In het spoor van zwijntje

In het spoor van zwijntje

In oktober kwam Ton, de eigenaar van het terrein, vertellen dat zwijntje dood in zijn hok lag. Nogal onverwacht, het hangbuikzwijntje was een gezond en opgewekt dier. Hij liep op een stuk grond van zo’n duizend vierkante meter met een grote vijver er in. Aan de ene kant van de vijver is een bosje, met walnoten, elzen, berken en olmen. Ook vlier en hazelaar staat er, langs de randen. Aan de andere kant van de vijver heeft Ton de bomen en struiken gesnoeid en gedeeltelijk gekapt. Ooit was er op deze plek een weelde aan oeverplanten. Tot zwijntje kwam. Toen was het zijn landje.
In de lente groef hij wortels op en at wat los en vast zat. Hij lustte bijna alles. Alleen waterpeper, dat lustte hij niet. Dat spul lijkt veel op perzikkruid, maar het wordt groter en het lancetvormige blad is vlekkeloos groen. De smaak is scherp en peperig. Ik snap best dat zwijntje het niet lustte. Wij hebben het wel eens gegeten in het vroege voorjaar. Als je het kookt wordt het zurig. Best lekker, voor een keer.
Zwijntje is er nu niet meer. Maar zijn sporen zijn overduidelijk. Over de hele oever en langs de hekken, is de grond keihard geworden van zoveel jaren zwijnenpootjes. De rijke begroeiing is verdwenen. Waterpeper is de grote overwinnaar. Het wint terrein. Ook buiten het hek kruipt het verder, in het gras, tussen de frambozen die langs de rand staan. In het voorjaar ben ik begonnen met uittrekken. Dat ging makkelijk. Dikke massa’s waren het, die ik met handenvol tegelijk uit de grond trok. Overal liggen nu bergen te verteren. Goed voor de bodem. Er wonen kikkertjes onder.

Vandaag wil ik eens lekker aan de gang. Ik loop naar de boomstronk, die bij het hek ligt. Op die plek zet ik mijn schep tegen het hek. Dan zet ik mijn voet op de stronk. Als ik die als opstapje gebruik, kan ik eroverheen klimmen. Aan de andere kant neem ik mijn spade in de hand en kijk om me heen. Ik weet niet wat ik moet doen. Ik mis overzicht. Ik besluit om eerst paadjes te scheppen, door de bovenlaag van de harde grond weg te halen. Er ontstaat al snel een mooi effen kronkelpad. Nu is het geen wildernis meer, maar een wilde tuin. Paadjes maken, dat doet al een hoop.
Vanaf het versgeschepte pad kan ik alles goed zien. Tussen de dichte begroeiing van peperige stengels staan overal miniboompjes. Bijna net zo dicht bezaaid als de waterpeper. Het is nu nog onzichtbaar, maar ik weet dat er hier een ondoordringbaar bos komt met berken en elzen, als we niks doen. En we willen hier niet zo’n bos. We willen ondergroei, onder de bomen en bloeiende oever- en weideplanten. Zulke plekken zijn hard nodig, hier tussen de omgeploegde zandwoestijnen. Ik wil de woestijn kleiner maken, niet groter. Daarom wied ik niet alles, want de bodem mag niet kaal worden. Ik laat ook dingen staan. Want wat er is, dat is er. Het liefst laat ik andere planten staan dan waterpeper. De enkelingen of kleine groepjes, die dapper hun best doen tussen de monotone massa.
Verderop staan potjes met opgroeiend zaad erin, uit Roemenië. Dat ga ik straks planten. Als het kan zet ik er eetbare planten tussen, lekker divers. Ik ontdek steeds vaker, dat een plant eetbaar is, waarvan ik het niet wist. Er is nog zoveel wat ik niet weet.

Dit is oude grond, de plek heeft al veel gezichten gezien. Nu is het Ton, die de eigenaar is, al vijfentwintig jaar. Op deze minicamping zijn natuurliefhebbers erg welkom. Kunstenaars ook trouwens. Ik zelf bereid me voor op mijn vertrek met de zigeunerwagen die ik aan het bouwen ben.
Vroeg of laat zullen anderen het werk voortzetten. En dan neem ik afscheid van dit groeiende paradijsje.

 

 

De grote vijver

 

Ps. In het weekend van 5 en 6 juli brandt hier het vuur en is iedereen die wil welkom om te komen. Lees het bericht op mijn facebookpagina.

https://m.facebook.com/alowieke.vanbeusekom

Vanuit de chaos komt het

Vanuit de chaos

.

De anders zo schone en witte tafel, is nu een puinhoop. Stukjes ijzerdraad, dik karton, snippers, lijm, potloden, een zinkplaat, een stanleymes. Ik maak iets. En als ik echt iets maak, dan weet ik verder niks meer. Het kind in mij schittert en straalt. Niks opruimen. Gedreven voortgaan, zonder tijdsbesef. Ik drink een glas water, eet een appel en ga verder, uur na uur. En zo zie ik het voor mijn ogen ontstaan. Mijn handen maken precies dat, wat al tekenend in mijn gedachten begon te groeien. Al dagenlang. Mijn eigen zigeunerwagen. Het idee groeit niet alleen in mijn hoofd, het groeit ook in mijn vingers. “Wiekie’s Kolibri”, zo heet het.

De telefoon gaat. Het is Kees. Ik heb hem al lang niet gesproken, hij is druk en woont de helft van de tijd ergens in de Karpaten.
“Ik heb een paar van je verhalen gelezen. Je schrijft heel wat af zeg! Maar wat is nou precies je plan? Ga je weer weg daar? Maar de composthoop is pas volgend jaar klaar voor gebruik. Dat kan ik niet helemaal rijmen.”
“Nee joh!” zeg ik “Ik ben nog lang niet weg. Voor ik mijn wagen af is ben ik wel een paar jaar verder.”
“Dat is toch zo gebeurd! Als de jongens er wat vaart achter zetten…”
“Maar Kees, ik ga hem zelf bouwen! Het wordt helemaal mijn ding.”
Het is even stil aan de andere kant.
“Goh,” hoor ik dan.
“En voor het onderstel ga je naar de smid,” begrijpt mijn vriend nu.
“Zo is het. En ik verheug me er op. Ik heb jarenlang roest moeten bikken, vuil en schimmels moeten schrapen voor ik kon beginnen met iets constructiefs. Dit keer krijg ik een glanzend, nieuw begin. Een onderstel speciaal voor mij gemaakt!”
“Ja, ik kan me voorstellen dat je er zin in hebt.”
“Die wagenbouwer zit niet ver van de aardehuizen in Olst. Dan laat ik daar mijn maquette zien en kunnen we praten over bouwen en pionieren.”
“Kom maar gauw eens langs,” zegt Kees. “Ik hoor graag meer van je.”
“Doe ik!” roep ik. Want ik vind het altijd leuk om Kees te zien.

Ik leg de telefoon weer opzij, en kijk naar mijn tafel.
Toch eerst maar even opruimen.

. .

.
Wiekie's zigeunerwagen

De achterkant krijgt straks een markies. Er zijn twee deurtjes boven en onder. Achter de onderste is een klein uitschuifbaar keukentje. De ramen erboven kunnen open, en de raampjes zijn ook nog te sluiten met luikjes.

Wiekie's Kolibri in het gras

De voorkant heeft ook vier deurtjes. Ik heb vooralsnog geen luifeltje gemaakt. Het was Dick zijn idee om in plaats daar van een tafel op te hangen, boven de deur, vastgemaakt in twee of vier ogen, op de deurpost.

Wiekie's pipowagen

Hij is nu zo goed als af, alleen nog een paar details.

Wiekie's maquette

 

De eerste stap

Bezoek smid Bas

.

Ik heb mijn mobieltje in de hand en voor me ligt de bouwtekening. Mijn toekomstige wagen. Op de tekening zie je contouren van een smal onderstel. Wiekie’s Kolibri. Dat wordt het, klein en beweeglijk.
“Mogen de wielen er gewoon naast of wilt u ingebouwde wielkasten?” vraagt de man aan de andere kant van de lijn. “Ingebouwde wielkasten.” zeg ik, “Het moet zo licht mogelijk worden. Er komt een trekdier voor”. Hij noteert in stilte en concludeert kort. “Langzaam verkeer dus.”
“Ja”, zeg ik. We gaan verder. Hij noteert alles wat nodig is voor een inschatting van de kosten.

De smidse die ik gevonden heb, is gespecialiseerd in het maken van aparte aanhangers. Ik ben blij dat er zo’n bedrijf bestaat. Zou het kunnen, wat ik bedacht heb? Of niet? Ik ga het onderzoeken. Niet alleen bij deze ene.
Er is nog een smid. Ik ken hem. Hij woont vlakbij, in Middelbeers. Bij hem ga ik ook langs. Bas is een vent in de bloei van zijn leven en zijn bedrijf bloeit ook, want hij is goed in zijn vak.

Ik kom aanfietsen en zie dat de grote schuifdeur op een kier staat. Ze zijn er dus. Ik zet mijn fiets op de standaard en ga naar binnen. Er lopen twee jongens, de één strompelt met een gipspoot. Zigzaggend loop ik tussen het staal door. “Is Bas er ook?” vraag ik.
“Ja, die is er. Hij zit boven in zijn kantoor.”
Ik loop de stalen trap op, naar een kleine overloop. Er is maar één deur. Ik doe hem open en achter het bureau zit de jonge baas te werken. Hij kijkt op. Ik zie zijn ogen groter worden, alsof hij iets niet gelooft en het ook wel grappig vindt.
“Kun je dit voor me maken?” vraag ik vastbesloten.
Ik leg de tekening voor hem neer, met alle maten en werkzaamheden er bij.
Hij kijkt er naar en zijn blik wordt serieuzer.
“Maar hier ga je toch niet in wonen?” vraagt hij wat aarzelend.
“Jawel!” roep ik luchtig, “Ik heb nog een heleboel spullen die ik niet gebruik. Het kan nóg kleiner.”
Hij lacht vermakelijk en kijkt opnieuw. Terwijl hij mijn tekenboek doorbladert vertel ik hem meer over mijn project.
“Dat is nogal wat,” zegt hij. “Eigenlijk heb ik het veel te druk hiervoor, zeker nu een van de jongens een gebroken been heeft.”
Ik vertel dat ik ook een specialist in Warnsveld heb gevraagd er naar te kijken.
“Luister dan eerst wat hij te vertellen heeft en kom dan terug. Hij als specialist kan zo’n wagen veel sneller en goedkoper maken dan ik, waarschijnlijk. Of misschien ook niet. We kunnen vergelijken.”
Ik knik. Dat vind ik een goed idee.
“Okee, ik kom terug. Dag Bas!”
“Doei!” zegt Bas en buigt zich weer voorover.

Spannend is het. Het is nog veel werk. Maar ik heb tijd en zin. En dan, als het af is, wat gebeurt er dan? Waar zal het me brengen? Ik wil planten en dierenleven gaan tekenen en landschappen en hun mensen. Schrijven, waarnemen en onderzoeken. Maar… wat er uiteindelijk gaat gebeuren, dat weet ik toch echt niet. Dat weet niemand.

.

Elf juni was het.

De ontdekkingstocht van Wiekie Kolibrie

Creatief proces bouwen zigeunerwagen

Soms gebeurt er iets, wat de vlam opnieuw ontsteekt. Een aanleiding die een pad doet oplichten, dat voorheen nog in het duister lag. Vandaag was zo’n dag.

Er is een jongen bij me op bezoek. Erik. Hij is op de bakfiets en slaapt daarin. Zijn bakfiets staat achter mijn wagen. We zitten aan tafel te praten.
“ Heb je mijn huif al gezien?” vraagt Erik. Nee, die heb ik nog niet gezien. Maar ik kan de kleine huif wel zien, vanuit het raam. “Ik ga meteen even kijken,” zeg ik. Hij loopt met me mee en ik kijk. Best ruim, vind ik. “Je kan er met zijn tweeën slapen.” zegt Erik trots. Dat interesseert me. Hoe je met zo’n kleine ruimte toch uit de voeten kan. Mijn eigen wagen is een villa, vergeleken bij dit kleine voertuig.
We praten nog de hele avond, maken muziek en laten onze eigen liedjes en gedichten horen. Heerlijk. De volgende dag nemen we afscheid. Hij pakt zijn huif weer in en fietst verder.

Ik ben aan het denken gezet. Ik wil straks ook verder, langs bossen, heide, heuvels, meren en rivieren. Planten en dieren zien en uittekenen. Vragen stellen aan voorbijgangers, over wat dan ook. Daarvoor heb ik een vervoermiddel nodig dat niet zo groot en lomp is als deze woonwagen. Ik heb ook nog steeds het naambord niet gemaakt. “Juffrouw Kolibrie.” Ik heb er van begin af aan al geen puf voor. Nou weet ik waarom. Deze wagen is een tussenstation.
Ik begin te tekenen. Het wordt een veel kleinere woonwagen, voortgetrokken door een muildier. Of twee. Ikzelf loop er naast. De wagen is smal van onderen en loopt naar boven breder uit, met schuine wanden. Net als een schip. Ik kan makkelijk om de wagen heen kijken, naar achteren.

Ik ben binnen. De tafel en twee bankjes zijn ingeklapt zodat de vloer vrij is en ik maak een heel klein dansje.
Achterin is het bed. Er ligt iemand in, een vriendin die is blijven slapen. De keuken is buiten.
Ik wil thee zetten en loop naar de achterkant, waar de markies is uitgeklapt. Daar zijn twee onderdeurtjes en twee bovendeurtjes. De bovenste zijn half open. Er achter kijkt mijn vriendin slaperig naar buiten. “Al wakker?” vraag ik. “Nog niet helemaal….” zegt ze. Ik ga verder met wat ik van plan was. Als ik de onderste twee deurtjes opendoe,  is daar een vrij diepe kast. Het is de helft van de ruimte die onder het bed zit. Aan de twee opengeslagen deurtjes zijn handige plankjes gemaakt, zoals in een koelkastdeur. Daar vind ik potjes en voorraden. Ik pak de thee er uit. In de kast zelf heb ik een kookplank aangebracht. Nu schuif ik die naar buiten. Het motregent een beetje. Ik ben blij met mijn mooie markies, die me droog houdt. Markiezen horen op woonwagens. Vroeger stonden de mensen er ook al onder te rommelen. Ik hoor een gaap van boven komen.
Verwarde blonde haren vallen over de rand van het bed. Het is een warme nacht geweest. De bovendeurtjes aan het hoofdeinde zijn de hele tijd open gebleven. Ik zet thee en ondertussen wordt ze wakker. Boven mijn kleine aanrechtje kijkt ze wat ik aan het doen ben. “Lekker geslapen?” vraag ik, en reik haar een dampend kopje aan. “Ja heerlijk, dank!” zegt ze. Wat is het leven toch verrukkelijk.

Ik fantaseer en zie het voor me. Wat is het meest essentiële wat ik nodig heb. Dan kijk ik wat de maten zijn, van mijn bedenksel. Gaandeweg komt er iets uit met magische afmetingen. De breedte en lengtematen komen me ineens erg bekend voor. Het lijkt op mijn oude rondvaartboot! Het ruim had dezelfde afmeting!

Wat heb je nou nodig in het leven?
“Vier-meter-veertig!” roep ik blij.

.

.

Wiekies kolibri met paardje

.

Wiekie's Kolibri, zigeunerwagen onderweg

.

.