.

.
Het is fris en vochtig buiten. Mijn huis is frisjes, in de ochtend. Ik heb mijn lange onderbroek weer aan, onder mijn broek, en een extra trui aan. Mijn handen zijn koud in deze vroege uurtjes, maar daar ben ik aan gewend. Ik stop een van de laatste stukken hout in de kachel. Hij voelt alweer lekker warm aan. Mijn tegelkachel heeft maar heel weinig brandstof nodig, maar het moet er evengoed komen.
Ik aarzel niet, het is droog buiten. Ik pak de handcirkelzaag onder het bed vandaan, en schuif mijn voeten in de blauwe klompen. Ik open de deur en mijn klompen klossen over het houten bordes en het ijzeren trapje. Het gras is frisgroen en zompig van de laatste regenbuien. Ik pak een dikke tak onder mijn wagen vandaan. Dan loop ik naar de stroompaal en haal de zwarte cement emmer er af. Ik steek de stekker in het contact. De cementemmer leg ik omgekeerd op het gras, als zaagtafel. Het is wat aan de lage kant, maar dat geeft niet. Ik ben toch zo klaar. De tak is krom en wiebelt. Ik zet hem vast door mijn blauwe houten voet erop te zetten. Een mooie tak is het. Vast wel voor twee dagen brandhout.
De tak haal ik uit het bos. Om de dag eentje. Nooit haal ik alles weg, van een enkele plek. Ik laat zoveel mogelijk liggen. Er is een hakbeleid in het bos, en er is een natuurgroep actief om meer diversiteit in het bos te krijgen. Ik besef dat ik hier te gast ben, in het bos en in deze buurt. Ik doe het zo zorgvuldig mogelijk. Ik geef ook iets terug, voor wat ik genomen heb. Ik heb meestal mijn compostemmer mee. Vandaag leeg ik de inhoud op de plek waar ik al twee takken heb weggehaald. Mijn compost is goed voedsel, voor de bodem. Dan kies ik de tak zorgvuldig uit. Het is bijna altijd naaldboomhout. De schors pel ik af en spreid ik uit. Ik schud de beestjes van de tak en wens ze een nieuw huis, onder een ander stukje schors. Dan leg ik de aanwinst over mijn schouder, en loop ik terug naar het veld, waar mijn wagen staat.
Soms peins ik wel eens, wat zou ik doen als meer mensen mijn gewoonte overnamen? Ik stel me voor dat ik iemand met een hele karrenvracht hout het pad af zie rijden. Dat zou ik erg vinden, zeker als ik daarvoor het voorbeeld heb gegeven. De beheerders van het bos laten bewust takkenbossen liggen, als voedsel voor de bodem. Dat is nodig, anders put je de bodem uit. Ook de tak die ik meeneem hoort eigenlijk te vergaan, tjokvol beestjes en schimmels, tot het humus is. Zolang ik weet dat ik de enige ben, doe ik het nog steeds. Maar als anderen het ook gaan doen, dan scheid ik er mee uit. Dan zoek ik wel een andere oplossing.
Ik denk aan een kacheltje erbij. Graag zou ik een klein kacheltje hebben op groen flessengas, maar dat bestaat volgens mij nog niet.
Ook mag ik snoeiwerk doen, hier op het terrein. Er staan teveel bomen dicht op mekaar. Ik wil nog veel leren over bomen, zodat ik weet wat ik doe. Van boompje klimmen word ik blij. Al toen ik een meisje was. Maar hakken en snoeien is ingrijpen in wat wel en niet mag groeien. Mijn hand met de scherpe zaag bepaalt dat. Daar word ik stil van. Want ook hier ben ik te gast, in deze boomgemeenschap. Dus ik kijk goed wat ik doe en zaag rustig en met respect. En nooit meer dan nodig is. Alles is een ritueel. En als er gesnoeid is, is er hout. De helft mag ik voor mezelf gebruiken, is me beloofd. Ik kan er kunst van maken. Of het verzagen tot brandhout, voor volgend jaar. De as die overblijft strooi ik onder de bomen die wel mogen groeien. De bomen staan bij me in de buurt. Ik kan zo zien of het goed met ze gaat. Fijn.