
.
.

.
.
.

.
.
Luister hier naar het voorgedragen gedicht van een minuut en achtendertig seconden precies.
.
.
.
.
.
.
.
.
Luister hier naar het voorgedragen gedicht van een minuut en achtendertig seconden precies.
.
.
Ik sta stil aan de kant, en luister naar de klok van ’t Universum, die vertrouwen tikt.
.
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5,5 minuut.
.
Vorig jaar ben ik drie maanden door Friesland getrokken. Dat was hard werken, want ik schreef ondertussen een boek. Het plan is om nu weer te gaan reizen. Niet om een lang verhaal te schrijven en ook niet om een film te maken. Gewoon om te genieten. Want in oktober is de boekpresentatie, iets om naar uit te kijken!
Dus ik ga op reis voor mijn plezier en ontspanning. Al een paar weken bereid ik me voor.
Weggaan is altijd anders. Soms loopt het soepel als van een leien dakje. Alles helpt mee. Het is als surfen op de golven. Een ander moment waait de wind woest om de oren. Golven woelen onvoorspelbaar om je heen en het is onmogelijk om richting te kiezen. Dan lig je de halve nacht met open ogen in het donker te staren. De volgende ochtend komen er van alle kanten berichten die je afleiden van je vertrek. Alles komt tegelijk.
Zo is het nu. Ik had een datum genoemd. Vier juli zou ik gaan. Dat heb ik gezegd tegen mijn buurvrouw. Hoe kwam ik er eigenlijk bij? De vorige keer gaf het ook stress. Dat was toen SBS6 kwam filmen. Wat een gedoe was dat. Ik kon mijn doe lijst niet afmaken en vertrok gehaast omdat de regisseur me riep.
Ook nu ben ik niet nog klaar. Ik zou mijn hoofd vergeten. En als ik mijn hoofd vergeet, dan kan ik het wel schudden.
Dus: Ik spreek nooit meer een datum af. Want weggaan vraagt om een goede afstemming. Ik kan ook niet zomaar wegrijden. De diverse manoeuvres vragen om rust en aandacht. Daarvoor moet ik van te voren een plan maken. Doet mijn krik het nog? Want ik moet eerst los komen. En waar plaats ik dan de mover, in welke richting trek ik, hoeveel ruimte heb ik? Hoe vaak moet ik loskoppelen en de mover verplaatsen? Niemand kent mijn wagen en mijn elektrische trekkertje zo goed als ik. Dus dat doe ik lekker alleen.
Het waait hard. Mijn hoofd is wazig door te weinig slaap. De wagen schudt heen en weer in de Westenwind. Alles stormt vandaag. Het stormt in de lucht en in levens van vrienden en kennissen. Het stormt in de wereld. Ontelbare verhalen klotsen wild door elkaar heen. Ik weet, hoe harder het stormt, hoe belangrijker is de stilte. Ik luister naar mijn eigen kloppende hart. Ik ga nog niet weg. Niet vandaag. Ik luister. Want alleen mijn eigen hart vertelt mij het juiste moment om te gaan. Heel stil ben ik.
Wat hoor ik daar? Ik sta op en spits mijn oren. Is het de klok van het universum die mijn vertrek inluid? Nee, ik vergis me. Het is een jonge uil in de schemering, die roept. Het is zo hoog en ijl dat je het bijna niet hoort. Een volwassen uil antwoordt met een rauw geluid. Dan zwijgen ze. Rustig ga ik weer zitten en luister naar de wind. Het komt zoals het komt.
.
.
.
.
.
Het verdwenen verhaal
Ik had een mooi verhaal
uitgetikt in zwart op wit
Maar het is verdwenen
Een duister avontuur was het
ik was op weg naar huis gegaan
hangend in de harde wind
die ik pal van voren moest weerstaan
Ik duwde mijn zwaarbeladen fiets
langs het voortgestuwde water
de blik op het donkere pad gericht
Er was geen mens en niets
dan de verre contouren van een
stad met licht
De donkere plek waar ik naar keek
en het geel verlichte venster
kwam almaar dichterbij
Dit was de plek van de oversteek
Ik kwam en zag
Donker water, zompige oevers
Ik ploeterde met een enkele spaan
bewaarde dobberend mijn geduld
zoekend naar de andere
die verdwenen was in het tumult
terwijl ik de oever voorbij zag gaan
Omringd met water en kolkende wind
wist ik niets dan enkel dat
dan gestadig door te gaan
Vechtend, knokkend in de wind
naar het huis waar het gele raampje zat
Ik vond de verloren spaan die ik zocht
en maakte de korte overtocht
tot de boot de oever raakte
en ik tevreden het touw vastmaakte
aan de steiger.
Het verdwenen verhaal
duikt steeds weer op.
en toch altijd anders
Met tegenwind dan gloeit mijn kop
zo groeit het vertrouwen bij elke vlaag
als de wortels van de beuk in mijn binnenste.
Als het ritmische antwoord op de vitale vraag
naar een steeds meer veerkrachtig bestaan
.
.
In een huis zonder stroom lijkt de tijd stil te staan. Gelukkig heb ik een wekker. Ik wind hem op en al draaiend ga ik een spannend nieuwjaar in.
.
Een bleek gezicht kijkt me aan. Het is een wintergezicht, dat mij in de spiegel aanstaart. Het haar is donker, al de door de zon gebleekte plukken zijn eraf. Op de dag van de zonnewende heb ik het geknipt, zodat het tegelijk met het nieuwe licht weer groeien kan. Wiekie gekortwiekt! Ik lach naar het bleke gezicht omlijst door haren die alle kanten opstaan. Het gezicht lacht tot mijn tevredenheid terug.
We missen het licht nu al dagen. Ik heb geleerd te leven in het donker, de jaren dat ik onder straatstenen en herenhuizen in een Utrechtse werfkelder woonde. Ik kan wachten tot de zon weer terug komt, het heerlijke moment dat de energie weer gaat stromen. Ik kan wachten, tot het wachten popelen wordt, vlak voor het voorjaar doorbreekt. Wat een feest is dat! Dat de zonnekracht stroomt door het hele lijf en overal waar het nodig is. Dat het stroomt door mijn stopcontacten, die me nu leeg en doelloos aankijken met hun zwarte oogjes.
In een huis zonder stroom lijkt de tijd stil te staan. De nutteloos geworden snoeren en stekkers liggen netjes opgeborgen in de kast. Het leven verandert grondig. Ik wen er snel aan, maar tegelijkertijd besef ik hoe weinig mensen dit kennen, behalve dan misschien op een regenachtige dag in de vakantie. Het schrijven met pen en papier is soms een dromerige bezigheid. Ik kijk door het raam naar buiten, terwijl mijn gedachten als wolken door de hemel drijven. Mijn pen maakt met zwarte inkt zinnen op papier. Ik ijsbeer, want dan kan ik beter nadenken. Ik maak muziek of hang op de kop aan mijn plafond. Mijn huis lijkt op een capsule, waar de tijd lijkt stil te staan. Mijn telefoon staat bijna altijd uit, om stroom te sparen. Dus ik heb geen digitale cijfers die de tijd weergeven.
Toch staat de tijd niet helemaal stil. En dat is dankzij een prachtige nieuwe opwindbare wekker. Ik ben blij met mijn wekker. Ik moet er iets voor doen om het tikken van tijd gaande te houden. Het geeft mij veel voldoening om elke ochtend, wanneer ik uit bed kom, het degelijke tijdklokje op te winden. Ik voel het gewicht van het raderwerk, ik voel de knoppen die niet rammelen, ik luister naar het uurwerk dat strak doordraait zonder zonder speling. Het is een echte goeie, zoeen wide ik altijd al hebben.
En zo tikt mijn wekker het nieuwjaar in. Ik hoop dat het een jaar wordt waarin veel mensen hun wensen waar kunnen maken. Veel geluk iedereen en maak er wat moois van!
Mijn opwindbare tijdklok
Ik draai de tijd op gang.
net zo lang
tot het nieuwe jaar begint
Ik draai tot de dagen lengen
tot het eindeloze weiland wit is
van venijnig koude vorst
en de vogels hun dorst
moeten lessen met sneeuw
Ik draai
tot de oostenwind de hemel schoonmaakt
en de zon weer schijnen gaat
die groeit in warme kracht
Ik draai tot de lente wordt gebracht
op vleugels van de zuidenwind
en dan
als bloesems uit trillende knoppen knallen
is het moment dat mijn reis begint.
.
.
“Het wordt een treintje,” zeg ik tegen de vogelspotter, die vaak naar Frijlân komt om foto’s te maken. We staan bij mijn nieuwe bagagewagen, die straks achter de woonwagen aan komt te hangen. Het is een blauwe. Ik heb hem zojuist opgehaald met buurvrouw Anna. Hij heeft een deksel dat aan beide kanten schuin afloopt en hij is maar een dikke meter breed. “Kan die mover dat allemaal trekken??” vraagt hij met grote ogen. Ik knik vol vertrouwen. Tegelijkertijd klinkt achter ons een vogelkreet. “O wacht, dat kan een kiekendief zijn. Even een foto nemen.” Hij draait zich om en kiekt de vogel die hoog in de lucht vliegt. Daarna neemt hij rustig de tijd om te kijken wat hij geschoten heeft. Ik wacht. Even later stopt hij zijn camera weer weg en richt zijn blik weer op mij.
“Ja hoor, hij kan het makkelijk trekken. Ik kan zelfs in mijn eentje de woonwagen in beweging brengen. Hoewel hij 1500 kilo weegt, rolt hij makkelijk en licht.” Zijn bezorgde blik wordt nu vrolijk. “Dat moet wel lukken!”
Ik zie het al voor me. Daar loop ik, in mijn strakke rode prinsessenjurkje en mijn rode hoed met de veer. Ik trek de wagen, met de rode mover vlak achter me. Anderen hebben grote dieselslurpende trekkers voor hun wagens, die veel herrie maken. Een enkeling heeft een paard ervoor, of een ezel. Maar ik heb alleen een glimmend rood bakkie, dat volkomen geruisloos is en 3500 kilo kan trekken. Het is iets ongekends. Een mens die een treintje voortrekt, bestaande uit een woonwagen, een bagagewagen en een fietskarretje. En het is nog wel een vrouw! Hoe komt een vrouw daar nou aan? In mijn sjieke verschijning zal men allerminst de gedachte hebben dat ik mijn tiny tiny house zelf heb gebouwd. Maar ja, een sjieke dame die een treintje achter zich aan trekt, dat hebben ze ook nooit gezien. En als dat mogelijk is, dan is alles mogelijk, nietwaar ?
Die gedachte hoop ik wakker te maken,
alleen maar door te zijn,
door te gaan,
door het wonder van het bestaan
iets los te toveren bij de passant,
die mij voorbij ziet gaan.
Dat het ene wonder
het andere wonder doet ontluiken.
Dat is hopelijk mijn kracht.
Het is geen loodzwaar doel of ideaal.
maar juist klein en heel dichtbij
ik kan het bijna ruiken
.
.
Midden in het stadje Loenen
ligt een zwaar verwaarloosd park
fruit ligt er te rotten
en een breed tapijt aan riet en netels
wint het van de bloemen
Maar tussen opgeschoten vlier
werkt een vrouw zo onvermoeibaar
en elke zondag klinkt haar stem
vertelt zij haar verhalen daar
aan wie dan ook, een mens of dier
Haar handen zijn nu vuil en hard
van het trekken aan het riet
Ze werkt en werkt maar door
of iemand het nou ziet of niet
en legt het mooiste zaad apart.
Kom kijken roept ze menigmaal
Maar bleek van vermoeidheid
of blind door ambitie
loopt mens na mens voorbij.
Ze spreken een andere taal.
Er komt een jonge kunstenares
Zo prachtig wat je doet zegt ze
elke dag zie ik het groeien
wat een bloesems laat jij bloeien
hier houd ik mijn schilderles!
Een ambtenaar komt controleren
of het park wel mag bestaan
ze hangt net in een perenboom
om een nestkast op te hangen
Hij kijkt haar heel belangrijk aan
Diversiteit is hier van groot belang
dat staat in al mijn boeken
Nu ik weet dat u hier bent
Maak ik er notitie van
Die zaak van u krijgt absoluut
boven alles voorrang!
Er komt een oude hovenier
hij pakt haar vuile hand en zegt
Jij begrijpt het, de anderen niet
Ik wil je zeggen het ligt niet aan jou
Voor mij ben jij de mooiste hier!
Ze staart hem na terwijl hij wegloopt
als een stille zielsverwant
hij weet haar ogen in zijn rug
en droomt hetzelfde wat zij hoopt.
Van tientallen voeten in aarde
en duizenden bloeiende bloemen
Dan kijkt hij om
en knipoogt.
.
.
Kom op zei de man
na een slapeloze nacht
en hij sprong acuut uit de veren
Niet gedraald het is genoeg
de hoogste tijd om het tij te keren
Hij haalde zijn koperen hoorn
uit het stof en klom snel in de toren
Hij kuchte even voor hij blies
en blies zo luid en koninklijk
dat iedereen kwam
om het te horen.
.
Af en toe kamperen er vrienden en kennissen op de camping. Dan staat er voor op het veld een tentje, op één van de plekken waar we de distels hebben weten weg te krijgen. Soms staat er een caravan. En nu is het een busje. Er kampeert een vrouw in en ze heet Elza. Ze heeft lang grijs glanzend haar en een rimpelloos gezicht. Haar ogen staan helder en direct, als een vrouw die aan kan pakken. Elza heeft een schoenenwinkel in de stad en wil er even uit. Ik sta net achter mijn huisje, wanneer ze aan komt lopen.
“Hallo, ik hoorde van Irma dat ik jou kan komen helpen in de tuin. Er moet meldezaad geoogst worden. Kan je me laten zien waar dat is en hoe ik het moet doen?” Dat wil ik met alle plezier en ik loop met haar mee naar het meldeveldje. “Kijk,” zeg ik, “zo doe ik dat.” Ik pak een stengel tussen duim en wijsvinger en rits het zaad er in één beweging af. “O, dat is simpel,” zegt ze. Ik zoek een emmer voor haar en ze gaat aan de slag. Een tijdje sta ik naast haar, onze handen gaan ritmisch langs de stengels en de kleine lichtgroene korrels rollen van onze handen in de emmer.
“Ik heb een halve hectare in Belgisch Limburg,” zegt ze. “Daar probeer ik een voedselbos te maken maar dat is best lastig. Ik sta midden in het bos en de zon komt pas laat over de boomtoppen heen.” Ze vertelt hoeveel er toch al groeit. Ze is er al een poos niet geweest. Niet zo handig, in de oogsttijd. Ze gaat met haar busje overal naar toe. In de winter gaat ze naar Spanje. Veel leuker dan Nederland en de Spanjaarden zijn zo lekker relaxed! Ze vertelt er enthousiast over. “Er zijn steeds meer mensen die het vrije leven opzoeken op deze manier. Ouderen en ook jongeren,” zegt ze.
Ik kijk haar aan. “Ja ik snap wel dat ze er geen zin meer in hebben om mee te doen in de mallemolen van de economie. Maar ik vind het ook wel jammer dat ze niet hier blijven. Je kan het daar wel leuker vinden, maar hier in ons land is juist zoveel te doen! Het vraagt toewijding om het weer mooi te maken. Steeds wegfladderen werkt niet.” Ik zie tussen de melde een groepje jonge bosliefjes staan en zet mijn voet zorgvuldig op een andere plek. Die kunnen de komende twee maanden nog mooi in bloei komen, paars en prachtig. Als ik zeker weet dat mijn voet goed staat, praat ik weer verder.
“Frijlân is een ambitieus project. Maar het geeft ook voldoening. Er komen hier veel mensen om te kijken hoe we het doen.” Elza kijkt me nadenkend aan. “Ja, dat mis ik wel in België. Ik doe dat helemaal in mijn eentje en mijn man interesseert het niet zo…” Ze kijkt peinzend naar de horizon.
Terwijl ik terug naar mijn huisje loop, denk ik na over dit gesprek. Zo had ik het ook kunnen doen. Ik had ook een halve hectare grond voor mezelf kunnen hebben. Dan zat ik midden in het provinciale Brabant, midden tussen akkers en bosjes in de heerlijke stilte. Maar dan was er zelden iemand die mij bezocht. Hoe anders is het op Frijlân! Het is de grootst denkbare tegenstelling. Een eigen voedselbos is leuk, en het is gaaf als je je creativiteit ongestoord kan uitleven. Maar ik doe het niet voor mezelf alleen. Daarom ben ik hier. Nu.
.
.
Dikke stromen mensen gaan dezelfde kant op. Een raadsel!
.
.
.
Ik werk waar ik ben
in Brabant was ik Brabander
kwam ik jandorie op tv
En nu doe ik vol overtuiging
met een groepje Friezen mee
Frijlân is in Friesland ja
het is een piepklein dorp
ik woon en werk en onderga
de harde winden en denk na
In een wereld zo verstoord
wil ik eenvoudig leven
en het landschap om mij heen
iets van zijn eigenheid terug geven
Ik ben waar ik ben
en kijk
Hoe geef ik vruchtbaarheid aan ‘t land
hoe laat ik voedsel groeien
en hoe geef ik voeten aan
de mogelijkheden die ‘t verstand
keer op keer te boven gaan
Ik kijk met de spade in de hand
naar uitverkoren wriemelbeestjes
vochtig onder stenen
en vliegensvlugge zwaluwen
die in de blauwe hete hemel
zo weer zijn verdwenen
Ik werk en kijk en maak er wat moois van
Ik plant en bouw en kijk opnieuw
tot ik bijna alles
rond mijn huis wel dromen kan
Maar nooit zeg ik
Ik weet het wel want
elke verandering
is een spel
Vrij om te gaan
blijf ik nu hier
om bodem te vormen
te praten met de regenwormen
Hoe maken we een paradijs
En doen het.
.
.
.
.
.
.
Hoeveel Nederlanders
baggeren nog met de hand?
Ik ben erbij.
Vandaag steek ik mijn schep
in schaars zompig land
Het is een boeiend karwei
en zo vertrouwd,
het hoort bij mij.
Ik ben immers een pezige vrouw
getrokken uit de klei.
Van de brede sloot is niet veel over. Een smalle strook water van zeven centimeter diep is het. Op sommige stukken is het al droog gevallen en nu het zo ondiep is geworden gaat de verdamping steeds sneller. Ik sta wijdbeens over de sloot, mijn voeten zakken een eindje weg in de smeuïge klei. Boven mij uit strekt een droge helling van meer dan twee meter. Ik schep tussen mijn benen in een geul. Eén spade diep ga ik, want ik moet nog een heel stuk. Tot de brug wil ik. Mijn zelfgemaakte vlonderbrug, gemaakt van scheepsluiken.
Ik werk hard door. De klei verspreid ik over de helling en ik kneed het, zodat het een deel wordt van de slootwal en er holletjes ontstaan. In de holletjes zit het meteen al vol insecten. Ik glimlach. Het is fijn om het leven te zien volgen in mijn kielzog. Nu de geul steeds smaller wordt, blijft er ook makkelijker water in staan, als het eindelijk weer gaat regenen. Dan spoelt alles er in.
Ik duw mijn spade in de zachte bodem tot ik de harde onderlaag voel. Harde blauwe klei is het, maar niet helemaal klei, het is afgewisseld met lagen organisch materiaal. Het is een opéénstapeling van dikke kleilagen met telkens een dunne kruimelige laag ertussen. Het lijkt op de jaarringen van een boom. Licht in de zomer, donker in de winter. Zou dit ook met de seizoenen te maken hebben? De zee legde een lichte dikke kleilaag neer en spoelde het als een vruchtbare bodem over het land. De zee trok zich terug en alles groeide en stierf weer af. Alle dode planten samen vormden een smalle donkere laag, die nu kruimelig voelt tussen mijn vingers.
Ik duw de steel van de schep ver naar achteren, zodat de grond loskomt onder water. Ik hoor een zuigend en slurpend geluid dat mensen vies en niet netjes vinden. De aarde trekt zich niks aan van wat mensen vinden. Gelukkig maar. Ik zie om de schep beestjes kringelen, in de zuiging van de losgewoelde bodem. Ik stel me voor dat ik zo’n beestje was. Misschien is het wel leuk, dat draaien en kringelen, als een soort achtbaan. Misschien zou ik wel blij zijn dat er eindelijk eens iets gebeurde in die saaie sloot.
Ik schep de dikke kluit los uit de bodem en trek hem voorzichtig met blote handen los. De beestjes draaien zachtjes mee. Het is een mooie kluit, de lagen liggen dicht opeen, als streepjes. Als ik de kluit de helling op gooi, valt hij in twee platte stukken uiteen.
Ik werk de hele dag door, tot ik de brug heb bereikt. Ik leg de schep neer en ga op de donkerbruine scheepsluiken zitten. Ze ruiken naar teer en er staan Romeinse cijfers op. Als ik er op stap hoor ik een plons. Er zwemt een kikker weg, de veilige donkere diepte in. Dan ga ik er eens rustig voor zitten. In de sloot onder mij wemelt het van leven. Ik zie visjes, waterbeestjes die als botsautootjes over het water kringelen, maar elkaar nooit raken. Soms raken ze een klein visje, die dan geschrokken naar de diepte duikt. Is het plagerij? Kunnen zulke kleine beestjes plagen?
Een libelle vliegt over en gaat op een eilandje eendekroos zitten, dat ik daar speciaal naar toe heb gebracht. Ik zie dat ze haar rug kromt. Ze legt eitjes in het kroos. De zon zakt aan de hemel en maakt alle kleuren zacht.
De volgende ochtend is al vroeg heet. Ik ga gelijk naar de sloot. Het is er verbazingwekkend stil. Ik zie geen waterbeestjes meer en geen libelles. De bodem is op meer plekken in zicht dan gisteren. Hier en daar beweegt een klein groepje kleine visjes. Zouden ze blijven leven? Of droogt de sloot toch op? Ik blijf kijken!
.
.
.
.
In Friesland heeft men een proef gedaan met gezamenlijk baggeren met spierkracht. Het zag er zwart van de buitenlanders. Zijn Nederlanders zo ver van hun roots afgedwaald?
http://www.lowtechmagazine.be/2018/07/bagger-kolonie-friesland.html