Denkend aan Brabantse hitte

.

.

.

Vandaag begint mijn vakantie. Dat heb ik vanochtend besloten. Deze week doe ik alleen waar ik zelf zin in heb. Dat moet af en toe. In de stroom van gebeurtenissen wil ik af en toe een stuk alleen zwemmen.

De zon schijnt warm, maar er staat een verkoelend briesje. Ik heb mijn zondagse jurk aan het glas van het windscherm gehangen, netjes aan een hanger. Het is een rode jurk met rode kersen en groene blaadjes De wind laat de dunne stof elegant wapperen. Gisteren had ik hem nog aan. Ik had de hele week hard gewerkt en had mijn vuile kloffie in de was gedaan. Ik zat met mijn mooie rode jurk aan in het gras, bij de vijver in het park en had mijn rode hoedje op. Ik voerde stukjes appeltaart aan de meerkoeten, terwijl mijn vriend Dick verontwaardigd toekeek. Het was appeltaart van Appie, voor de halve prijs, fabriekstaart. Zeven jonge watervogels zwommen haastig naar me toe, voor die paar kruimels. Ik stelde me voor dat er in het park overal fruitbomen stonden, fruit, waar ik taart van bakte. Zou ik dat ook aan de meerkoeten voeren? Vast niet.

De taart is op en Dick is weg. Vandaag hangt mijn jurk buiten, aan het glas van het windscherm. De groene weilanden er achter maken de jurk nog roder. Ik kijk naar de groene velden, die zover reiken. En ik denk aan Brabant. Daar is het gras niet meer groen, maar geel. Het is er heet, al heel lang. “Het gras kraakt onder je voeten,” schrijft iemand me, “Er is geen klavertje meer te bekennen.”

Vijf jaar lang was ik daar, tuinierde in zandgrond, zag hoe de boeren ploegden, zaaiden, mest injecteerden en oogsten. Ik zag hoe de wind het losse zand wegblies in tijden van droogte. En nu zie ik foto’s van vrienden op facebook, erger dan ooit, geel gras, dode bloemen. En het is nog niet afgelopen. Vanaf morgen wordt het nóg warmer, nóg heter. “Dit lijkt niet eens meer op Zuid Frankrijk, dit is Soedan,” schrijft Manon Ossevoort, die heel Afrika doortrok met haar trekker. Ik bedenk me dat het hier zo slecht niet is, op de Friese kleigrond, met om vijf uur de dichte ochtendmist, die van zee komt. Soms is alles kletsnat van de dauw, wat een geluk.

Bij de boerderij zitten José, Anna, Marin en Irma. Ze hebben ochtendoverleg. Als ik aan kom lopen, kijkt iedereen me aan. Ik vertel wat ik gehoord heb, over Brabant, mijn vorige thuishaven. Hoe het daar nu is. “Het weer wordt nu echt extreem,” vertel ik. “ We moeten mensen nù leren wat er groeit en wat eetbaar is. Ik stel voor om er meteen mee beginnen.” Ik geef Marin een stuk gaas, om er een droogrek van te maken voor de oogst van het meldezaad, dat hier nu in grote bossen groeit, ondanks de langdurige droogte. Marin, wildplukster en kokkin, kijkt blij.
Irma vertelt over de stukken land die vrijkomen, waar wij straks ook mee aan de slag kunnen gaan. “We moeten er wadi’s maken”, zegt ze. “ Ja, om de slagregens in op te vangen, “ voeg ik toe en denk even na. “We kunnen tamme kastanjes en walnoot planten op de hogere delen. Dat zijn sterke bomen.” Irma knikt bevestigend. “En beschutte plekken maken, waar andere planten kunnen groeien en dieren kunnen schuilen.” We praten over wat er nog meer kan, in een klimaat dat zo anders wordt.
“Hoe dan ook, ik heb er zin in!” roep ik opgewekt en blij dat we nu aan de slag kunnen.
José lacht. “Eerst kom je met een bericht dat de wereld zo ongeveer vergaat en dan zeg je dat je er zin in hebt!”
Ik draai me om en loop lachend weg. Ik weet al wat ik ga doen, de eerste dag van mijn vakantie. Ik ga in de sloot spelen en modder scheppen. Ik ga de visjes een diepe poel geven, een vluchtplek voor als de sloot uitdroogt. Dàt ga ik doen!

 

.

.

.

Uitproberen

blogtek uitproberen 003

.

“Ik vind het zo leuk dat we hem nu kunnen testen!” Ik kijk naar Dick, naast me. Hij staat uit te hijgen. Mijn superdeluxe kar staat midden op het karrenpad, vol beladen met stalen profielen en golfplaten. Die zijn voor de overkapping, die we gaan bouwen, een werkplek voor de wagen. We konden ze nog net tussen groeigrage stammen en kronkelende takken uittrekken, zonder te moeten kappen. Het lag er vast al een tijdje, daar achter de camping.
“Ik ben benieuwd of we de wagen zo meteen het veld op krijgen. Het is daar zó nat!”
“Dat lukt vast ook wel. Zullen we weer?” Dick zet zijn grote handen op het koude staal. Op de verharding van het brede pad rolt het lekker door. Aan het einde is de bocht naar de parkeerplaats. Ik trek de dissel naar links. Ik kan de voorwielen er helemaal dwars onder draaien, zodat de wagen extra korte bochten kan maken.  “Straks kantelt hij nog!” roept Dick een beetje bezorgd. “Nee hoor,” stel ik hem gerust. Ik heb veel vertrouwen in mijn solide kar met de korte, brede wielen. Die kantelen niet zomaar. Ik glimlach. Achter me hoor ik harde banden door de plassen gaan.

Het begin van het veld is een modderpoel. “Vaart maken!” roep ik. Bij een diepe plas staan we ineens stil. “Ik ga kijken of Paul er is.” Ik loop naar de grote woonwagen en klop op de deur. Niemand. Ik loop terug.
“Nog een keer proberen dan maar,” zegt Dick en haalt adem. “Eén twee drie! Eén twee drie!” Bij elke drie gaan de wielen twintig centimeter vooruit. Rondom het harde rubber borrelt het zompige gras zijn nattigheid er uit. Achter de wielen is de grond platgereden, maar het spoor is niet diep. Daar ben ik blij om.
“Mijn klompen glijden steeds uit over het natte gras,” klaag ik.
“Ja mijn laarzen ook.”
“Laten we maar stoppen dan. Hier staat hij ook prima, voor nu.” Ik laat de dissel los. “Okee.” Hij kijkt bedenkelijk naar de zware vracht. “Zou een paard dat wèl kunnen trekken?” “Vast wel. Een paard is veel sterker dan jij. En een muildier is nòg sterker.” Ik kijk naar mijn blauwe klompen die zich vastzuigen in de modderige bodem van een plas. “Ik zal liever niet met ze door een zompig grasveld heen rijden. Er zullen vast betere wegen zijn om te gaan.”

Ik geef Dick het touw en pak zelf een sterke spanband. Het gaat flink waaien morgen. Maar de harde zuidwestenwind zal er geen vat op krijgen, is mijn voornemen. Stevig trek ik  tot de band strak staat en de wind niet onder de golfplaten kan komen. Ik sta en kijk. Dit voertuig hoort bij me, zoals mijn boot vroeger bij me hoorde. Het wordt meer dan alleen mijn huis, het beweegt met me mee en ik mag er voor zorgen. Even ben ik vol van diepe tevredenheid. Mijn vriend is al vooruit gelopen om koffie te zetten. Hij kijkt naar me over zijn schouder. “Kom je?”

.

.