boomspiegel  (4)
De zon schijnt. Eindelijk worden we overgoten met licht, na die lange donkere dagen. De wind is guur, maar daar maal ik niet om. Het is een mooie dag om aan de slag te gaan. Ik sta bij de kleine boomgaard. Er staan achttien fruitbomen. Die heeft de beheerder geplant, Ton. Al dertig jaar geleden. Onder de bomen is gras. Het is keurig kortgehouden. Dat is het makkelijkste in onderhoud. En er is véél onderhoud. Weelderige ondergroei van kruiden en bloemen is er daarom nooit gekomen.
Maar nu mag ik iets gaan doen met die boomspiegels. Ik ben blij met dat vertrouwen en neem de tijd om over het idee na te denken. Waar ik rekening mee moet houden, is dat de grasmaaier er vlot tussendoor kan. Een-meter-tien moet er over blijven. Ton maait in stroken. Stroken in de lengte en stroken in de breedte, als een ruitjespatroon. In gedachten zie ik nog maar heel weinig gras. Alleen drie lange paden zijn overgebleven. Precies groot genoeg voor zijn maaiende racewagen. Onder de bomenrijen is alles begroeid. In de lange bedden zie ik de roze damastbloem, dezelfde die in mijn tuin staat. Het donkergroene blad is vrij groot en het bedekt de bodem rond de stam. De bloem kan je eten. Langs de randen van het perk staan muntplanten en andere kruiden. Ik kan het makkelijk plukken, zo pal naast het pad van gras.
Ik zie het haarscherp voor me. Dan vervliegt het visioen. Zover is het nog lang niet. Hoe ga ik dat doen, vraag ik me af, al die meterslange bedden. Er zijn konijnen. Die graven alles ondersteboven. Als dat zo is, dan heb ik gaas nodig, véél gaas. En palen. Ook veel. Waar haal ik dat vandaan? Ik heb maar vijf meter kippegaas, en dat spul is heel erg duur.
Nee, ik ga me hier niet in verslikken. Ik laat het hele idee voor wat het is. Ik begin gewoon met één boom. Eerst een perk uitzetten. Ik pak het rolletje touw uit mijn zak en kijk om me heen of ik iets van stokjes zie. Naast de rieten schutting liggen een paar stevige rietstengels die er tussen uit zijn gevallen. Ik raap ze op. Er vlak bij vind ik een ijzeren staafje, waarmee ik gaatjes kan prikken. Mooi zo. Nu heb ik alles. Netjes zet ik een vierkant uit en begin langs het touw met spitten. Zorgvuldig draai ik de grote kluiten gras om, zodat geen enkel sprietje er meer bovenuit steekt, en elke worm die ik zie, dek ik weer netjes onder. Ik kom maar één klein mierennestje tegen, en probeer ze zoveel mogelijk te sparen. Dan is de boomspiegel af. De bloemen komen later, laat eerst het gras maar doodgaan, daar onder die kluiten.

Het is een dag later. Ik zit in de zon aan tafel en drink een kop kruidenthee. Terwijl ik naar buiten kijk denk ik aan mijn werk van gisteren. Ik ben blij dat ik het zo klein heb gehouden. Hoewel we hier op dit moment met drie mensen zijn, ben ik de enige die tuiniert. Zolang dat zo is ga ik geen grote lappen grond omspitten. Zo is het, en niet anders.
De thee is op. Ik zet mijn glas op het aanrecht en pak mijn aantekeningen uit de kast. Verder met het boekje. Dat is nog een heel project.

Het land

.


De zon is fel en ongenadelijk. In de zinderende hitte klinkt ons gehak in een gestaag ritme.
We werken op een smalle strook, waar dit jaar niets is ingezaaid. De strook ernaast is paars en geel van de bijenbloemen, en het is een gezoem van jewelste. Wij werken op het lege stuk. In het zand en tussen de stenen staat evengoed van alles. Gras, smeerwortel, knoopkruid, wat brandnetel en pispotjes, en nog veel meer. Wij hakken ze allemaal af. We hoeven de wortels niet weg te halen. In deze hitte sterven ze snel. Ik heb de wijde witte blouse aan, die mijn moeder voor me maakte. Ik druip van het zweet en een lichte bries waait onder het linnen en koelt mijn warme huid. Een strooien hoed beschermt mijn hoofd. Naast mij werkt een jonge vrouw uit Avrig, een Roma. Ze zucht diep. Haar strakke paarse shirt heeft korte mouwen maar is toch te warm. Ze stroopt de pijpen op van haar lange zwarte broek, en gaat verder. Verderop zetten haar vriend en haar broer palen in de grond. Dat is nodig voor een hek, tegen wilde zwijnen. Die komen af en toe ongevraagd het land omploegen en dat wil onze boerin niet.
Net zo ongenadelijk als de zon brandt, hak ik door. Het warme staal ploft in het droge zand van de bovenste grondlaag. Ik zie een hele spinnenfamilie vluchten, en ik zie hun kleine holletjes in de grond, onder een graspol. Er groeit ook een vetplant, met kleine gele bloemen. In een roset bedekt hij de bodem met lange vlezige stengels. Ik hak het allemaal af. Ik zie de tere bloempjes van ereprijs en ook kamille. Ik voel hoe het zweet van me afdruipt en geniet van het harde werken en het gestage ritme waarin ik voortga. Toch spijt het me. Voor de spinnen. En voor de kleine ereprijs en de kamille. Ik had ze graag een langer leven gegund op deze plek. Maar het moet. Helaas.

 

Een man keert terug van het werk
Een man keert terug van het werk

Voetnoot: we zijn om twaalf uur opgehouden. Daarna werd het nog warmer. Agnes had een heerlijke maaltijd voor ons gemaakt, geserveerd in een koele kamer.