Vlot te water

.

Swetteverhalen . . .

.

Waar grote structuren vastlopen, gaat het kleine vlot te water.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Daar sta ik dan. De stress is voorbij, het vlot waaraan ik werk, is te water. Wat ging het mooi en voorspoedig! De studenten die het filmden zijn naar huis. Ik heb opnieuw de tijd aan mezelf. De zon schijnt veelbelovend op mijn bouwsel. Het warmbruine hout ligt stil te wachten op een vervolg en ik denk na over hoe nu verder. De zachtblauwe lucht weerspiegelt in het water, roerloos als een spiegel, er is geen zuchtje wind. Ik kijk ernaar en naar de blauwe lucht erboven. Een groep ringmussen danst tjilpend boven mijn hoofd naar de brede rietkraag, onder de wilgenboom. Alles zingt hoop en vrolijkheid. Ik denk aan gisteren, aan mijn buren. Iedereen was er, zomaar. Zonder dat we het hadden afgesproken. Voor het eerst had ik het gevoel een gemeenschap te zijn. Het contrast met het grote nieuws was tekenend. Diezelfde avond nog werd de lock down afgekondigd. Net als vorig jaar kunnen we geen kerst vieren en zijn vele openbare ruimtes gesloten. Waar grote structuren vastlopen, gaat het kleine vlot te water.

.

Foto: Michelle van der Plas

.

Het vlot bestaat uit zes kletsnatte steigerdelen, plus nog drie halve. Hij ligt op de kop op het gras, de onderkant ligt boven. Er zitten dikke balken onder om het bij elkaar te houden met slotbouten. Vier vastgeklemde tonnen van tweehonderd liter bieden een fors drijfvermogen. Het weegt nogal wat. Al dat kletsnatte hout is dubbel zwaar. Ik heb geroepen naar Evert, mijn buurman: “Neem iedereen mee die wil, we hebben veel handen nodig!” En nu staan ze daar. Wel tien mensen, plus de filmploeg. Het lijkt een hele happening te worden. De mannen stappen naar voren. “Wat is de bedoeling?” vraagt mijn vriend Dick. Hij is de enige die vraagt. De andere mannen staan druk te praten over wat zij het beste vinden. Ik luister naar iedereen en beslis. “We trekken hem eerst een stuk het veld op, dan kiepen we hem om.” Dat moet wel, anders zou hij in het riet komen.

.

Foto: Michelle van der Plas

.

Het omkiepen gaat zonder moeite. Het kraakt zelfs niet. Ik ben tevreden over de extra aanpassingen die ik deed, speciaal voor dit kwetsbare moment. Dan ligt het vlot zoals het hoort. Het is een groot oppervlak, al die steigerdelen bij elkaar. De mannen bukken zich en tillen. Het is zwaar, maar de vele handen maken het werk licht. Naar de Swette toe is maar een paar meter. De voorste mannen lopen een klein eindje de steiger op en laten het vlot dan zakken. De eerste plastic ton dobbert nu in het bruine water. Vier mannen staan aan de achterkant en duwen. De ronde tonnen zijn een perfecte geleiding. Alsof ze gesmeerd zijn, zo makkelijk glijden ze het water in. Ik juich luid. Dit gaat boven verwachting!

.

Foto: Michelle van der Plas

.

Ik ben blij met mijn schippersverleden. “Hola, dat wil ik niet!” roep ik tegen een man die zonder te vragen het vlot een stuk verder het water op legt. “Hij moet aan de kant blijven, ik moet er nog met mijn fiets op. Voor de film.” Mijn vriend bromt ook wat. “Als iedereen maar wat gaat doen, dan werkt het niet. Zij is de baas.” Ik knik hem dankbaar toe. Op zo’n moment sta ik helemaal scherp. Ik zie en hoor alles. Dit is het, waar ik een paar weken naartoe heb gewerkt. Ik had niet de tijd aan mezelf, zoals anders. Nee, ik had een deadline. Ik werkte samen met Michelle en Emma. Twee twintigers in opleiding maken een docu. Maar eigenlijk maken we hem met zijn drieën. Het gaat niet over mij, het gaat mét mij. Ik ben alleen maar het middel, om dit verhaal te vertellen. Voor Michelle is het een boodschap van hoop. Ze wil de mensen van haar generatie laten zien dat er na elk einde een nieuw creatief begin mogelijk is. En waar grote structuren vastlopen, daar begint het kleine. Volg het water, volg de stroom van de rivier. Kijk daar gaat het vlot te water! De buren kijken mee en iedereen lacht.

.

.

.

Auteursrechten Michelle van der Plas

Ontdekkingsreis

.

.

Dit is het derde deel van een verhaal met een tijdsbestek van één dag.

De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.”

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

De plattegrond van de oude fabriek is afgebeeld met witte lijnen op een donkerbruine ondergrond. Er staat een lange lijst namen op. Er is een houtbewerker en een schepenstalling. Een geluidstudio voor bandjes en nog veel meer. Wie had dat gedacht van een gehucht als It Wiel! Rustig lees ik de hele lijst, van begin tot einde. Ertussenin zie ik de naam van de muzikant Sytze Pruiksma. Die ken ik. Het is de man van Nynke Laverman, de Friese zangeres, die bekend geworden is van haar Friese Fado’s. Dat zijn eigenlijk een soort van Portugese smartlappen, maar in haar Friese taal klinkt het prachtig en ze zingt het heel doorleefd. Zouden zij hier dan ook wonen? Ik doe een paar stappen opzij en kijk om het hoekje. Een paar kleine huisjes leunen met hun achterwand tegen de fabriek. Het lijken wel voormalige arbeiderswoningen. Om de huisjes en de fabriek heen ligt het eindeloze weidelandschap. De lucht is blauw met wolkjes. Alles ademt ruimte.

Ik loop over de kleine straat die aan de groene vlakte grenst. Na twee huisjes al kan ik de hoek om. Er zitten mensen op een piepklein terrasje aan een houten tafel. Ik herken ze, Nynke en Sytze. Pasgeleden nog heb ik ze voor het eerst gehoord bij een heel kleinschalig optreden. De eerste na corona, voor mij. Alleen dat al was ontroerend. Het lied maakte dat nog erger. “Ancestor” zong ze. Een heftig lied. Ze praat met mensen die zullen leven over honderd, tweehonderd jaar. Op haar website citeert ze de eerste zinnen: ‘Luister, dit is jullie voorouder, heb je twee minuutjes voor mij? Ik moet jullie iets vertellen’. Het was lang geleden dat ik met tranen in de ogen naar een lied luisterde. Ik vraag me af hoe het moet zijn om dit keer op keer te zingen. Dat lijkt me zwaar. Net een rouwproces. En nu zit ze daar, aan de houten buitentafel. Ze zijn met zijn drieën.

“Hoi!” zeg ik en schuif mijn grijze wollen pet naar achteren. “Heee” zegt Nynke. “Jij hier! We komen nog een keer bij je langs hè… maar nu ben jij híer!” Haar blik is ernstig en geconcentreerd. Kennelijk waren ze iets aan het doen. Haar man begroet me met een glimlach. Ik kijk om me heen, het oude fabrieksgebouw aan de ene kant, het oude weidelandschap aan de andere. “Wat een bijzondere plek is dit!” zeg ik. Er zit ook een blonde jongen aan tafel en er ligt papier en schrijfgerei. “Ja, dit is een mooie stekkie. We wonen hier graag. We waren aan het vergaderen. Het is lekker weer om het buiten te doen, niet te warm, niet te koud.” Ik zou best meer willen weten, waar vergaderen ze over, wie is de blonde jongen, hoe leven ze hier. Maar ik zeg natuurlijk niks. “Staat er ook een piano in de geluidsstudio?” vraag ik alleen. “Nee,” zegt Sytze. “De studio wordt gebruikt door hardrockbands. Er staat alleen een elektrische. Bij mij staat er wél een.” Zijn ogen twinkelen. “Jammer,”zeg ik. Sytze knikt begrijpend. Ik wens ze een fijne dag en loop verder.

Al snel kom ik bij een hal die openstaat. Ik zie steigerdelen liggen en ruige meubelen staan, die daar kennelijk van gemaakt worden. Een jongen met een blozend gezicht houdt op met wat hij aan het doen was en kijkt me vriendelijk aan. “Kom maar binnen hoor.” Ik loop hem tegemoet en kijk naar het hout. We maken kennis en hebben een kort gesprek over corona. Tot ik er een einde aan maak, met een praktische vraag: “Verkoop je die ook los?” Ik wijs naar de stapel steigerdelen die naast me op het beton ligt. “Ik wil een vlot maken, om de Zwette over te steken met een fiets.” Ik speel al een tijdje met het idee. Het begon heel idealitisch. Een pontje voor de buurt, zodat ons dooie eind levendiger kon worden. Nu denk ik, laat dat idealistische maar even. Ik doe het gewoon omdat ik het leuk vind. Lekker simpel, geen gedoe. Die steigerdelen zijn mooi dik en lang. Ik kan ze in passende delen zagen. Even kijken hoe… Ik kijk op. De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.” Ik grijns hem toe. “Dat was zeker het begin van je carrière?” Ik kijk hem aan, eigenlijk nog steeds verbaasd. Daar staat hij dan, een deskundige voor mijn plan. En zo dicht in de buurt! Ik kijk opnieuw naar de stapel steigerdelen. “Wat kosten ze?”

Hij denkt met me mee en het plan is snel gemaakt. Het hout is er. Nu de drijvers nog. Om de hoek zit de baas van het terrein, zegt de meubelmaker. Hij heeft vaten, kleine en grote. Die kan ik er onder binden. Nieuwsgierig loop ik een stukje door en daar staat hij, de baas. De vaten zijn groot en blauw. Na een kort gesprek is alles in kannen en kruiken. Binnenkort kom ik langs met mijn fietskar om alles één voor één mee te nemen.

En zo ga ik weer verder. Ik ontmoet de één na de ander. De dag, die zo somber begon, is er een vol verrassingen geworden. Ik kan weer uit de voeten. En alleen maar door een heel klein straatje in te gaan.

.

.

.

.

.

.

.

PS Dat ik met het vlot begin gewoon omdat ik het leuk vind, betekent niet dat ik straks niemand uitnodig om ook over te varen.

.

Uitvliegen

.

.

Dit verhaal gaat verder waar ik vorige week stopte. Hoewel er een week tussen zit in mijn blogs, is dat in werkelijkheid niet zo. Het één volgt op het ander, dit alles gebeurde op één dag.

Liever luisteren? Klik op de link onderaan de tekst.

Daar sta ik dan, als gewortelde nomade. Ik heb er even genoeg van. Ik sluit de deur om eens een flinke wandeling te gaan maken. Wat heb ik nog op de camping te zoeken? Het is wel klaar hier. De bomen en de velden munt hebben de top van hun groei bereikt. De weiden zijn gemaaid en wachten op de laatste oogst van hooi. Vaste gasten en bewoners zijn óf druk, óf niet fit, of met eigen sores bezig. Enkele oudere mannen kijken mij lonkend na. Hun leven is op een dood pad gekomen en daarom zijn ze een tijdje hier. Ze kijken naar me. Leuk, zo’n vrouwtje dat van alles doet. Maar ze kijken zonder vragen te stellen. Niet aan mij, laat staan over mijn gewortelde ideaal: te Zijn en en te Blijven.

Ik zal even uitleggen hoe ik het zie. Ik denk dat zijn waar je bent precies is waar de aarde behoefte aan heeft. Je gebruikt geen brandstof, eet lokaal en poept voor de composthoop die de aarde vruchtbaar maakt. Je praat met de buren en bent er voor ze wanneer ze je nodig hebben. Op die manier verbindingen maken. Dat is mijn streven. Ik zorg ook voor de vogels, de wormen, de salamanders en de krekels. Zo te zijn, dat noem ik “Mijn gewortelde ideaal.” Maar wat als de aarde hard is en de buren vooral druk zijn met eigen dingen? Ik heb gebikkeld, met spades, grondboor en de sikkel. Bomen geplant, gemaaid. Ik ben er als de boer me nodig heeft, voor het hooien, voor een politieke actie. Of voor iemand anders. Eerst was het leuk. Maar energie moet worden gevoed en aangevuld. Soms krijgen de wortels te weinig voeding. Dan is er iets nodig. Wat? Heerlijk is het om dan te spelen en te lachen om niks. Of te verdwijnen in meerstemmig zang en je stem te mengen met andere! Je lievelingsnummer draaien voor een echte luisteraar die je ontroert aankijkt. Kijken hoe mooi de bomen groeien, die je ooit samen plantte. Die dingen. En dan bedenk ik me, kan een ideaal wel altijd geworteld zijn en standvastig? Ik denk dat er ook licht en lucht bij moet. Het liefst lekker veel. En vleugeltjes en gezoem, waarvan je gaat trillen en gloeien. Soms moet je weggaan. Het verstikte ideaal achter je laten. De hoek om en lekker rondkijken. Misschien staat je liefste droom daar vroeg of laat wel weer opnieuw. Zomaar. Helemaal fris en gevoed.

Dat beeld is de aanzet. Het gezoem, de vleugeltjes, het weggaan.

Ik hoef er niet eens over na te denken. Ik trek mijn jas aan en veter mijn wandelschoenen vast. Met stevige pas loop ik over het lange grindpad. Ik voel me gelijk anders. De vrijheid waait me tegemoet. De twee kilometer naar de weg heb ik in een oogwenk afgelegd. Het lijkt wel of de tijd met me mee stroomt, alsof alles sneller gaat. Bij de asfaltweg tussen Weidum en Jellum ga ik links de bocht om. Daarna zie ik rechts van me de landweg die door Bears leidt. Een mooi oud dorp. Daar is de kerk en de kinderboerderij. Ik sta stil, kijk even en loop door. Voor mij daagt het bord op, van een heel klein gehucht. “It Wiel”. Ik ben er vaak doorheen gereden, zonder te zien wat het nou eigenlijk is. Het is tijd dat ik het eens ga onderzoeken. Het is zo klein, sommige mensen weten niet eens dat het bestaat. Maar de echte Friezen hier kennen het allemaal.

Het zijn maar een paar huizen. Erachter staat een oud fabrieksgebouw. Wat zou dat toch zijn? Ik heb het me wel vaker afgevraagd. Meteen verdwijnt die vraag uit mijn gedachten. Want er staat een klein kastje naast de weg. Het is een kleine straatbieb. Ik pak er een boek uit en ga op mijn hurken in het gras zitten lezen. Dan hoor ik het geluid van voetstappen. De zon schijnt op schoenen die vlak voor mij stoppen. Ik kijk omhoog. Er staat een man van middelbare leeftijd. “Is het wat?” vraagt hij. “Ja, het gaat over Afrika,” zeg ik. We praten verder. Hij weet warempel nog wie ik ben. “O, jij bent het, je kwam toen langs met je wagen. Ben je niet meer op pad?” Ik antwoord van nee. “Veel mensen hebben allang van me gehoord of gezien, op televisie, in de krant. Opnieuw weggaan is voor mij niets anders dan de herhaling van een kleurplaat die al is ingekleurd. Bovendien is het een onrustig bestaan. En er is al zoveel onrust.” De man knikt. “Dat snap ik helemaal.” We praten over bijen, want hij is imker. Het gaat heel goed met zijn bijen. Ook kleine wilde grondbijtjes doen het goed. Er waren er heel veel van dit jaar. Of ik de buurvrouw niet eens wil ontmoeten? Zij werkt mee met zaaien voor het Bijenflinterlint en zingt in het zangkoor van Weidum. Ik kijk hem verbaasd en hoopvol aan. Goh, ik wist niet dat Weidum een zangkoor had. Ik dacht dat dat was opgedoekt.

Het is een genoeglijk gesprek, maar de man heeft nog meer te doen vandaag, zegt hij. Hij wil teruglopen naar de deur. Ik heb nog een vraag en ben net op tijd. “Wat een rij brievenbussen staat er hier naast de oprit! Van wie zijn die allemaal?” Rustig geeft hij antwoord. “De bussen zijn van de mensen hierachter. In de oude fabriek is een bedrijfsverzamelgebouw. Er zit van alles. Ook zijn er nog een paar kleine huisjes waar mensen wonen. Ga gerust eens kijken!” Ik gloei van nieuwsgierigheid en kom meteen overeind. “Ik wist niet dat dat mocht.” Hij grijnst. “Er staat een bord bij met een plattegrond, daar kan je zien wat hier allemaal is.”

Mijn bloed gaat sneller stromen. In mijn borst trilt en gonst het, precies zoals ik vanochtend hoopte. Ik loop dichter en dichterbij naar het oude gebouw. Bedrijvigheid… Wat was ik daar aan toe! Voor het bord sta ik stil, en kijk. Het is een lange lijst en rustig lees ik de namen. Wie zullen dat allemaal zijn?

.

.

.

.

.

.

Eigenlijk wilde ik gaan zwemmen.

.

.

.

.

.

Verhalen in de mist van tijd

.

.

Ik heb met mezelf afgesproken dat dit Verhalenpad mij zal leiden naar mijn pelgrimstocht van de toekomst. En daar hangt hij dan, aan die paal, de Jacobsschelp, als symbool van … wat eigenlijk? En Waarom? (Je kunt ook luisteren naar het verhaal door de drukken op de knop onderaan.)

In mijn hangmat maak ik elke avond een deken vast, met vier touwtjes. Daar komt dan weer een schapenvacht in. Dan houd ik een warme rug, want ’s nachts kan het nog best koud worden. De volgende ochtend klauter ik er weer uit en ruim ik alles op. Ook deze ochtend is er dit ritueel, het oprollen van het dekbed, het losmaken van de touwtjes. Gisteravond was ik een touwtje kwijt. Daarom peuter ik nu een ander touwtje los. Het is een zwart koord, met een Jacobsschelp eraan. Ik heb het nog steeds vast, als ik naar buiten ga om de luiken te openen. Om één of andere reden doet het me goed, het weer in handen te hebben. Ik herinner mij de man die het me gaf, in dat piepkleine dorp aan de Waddenzee. Ik weet nog wat hij me zei: “Hier vlakbij, in St Jacobiparochie, begint de pelgrimsroute naar Santiago de Compostella. De pelgrims dragen deze schelp. Deze maakte ik zelf, van aardewerk. Ik geef hem aan jou. Ben jij niet ook een pelgrim?” Ik weet niet wat mijn antwoord was. Ik vond het een mooi geschenk. Ik wikkel het om mijn pols, om mijn handen vrij te hebben voor de luiken. Eenmaal buiten sta ik stil. De zon schijnt zacht door de ochtendmist, die de horizon verbergt. De sluier hangt laag boven het land, erboven wordt de lucht langzaam vaalblauw. Het belooft opnieuw een warme dag te worden.

Ik open de luiken en loop direct door, naar het Verhalenpad. Met deze mist zullen er vast veel slakken zijn. Ze houden van ontkiemde lupinen en smullen graag van de rammenas. Ik vraag me af, zouden de plantjes weten dat ik eraan kom? Zouden ze zachtjes roepen: “Kom, kom, anders ben ik al mijn blaadjes kwijt!” Ik weet het niet. Zo voelt het wel. Ik loop iets sneller, blote voeten door het bedauwde gras. Boven mijn hoofd hoor ik het geflapper van tientallen vleugels. Het zijn de houtduiven die in de wilgen de nacht door hebben gebracht. Ze zijn nog altijd bang voor mensen. Ook voor mij. Ze vliegen de Swette over, naar de akker aan de overkant en strijken neer tussen de bleke staken van de mais, die er vorig jaar stond. Ik rol mijn pyamabroek op om hem droog te houden. De lange halmen aaien mijn benen en hij wordt toch nat. Het is nog vroeg en helemaal stil. Vanzelf loop ik nu veel langzamer, om alles in me op te nemen. De boterbloemen en de donkere halmen van het bloeiende gras. De twee platgetreden paden die naar het hek leiden, een kleine en een bredere. Vroeger liep ik over het hazenpad, maar dat doe ik nu niet meer. Ik ga nu altijd over het mensenpad en heb respect voor het hunne. Vlak voor het hek vallen de paden even samen, maar daarachter gaan de dieren linksaf, terwijl ik rechtdoor ga.

Voor dat hek, daar sta ik nu. Het is een zwaar ijzeren hek, en het is altijd dicht. Ik ga eromheen, over het smalle randje beton, tussen de brandnetels door. Onder mij is de sloot en ik hoor kikkers kwaken als een koor. Je kan verschillende stemmen horen, zachte en harde. Terwijl ik daarnaar luister haal ik zonder nadenken het koord van mijn pols af. Ik hang het om de dikke paal heen, gemaakt van meerpalenhout. Zonder erbij stil te staan loop ik verder. Ik werk de hele dag door. Als ik het op de terugweg weer zie hangen, verbaast het me. De symboliek is bijna magisch. Ik heb met mezelf afgesproken dat dit Verhalenpad mij zal leiden naar mijn pelgrimstocht van de toekomst. En daar hangt hij dan,, de Jacobsschelp, als symbool van … wat eigenlijk? En Waarom? Wat zal dit mij nog meer vertellen, in de mist van de tijd? Alles wat groeit ademt toewijding aan het leven. En ik maak er deel van uit. Hier. Trouw aan mezelf. Wat er ook gebeurt.

.

.

Ik ben geboeid door het verhaal achter deze schelp. Elk nieuw pad maakt een begin van iets. De Jacobsschelp is het symbool van geboorte of wedergeboorte. In het schilderij ‘De Geboorte van Venus’ van Boticelli zie je de mooie Venus. Ze stijgt op uit een schelp, die de edele delen van het vrouwenlichaam verbeeldt. De vrouw, die het leven baart. De betekenis van de Jacobsschelp komt dus voort uit een voorchristelijke vruchtbaarheidsrite. Net als zoveel andere is dit door de katholieke kerk overgenomen. Er bestaat een legende over. Om het symbool voor zijn pelgrimstocht over te nemen moest Santiago iemand terug doen komen van de dood. Hij redde een ruiter die verdronken was in zee. Toen hij terug kwam met de man in zijn armen, was Santiago overdekt met deze schelpen. Zo werd de schelp het symbool van pelgrimage naar Galicië. De symboliek bleef ook op andere manieren in de Christelijke traditie bestaan. De schelp werd de doopschelp in de kerk. De pasgeborene werd met dit water verwelkomt in het leven. Zulke krachtige symbolen gaan ver terug in de geschiedenis van onze voorouders. Des te meer iets om te koesteren.

Het verdwenen verhaal

.

.

Het verdwenen verhaal

Ik had een mooi verhaal
uitgetikt in zwart op wit
Maar het is verdwenen

Een duister avontuur was het
ik was op weg naar huis gegaan
hangend in de harde wind
die ik pal van voren moest weerstaan

Ik duwde mijn zwaarbeladen fiets
langs het voortgestuwde water
de blik op het donkere pad gericht
Er was geen mens en niets
dan de verre contouren van een
stad met licht

De donkere plek waar ik naar keek
en het geel verlichte venster
kwam almaar dichterbij
Dit was de plek van de oversteek

Ik kwam en zag

Donker water, zompige oevers
Ik ploeterde met een enkele spaan
bewaarde dobberend mijn geduld
zoekend naar de andere
die verdwenen was in het tumult
terwijl ik de oever voorbij zag gaan

Omringd met water en kolkende wind
wist ik niets dan enkel dat
dan gestadig door te gaan
Vechtend, knokkend in de wind
naar het huis waar het gele raampje zat

Ik vond de verloren spaan die ik zocht
en maakte de korte overtocht
tot de boot de oever raakte
en ik tevreden het touw vastmaakte
aan de steiger.

Het verdwenen verhaal
duikt steeds weer op.
en toch altijd anders
Met tegenwind dan gloeit mijn kop
zo groeit het vertrouwen bij elke vlaag
als de wortels van de beuk in mijn binnenste.
Als het ritmische antwoord op de vitale vraag
naar een steeds meer veerkrachtig bestaan

.

Het paadje dat niemand kent

.

 

.

“Mensen denken nog stééds dat het mijn doel is, om een reizend bestaan te gaan leiden!” Ik kom uit de woonwagen en kijk naar Dick, die Tijl Uylespiegel leest op het bordes. “Zelfs al volgen ze me jaren, toch lezen ze mijn verhalen vaak met de bril die ze bij aanvang hebben opgezet.”
Dick kijkt op en lacht. “Ja, dat klopt.” Mijn vriend is journalist van beroep. Journalisten weten dat. “Mensen lezen vaak een heel ander verhaal dan jij geschreven hebt.”
Ik knik. “Toch kan het anders. Als je zelf niet teveel wilt en rust hebt, dan kan je je beter open stellen voor wat iemand echt wil zeggen.”
“Ja, dat is misschien wel zo…” zegt hij, “ het kan dat je dan meer opneemt.”
Ik kijk naar de lucht waarin een vliegtuig rond cirkelt, in de wacht voor landing op het vliegveld in Eindhoven.
“En dààrom ga ik nu géén reizend bestaan leiden, ” roep ik uit. Iedereen reist maar rusteloos van hot naar her, waarom zou ik daar aan mee gaan doen? Laat dat bij deze duidelijk zijn, in zo’n onrustige wereld waarin iedereen van alles wil en zo nodig ergens heen moet, ben ik waar ik bèn. Alsof het zo leuk is om in die hectiek op de weg te zijn. Dat doe ik in elk geval niet voor mijn lol. Reizen is op dit moment geen doel voor me, maar bijzaak. Ik ben waar ik ben en ik houd het klein en eenvoudig.“

 

Ik denk er vaak aan. De wereld om ons heen is bijna confuus van onophoudelijke beweging, die steeds sneller lijkt te gaan, virtueel of concreet. Reizen of vermaak, het moet steeds verder, steeds gekker, om de sleur te doorbreken.
Vroeger waren er Dominicanen. Het waren monniken met de gelofte van eenvoud en bescheidenheid. Nog steeds zijn ze er, maar niet veel. Die monniken doen ook een stabiliteitsgelofte. Ze zullen altijd blijven waar ze zijn, in hun klooster. Door hun rust en concentratie konden ze grootse dingen tot stand brengen. Hele bibliotheken brachten ze bij elkaar en in de kunst en de wetenschap hebben ze veel bijgedragen.
Maar niet iedereen heeft een gelofte nodig om te blijven waar hij is. Hele volkeren wonen al eeuwenlang op dezelfde plek en nu nog steeds! Westerlingen vinden dat zo bijzonder, die willen van ze leren. Ze willen zien, hoe ze zo in harmonie kunnen leven met hun omgeving. Om dat te zien maken ze de ene reis na de andere, met de meest verschillende bestemmingen.

Toch, de enige plek om het in praktijk te brengen, dat is thuis. Eigenlijk weet iedereen dat wel. “Aarden”, noemen sommigen het. Er zijn zelfs cursussen voor. Maar in wezen is het heel simpel. Het is zo simpel, dat je het zomaar weer over het hoofd ziet.

Alles kan veranderen. Ik weet niet welke wendingen in aantocht zijn. Misschien dat eens de wereld zo verandert, dat er meer rust zal zijn om als voetganger vanuit ons eigen landje de wereld te verkennen. Misschien zijn er dan overal bloemrijke brede bermen omdat er geen geld is voor onderhoud. Dat vind ik helemaal niet erg. Je kan dan vast heel mooi wandelen en er kunnen weer paarden grazen. Maar mocht dat nog een een poosje duren, ik kan altijd klein beginnen. Want misschien hoef ik nergens op te wachten. Misschien zie ik ergens een heel lief paadje. Het mooiste paadje van de wereld. Dan ga ik daar fijn wandelen. En ik zal het elke dag begroeten in de ochtendzon.

.

 

Lief slim paadje
wie weet,
waar jij nu bent

en al eeuwen
wacht op mij

oeroud kronkelpaadje
dat niemand
nu meer kent

omdat je
pal voor de voeten verdwijnt
van wie haastig hijgend rent
immer op weg naar ergens.

.

.

 

 

 

 

.

.

Vraag aan jou,

Weet je een nieuwe plek voor mij en mijn woonwagen? Voorlopig leid ik een semi-nomadisch bestaan. Ik blijf ergens zolang als het nodig is. Ik houd van plekken waar creativiteit nodig is of waar je inventief moet zijn.

Ik leer veel van beestjes en plantjes. Ik let graag op eetbare soorten en kijk naar verbanden.

Ik kan bouwen aan iets moois. Ik houd van zingen, zuiver en meerstemmig, maar net zoveel van meeslepende ritmes, slome jazz en eigenzinnige liedjes.

Ik houd van onverwachte ontmoetingen met telkens andere mensen. Behalve dat ik er gewoon van geniet,  krijg ik er goeie ingevingen van, voor schrijf-, teken- en filmwerk.  Ik houd van vieze handen en lekker doorwerken in een rustig maar gestadig ritme. Of het nou ijskoud is of heel warm, dat maakt me niet uit. Als mijn voeten maar droog blijven.

Ik wil mijn wagen het liefst meerdere functies geven dan alleen wonen en zie het als een uitdaging om dat compact en efficiënt in te bouwen. Bijvoorbeeld als koek en zopie of mini-solarbioscoopje met filosofische naborrel. Hoe klein kan het!

 Vandaag, woensdag 2 augustus en morgen, 3 augustus, ben ik in de buurt van Zutphen om te kijken op Natuurcamping Wientjesvoort Zuid. Het zou leuk zijn als ik op mijn verkenningstocht nog meer mensen kan opzoeken. Ook als niet alles wat ik noem er is, laat van je horen, ik ben hoe-dan-ook benieuwd! ❤

ALOWIEKE  06-23207532      of       tt.alowieke@gmail.com

.

.

.

Wijsheid van José Munica, president van Urugay van 2010 tot 2015, bekend als “The worlds poorest president.” Pleidooi voor de vrijheid, die uit eenvoud groeit.

Brullend het bed uit

.

brullen-het-bed-uit-kl-frm

.

Ik word langzaam wakker en voel de kou van de afgekoelde wagen om mijn nek en schouders. Ik trek het grote warme schapenwollen dekbed verder naar me toe. De plek naast mij is leeg. Kan ik wel alles voor mezelf pakken? Straks komt Dick terug en dan heeft hij niks, denk ik slaperig. Dan bedenk ik me dat hij natuurlijk terug fietst naar Eindhoven vandaag. Waarschijnlijk is het een uur of half zeven en is hij zich aan het scheren. Prompt trek ik het hele dekbed in een bult over me heen. Ik duik er diep in weg, om gelijk daarna weer in te slapen.
Voor mijn gevoel is het nog maar heel even later, als de grote hand van Dick de berg van dekbed en dekens uitgraaft om mijn gezicht te zoeken. Drie lieve zoenen en daar gaat hij weer. Tevreden graaf ik mezelf weer in.
Even daarna word ik wakker van kabaal, alsof iemand keihard tegen de wand van mijn wagen aan staat te rammen. Is Dick teruggekomen? Die maakt toch niet zo’n herrie?
Dan hoor ik een kip kakelen, paniekerig, opgeschrokken. Ineens weet ik het. Het zijn de moordenaars!

De kippen slapen al onder mijn wagen zolang ik hier ben. Het zachte gekakel in de ochtend is een vredig en gezellig geluid. Zelfs het kukelen van de haan hoor ik graag. Al snel daarna sta ik op om ze te eten te geven. Het was zo vreemd gisteren, ik had het haantje helemaal niet gehoord. Toen ik naar buiten ging om ze te voeren, zag ik overal grote veren, die uit zijn staart afkomstig waren. Het haantje zelf was nergens te vinden. Wel vond ik één van zijn hennetjes, net als hij, klein, zwart-wit gevlekt met blauwe poten, die nu levenloos de lucht in staken. Te grazen genomen, net als haantje.
De kleine kippen kunnen gewoonlijk goed vliegen en hebben een grappig aandoenlijk loopje. Toch hadden ze het niet gered. Wie was de moordenaar? En hoe had hij er wel twéé te pakken kunnen nemen in zijn eentje, zonder dat ik het merkte? Ik bekeek het dode kipje. Het had geen wond, maar wel een kale plek op de rug. Zou het een hond zijn geweest? Honden zijn meestal niet op prooi uit, maar schudden hun slachtoffer wild heen en weer, alsof het een lappenpop is. Pure lol. En een kippenek is snel gebroken. Ik liet het kipje liggen waar het lag, midden op het veld.

Ik neem niet eens de tijd om mijn laarzen aan te trekken. Ik ruk de deur open en brul zo hard als ik kan. Twee grote langharige honden, van een goor soort wit, schieten onder het bordes vandaan. Als een vrouwelijke Tarzan spring ik van het bordes af, bijna bovenop ze. Op blote voeten ren ik ze zo hard als ik kan achterna. Helemaal tot aan het eind van de oprit, al brullend en schreeuwend. De steentjes onder mijn voeten voel ik niet. Heel even denk ik, ze moesten eens weten, ze zijn véél sterker dan ik. Meteen druk ik die gedachte de kop in. Ik ben kwaad. Ik ben heeeeeeeeeel kwaad. En ik brul nog harder. Weg zijn ze! De hoek om, de weg op.

Het duurt een poos voor mijn voeten weer warm zijn. Het gras was wit gevroren, maar ik had er niks van gemerkt. Als ik me een uurtje later warm heb aangekleed ga ik buiten kijken. Achter de wagen vind ik een stil en aangedaan hoopje kip. Het is de oude bruine Brahma, met zijn cowboypoten. Aan een Brahma zitten heel veel veren. Er liggen er ook veel om haar heen, maar toch zie je niet dat ze wat mist. Misschien dat de honden niet goed grip konden krijgen op die verenmassa. Ik babbel geruststellend tegen haar en ze doet snel haar snavel open en dicht, als het een mens was dan zou die smakkend likkebaarden, zo’n beweging is het. Een hapje eten brengt kip weer een beetje tot zichzelf, denk ik bij mezelf en Ik strooi het graan dat ik in mijn hand heb voor haar uit. Ze staat op en begint te pikken.

Ik hoop dat die honden zó geschrokken zijn, dat ze niet meer terug durven te komen!

.

.brahmakip-vierkant-klk-fr

Kip zit er bij

als een kuiken, net uit het ei

en verwacht nu lekkere hapjes van mij.

.

.

Noot na. Het is nu eind december 2017. De honden zijn opnieuw geweest. Ze hebben Pauw gedood. Ik maakte dit filmpje, ter ere van hem. Het was een trieste dood voor een mooie trotse vogel.

.

.

.

De reis

 

.

De reis

.

 

Het is alleen maar een foto. Een hotelkamer met uitzicht op een baai en een zee van groen. „”Dit is het paradijs!“ schrijft een vriend van mij. Er zwelt een wild verlangen in mij op om ook op pad te gaan. Weg in de trein of me laten inschepen en weelderige vreemde verten ontdekken. Al sinds ik het ouderlijk huis verliet, ben ik zelden Nederland uit geweest. Ik adem diep in en uit. Ik weet, ik blijf wèèr. Het komt nog wel, die reis. Ooit komt het, als ik zover ben.

Soms heb ik het er even moeilijk mee. Ik zou in èèn dag op de prachtigste plekken kunnen zijn. Ik zou ervan kunnen proeven, als van een heerlijke exotische vrucht. Maar blijf ik hier. Rustig zet ik mijn ene voet voor de andere. Het pad is van mij, het is mìjn pad.

Ik zie flitsen van verleidingen. Ik zie een schitterende deur met het aanlokkelijke tafereel van een breed strand en grote zeemeeuwen in blauwe lucht. Ik zou het kunnen doen, o… zal ik? Nee, ik doe het niet. Ik ga er niet doorheen, niet nu. Ik knijp mijn ogen dicht en negeer de mooie deur. Dan voel ik een windvlaag om mijn gezicht en doe mijn ogen weer open. Een houtduif fladdert tussen de takken, kleine kikkers schieten voor me weg en egeltjes snuffelen in de schemering op het natte gras. Ik kijk naar de grond onder mijn voeten, zorg dat ik niet op een grappig spinnetje ga staan.
De weg die ik ga is niet vanzelfsprekend. Welke poort is voor mij bestemd? Deze is het niet in elk geval. Ach, waarom zou ik me haasten. Ik ben waar ik ben. Als ik een nieuwe keus moet maken, dan zal ik het weten.

Ik werk aan de wagen, dag in dag uit. Al is het maar een paar uurtjes, als ik moe ben. Af en toe komt iemand kijken. „Wat wordt het mooi!! En ga je daar straks mee de wereld in?“ vragen ze enthousiast. Ik lach. „Nou, nog niet meteen hoor. Ik heb geen rijbewijs, ben geen held op de weg en met paarden heb ik ook totaal geen ervaring. Het zal nog wel even duren…“ En ik staar in de verte.

Wil ik dat wel, alles zelf doen? Ik doe al zoveel alleen… Ik kan me straks ook van project naar project laten rijden, elke keer door een ander. Dat kan heel gezellig zijn. En dan hoef ik niet trekker te leren rijden, dan heb ik voorlopig geen paarden nodig. Waar ik ben, kan ik verslag doen van wat ik zie en hoor. Ik kan er verhalen over schrijven en tekeningen maken. Ik kan helpen met bouwen, tuinieren, helpen keuzes maken. En eigenlijk… ik zou zo graag samen musiceren, teksten op muziek zetten en meerstemmig zang.

Ach, voorlopig zijn het dromen. Ik zie wel wat er komt en wanneer. Nu ben ik hier. En ik bouw mijn kleine lieve huis, op wielen.

Siberische reis naar mijn oom

.

.

Siberische reis route.

.

Mijn laatste oom van moeders kant woont in British Colombia, Canada. Mijn oom is al oud, een eind in de negentig. Soms denk ik, zal ik naar hem toe gaan? Ik bezocht hem toen ik veertien was, nu 37 jaar geleden. Het wordt tijd voor een tweede bezoek. Ik kan erheen rijden als mijn wagen af is, over land.
Ik zou een tractor voor de wagen kunnen zetten en leren rijden. En dan langs de Noordkust van Europa, vanaf Delfzeil, Duitsland in, naar Letland en Estland en Rusland… Een eindeloze reis met het water aan mijn linkerhand als wegwijzer.

Ik volg de kust, zie de stranden en zoek ze steeds weer op. Plaatsnamen worden onbegrijpelijk, hoe verder ik ga en de mensen verstaan me niet. Ik praat met mijn gezicht en met mijn handen en lach veel.
Ik nader een oude stad, St. Petersburg. Hier ontmoet ik een oude vriend uit Nederland, en kan even in mijn eigen taal praten.
Het afscheid kost me moeite. Nu komt het moeilijkste stuk, Siberië komt steeds dichter bij, het onherbergzame land waar Rusland zijn misdadigers en politieke gevangenen heen stuurde. Lopend moesten ze het einddoel zien te bereiken en velen stierven voor ze aankwamen. Hoe ver is het nog, dat barre land?
Ik ronk tussen akkers door, die rond St Petersburg liggen. De akkers en weiden maken plaats voor bossen zonder eind. De wereld is zo groot en ik ben alleen in een ruig land. Ik zoek mijn weg. Er zijn dagen dat ik niemand zie, en als ik een klein dorp nader, komen de mensen me van verre tegemoet. Ze onthalen me met lachende gezichten en vette vleesgerechten die ik niet kan weigeren. Het spijt me dat ik hun taal niet spreek. Ze vullen mijn jerrycans met diesel en ik rijd verder.
Uiteindelijk kom ik in Siberië. Op mijn reis raadpleeg ik telkens Google Earth. Maar hoe verder ik kom, hoe minder ik er aan heb. Het land ziet het er uit als marmer. Er is geen weg te zien, en als ik inzoom wordt het vaag. Vaak is er helemààl geen internet en kies ik de weg op intuïtie. Ze zijn er wel, de wegen! Ruwe sporen zijn het, onverhard met kuilen. In de woonwagen heb ik alles goed vastgebonden en opgeborgen, zodat er niks beschadigt. Ook het cadeau voor mijn oom, een ingelijste tekening van zijn geboortehuis, heb ik diep weggestopt.

Ik leef van bonen, die ik bewaar in de kast onder mijn wagen. Als ik ze even kook en de hele dag in de hooikist zet kan ik ze in de avond eten. Ik heb hele geitekazen mee en een doos zelfgemaakte fruitkoeken die een vriendin me meegaf. Ze zijn hard en droog en ik moet stevig bijten en kauwen.Soms heb ik verse groente en honing, die mensen onderweg meegeven. Een keer gaven ze me een levende kip, zodat ik die kon slachten wanneer het mij uitkwam. Het kipje is fijn gezelschap. Samen gaan we aan de wandel. Zij pikt en krabbelt in de grond, ik verzamel wilde planten, die ik herken als eetbaar.

Ik rijd over een smalle weg, uitgehouwen uit een steile rotsachtige kust. Beneden me fonkelt de zee. Ik rijd door, vol concentratie, tot de weg makkelijker wordt. Het water naast me schittert in de avondzon. Dit is de Beringstraat, genoemd naar een ontdekkingsreiziger, die in 1741 dezelfde reis maakte. Hier moet ik zijn en ik kijk uit naar een havenplaatsje. Het water ziet er in de zon heel aanlokkelijk uit, maar ik weet dat het ijskoud is. Normaal gesproken had het nu allang bevroren moeten zijn. Maar de laatste vijf jaar komt de vorst steeds later of bijna niet.  In het dorp “Naukan” vind ik na lang zoeken, wekenlang wachten en veel handgebaren een krabvisser, die mij en mijn wagentje over kan varen naar Alaska. Het past allemaal net en we sjorren de wagen en de tractor stevig vast aan het dek. Hoewel het stormseizoen al is begonnen, hebben we geluk. Er is weinig wind, anders was de visser niet uitgevaren. “Dlya chlego-libo“, zegt hij en kijkt me met felle ogen aan. “Voor geen goud!” Maar nu varen we dan toch..  Ik kijk uit over de wijde zee en luister naar de kabbelende golven die tegen de boeg slaan. Het is mooi en heerlijk. Toch begin ik te verlangen naar het einde van deze reis. Ik ben moe. Ik ben al zeven maanden onderweg en ik hoop voor de winter bij mijn oom te zijn.
De kust van Alaska is al even indrukwekkend als de Russische kusten.Maar ik neem er weinig tijd voor. Ik rijd en rijd, het geronk van mijn tractor als een onophoudelijk geluid op de achtergrond. Soms raak ik bijna in trance, als ik te lang op mijn tractor zit. Maar dan, eindelijk zie ik de contouren van een eiland, waar ik lang geleden ben geweest. Vancouver Island. Nu ben ik niet ver meer van mijn oom.

Ik bel mijn oom en krijg mijn neef aan de lijn. „You’re late.“ zegt hij. „He died yesterday.“

Had ik dan toch met het vliegtuig moeten gaan?

.

.

In 2014

was er op de Beringzee

een storm met golven van bijna

zeventien meter..

De afstand van de Beringzee

tussen het

Russische dorp Naukan en

Wales in Alaska

bedraagt 130 kilometer

hemelsbreed.

De echte haven voor zeeschepen

ligt een heel stuk zuidelijker

aan dezelfde kust

waar de afstand tussen

beide continenten zich verbreedt.

,

 

Ontmoeting in de warmtetuin

.

.

Warmtetuin Teuge kl frm

.

Liefde is grenzeloos
en toch,
gaande langs
gebaande paden,
zo trof ik de
warmtetuin
geheel omringd met rozen

Spelend met grenzen
maken wij iets nieuws

.

Ik loop het betegelde voetpad op, naar het theehuis van de Levenstuinen waar ik al zoveel over heb gehoord, de Levenstuinen van Teuge. De stenen zijn heet onder mijn blote voeten. Ik loop op mijn tenen, dan gaat het net. Gelukkig is het theehuis dichtbij de ingang. Ik ga naar binnen. Ik loop door de serre, waar het felle zonlicht sfeervol en diffuus wordt, en dan naar het donkerder binnengedeelte. De vloer is heerlijk koel.
In het midden staat een sober opgemaakte houten tafel. Erop ligt het jaarboek van Kahlil Gibran, het ligt open bij 4 en 5 juni, de dag van vandaag. Ik ruik wierook.
Achter de toonbank staat een tengere grijze man. Ik vraag om een entreekaartje en koffie en kwarktaart. Ik pak 50 euro uit mijn rode sok met geld. „Heeft u niet kleiner“, vraagt hij. Zijn blik is helder en levendig. „Nee“, zeg ik. „Bent u één van de twee makers die hier ooit mee begonnen zijn?”
„Ja, dat ben ik.” Hij kijkt even op.
„Zo had ik u me precies voorgesteld. Ik dacht, dat is hem.”
Een vrouw, die achter hem staat, kijkt naar hem, met glimmende ogen waar trots in blinkt. Ik bedank, draai me om en loop weg. Achter me staat een lachende zestiger. Ik groet hem.
Ik kies een tafeltje bij de vijver en geniet van kwarktaart met echte bosbessen. Terloops bekijk ik de routekaart die ik gekregen heb. Ineens ontdek ik dat er een visitekaartje bij zit. “Dirk van der Glind”, staat er op. Hoe kom ik daar aan, vraag ik me af.
Een vrouw komt bij me zitten, op de andere stoel. Ze is wat ouder en heeft een fris gezicht.
„Is het lekker?“ vraagt ze belangstellend.
„Ja“, zeg ik. „Wel zoet, maar de ingrediënten zijn heel puur. Bent u hier vrijwilliger“, vraag ik er gelijk achteraan.
„Nee geen vrijwilliger, ik ben hier met mijn man“, vertelt ze, „Hij is docent levensbeschouwing en heeft net een boekje uitgegeven.“ Ze wijst op het kaartje dat op de tafel ligt, het visitekaartje dat ik ineens in mijn handen hield. „Dat is van hem“, zegt ze. Ik kijk. Er staat een tekening op van een boom, met een knalrode zon erachter. Onder de boom zit een klein figuurtje op een bankje. Er vallen blaadjes uit de boom in vorm van muzieknoten. Zoiets zou ook in mij op kunnen komen, die noten. Grappig.
„Zijn tekeningen zijn vergeleken met de kleine Prins, dat is een groot compliment voor hem.”
Verbaasd kijk ik haar aan. „Dat is gek, ik heb ook net een boek uitgegeven. Dat is ook vergeleken met De Kleine Prins.”
Opeens komt er kleine donkere vrouw aanlopen. „Waar moet ik heen?“ vraagt ze, „Er zou hier een schrijver zijn om zijn boek te signeren.“ De vrouw naast mij vertelt dat hij in de tuin van de Liefde zit.
“Is hij dan híer met zijn boek,” vraag ik verrast. „Ik ga er meteen heen.“ Ik sta op en pak mijn spullen.

Ik loop over kronkelende bospaadjes en kijk zoekend rond. Onder de bosjes groeit bonte dovenetel, met zijn zilverachtige blad. Ik kom langs een bamboebosje met dicht opéén groeiende, hoog opgeschoten stengels. Ik zie een eiland met een tempeltje erop. Waar is de tuin van de liefde?
Ik vind het priëeel. Het staat bij een grasveld met rozen omgeven. Ik zie al een paar witte rozen bloeien, maar heb er niet veel aandacht voor. In een stoel aan een tafeltje zit een man. Het is de man die achter me stond, bij de toonbank.
„Ik zoek Dirk“, zeg ik.
„Dat ben ik!“, zegt hij vrolijk.
„Maar ik heb u al ontmoet!”
Hij lacht. „Ja, dat is mijn kaartje.” Hij wijst naar mijn hand. „Ik dacht, dat is een vrouw die er vast wel wat aan heeft. Ik heb het er stilletjes bij gestopt toen je stond te praten.”
Hij laat zijn boek zien. De tekeningen horen echt bij de teksten, vertelt hij. „Lieve mens, wees wat je bent“ heet het. De plaatjes lijken soms een beetje op die van mij. “Ik heb ook net een boek laten drukken, ” vertel ik. Ik kijk nog eens naar de omslag van Dirk’s boek. Op de kaft staat dezelfde boom als op het visitekaartje.

Ik vertel dat ik in een middeleeuwse kelder woonde aan de gracht. “Daar stond net zo’n boom als op jouw tekening. Wel honderd jaar oud. Ik keek graag naar de boom. Door het water van de gracht ben ik met de hele wereld verbonden, zei ik altijd. De wortels lopen door, ver onder de vloer van het huis. Ze nemen het water in zich op en zo brengen ze de hele wereld tot aan mijn voeten.”
„Wat mooi,“ zegt Dirk. Hij legt zijn hoofd in de nek en knijpt zijn ogen halfdicht. „Ik ben heel benieuwd naar je boek,” fluistert hij.
Er zijn mensen de tuin in gekomen, veel mensen. Ze staan vlak voor ons, in twee rijen langs het pad. Ze zingen, zacht en stemmig. Het lijkt een ritueel. We kunnen niet meer vrijuit praten.
Ik neem zachtjes afscheid en schiet de liefdestuin weer uit, om van de andere tuinen te genieten.

Ik had een bijzonder weekend vol ontmoetingen. Maar het treffen van deze man bleef mij het meeste bij. Ik heb zijn boek meegekregen en in ruil stuur ik hem het mijne. Het boek van Drakenlief.

.

Link naar het boek van Dirk: http://www.dirkvandeglind.nl/lieve-mens-weacuteeacutes-wat-je-bent.html

Link naar het boek van mij: https://alowieke.wordpress.com/drakenlief-het-boek/