Het plan is dat er geen plan is

.

.

Het is een gegronde behoefte vanwaaruit ik beweeg en richting kies met mijn zelfgebouwde wandelhuis. De route vindt zichzelf, als ik maar blijf kijken en luister naar mijn innerlijk kompas.

 

Er is een kind in mij, nog net zo levendig als veertig jaar geleden. Het kind verzint, is ontdekkingsreiziger, wil schatten vinden. Wat ik ook meemaak, niets kan het levenslustige meisje deprimeren, klein krijgen of laten inslapen. Ze is ontsnappingskunstenaar en bergbeklimmer. Ik koester het. De vrouw in mij zorgt ervoor dat het wilde kind veilig spelen kan, maakt een warm huisje op wielen dat niet te groot is en ook niet te klein, neemt de juiste spullen mee, zorgt voor een bodem van bestaan, legt contacten door middel van een blog.

En nu maak ik me klaar voor wat misschien wel de meest bijzondere reis van mijn leven zal worden. Ik weet het niet, ik sta buiten in de wind en weet dat dit het moment is, net zoals de oostenwind de hemel schoon blaast om de nachtelijke sterrenpracht te onthullen.

Twee dingen zijn essentieel voor mij, ik herhaal het voor mezelf als een lied, een lied dat ik zing voor ik vertrek, een lied dat mij de weg wijst. Het eerste deel van het refrein zegt, leg niets vast. Je kan plannen maken uit een gevoel van veiligheid. Maar plannen kunnen een harnas worden, dat zwaar en lomp om je heen hangt en je hindert in je beweging en dan werkt het juist averechts. Ik leerde wat ik nodig heb en wat ballast is, ik leerde drastische keuzes te maken zodat ik nu genoeg om het lijf  heb wat me ondersteunt, zonder dat het teveel wordt. Ik zorg dat mijn rugzak niet te vol is.
Ik kies welk paard ik voor de wagen span. Maar tegelijkertijd weet ik, dat wat ik bedenk net zo goed niet kan werken, dat de weg doodloopt of onder water kan staan, of dat het paard dood kan gaan. Telkens opnieuw naar een oplossing zoeken is een uitdaging.

Ten slotte is er het tempo. Ik wil niet over de weg snellen, maar langzaam en grondig voortgaan door al die verschillende landschappen, mijn wandelhuis een wonderwandelhuis laten worden, door mensen stilletjes te ontroeren.

Ik weet niet hoe het zal uitwerken. Alles is een experiment. Ik ga en kijk. Kome wat komt.

 

Waar ik ga
waar ik sta
komt de echo achterna
wanneer ik fluit
roept hij luid
en hij komt mij achterna
HA

(canon)

.

De eerste tocht met het Wandelhuis

.

.

Het was eind november, toen mijnheer Verhagen mij de elektrische mover kwam brengen, op Frijlân. Hij was helemaal van Leiden naar Leeuwarden gekomen. En nu was het apparaat van mij. Het knalrode ding van 150 kilo bevat een sterke elektromotor, die mijn wandelhuis makkelijk zou kunnen trekken, op een trage en lange reis, heel Nederland door.

 

“Ik ben benieuwd hoe ver je komt, met volle accu’s,” zei mijnheer Verhagen. “Ik heb er voor jou een tweede in gezet, twee van 100 Ampère. Kijk, hier zit het metertje. Let op dat je altijd drie streepjes stroom laat staan,” vervolgde hij ernstig. Ik knikte. “Tuurlijk, hij mag nooit leger zijn dan twintig procent, toch? En dan een marge van tien procent voor de veiligheid, dat lijkt me logisch,”zei ik. Mijnheer Verhagen knikte tevreden. “Hier is de oplader en hier zit het contact waar de stekker in moet.” Ik keek. Het was heel eenvoudig.

Drie maanden later is het zover. Het moment waar ik al een poos naar uitkeek is aangebroken. Dick wilde niets liever dan er bij zijn, de allereerste keer, trekken met het wandelhuis. Hij loopt stil genietend naast me. Het is een prachtige dag, de lucht is kraakhelder. Bij elke stap groeit het besef dat dit het begin is van een volkomen nieuwe levensfase. Er is alle tijd om te kijken en filosofische gedachtes te laten stromen. De mover staat op een laag standje en traag schrijden we voort. In dit koninklijke tempo ga ik dus straks de grenzen van ons land af. Het is even wennen, maar dan is het heerlijk. Het tempo is even vast als een metronoom en zo spaar ik stroom. Hoe minder hard de motor hoeft te werken, hoe langer de accu meegaat, net als bij mensen.
We hoeven niet ver, het is maar acht kilometer. Toch kan die afstand te ver zijn, voor de elektrische mover in deze omstandigheden. De knalrode trekmachine heeft een paar maanden in een schuur gestaan, in de kou. Bijladen kon ook niet, want er is geen netstroom op Frijlân en de zonnekracht, die de panelen moest laden, was maar zwak in de donkere tijd van het jaar.

Ik kijk oplettend naar de rij streepjes, die na het opstarten snel kleiner werd. Het kostte kennelijk veel energie. “Kijk je nou alweer op dat metertje?” grinnikt Dick, “ Straks ben je nog verslaafder aan dat ding, als anderen aan hun smartphone.” Ik lach en zeg niks terwijl ik mijn hand boven de groene lampjes houd om ze beter te kunnen zien. De accu is kennelijk opgewarmd, de lampjes blijven nu veel langer branden dan in het begin.

De lucht is blauw en de weilanden zijn eindeloos groen. Samen schrijden we door het land en voor menig raam zien we iemand staan. Een automobilist trapt acuut op de rem en twee mensen komen enthousiast de auto uit, terwijl aan de andere kant een dorpeling zijn erf af loopt, recht naar ons toe, met een grote grijns op zijn gezicht. Dit is het. Dit is gaan, zo langzaam dat de mensen tijd hebben om te komen. Zo langzaam, dat ik de verhalen kan volgen, die rond mijn wandelhuisje rondtollen.

De enorme ruimte van het Friese land is indrukwekkend. Ik adem diep in en uit en het is of bij elke ademhaling een tweede universum groeit in mijn borst, net zo weids en blauw als het land.
Nog even en we zijn er, op Ecocamping de Swetteblom, vlak bij het riviertje dat al een eeuwigheid de veranderlijke hemel weerspiegelt. Het Friese water, dat onvermoeibaar door het Friese land slingert. Hier begint mijn nieuwe leven als nomade. Hier maak ik me klaar.

.

.

.

Nootje na

De accu redde het net niet. Het was nog ongeveer 500 meter, naar de bestemming. Vlak bij de plek waar we noodgedwongen stil stonden, zag ik een schaap in de sloot staan. Met zijn dunne pootjes was hij diep in de modder gezakt en hij keek me aan alsof hij het meer dan logisch vond dat ik hem uit de nood zou helpen. Dat vond ik ook. Ik keek mijn vriend Dick aan en na een moment van twijfel trok hij vrolijk zijn broek uit en ging met blote benen in het ijskoude zwarte water staan. Ik haalde een hele sterke hangmat uit mijn wandelhuis en dat trok Dick onder het schaap door, door de modder heen. We trokken en sjorden en toen we het dier op de schuine slootkant hadden gekregen, rolden we het verder omhoog. Zodra ze vlakke grond onder haar poten voelde, rende het schaap opgelucht de wei in. Even later kwam er een trekker aan met daarin boer Jochem van ecocamping de Swetteblom. Hij was zo aardig mijn Wandelhuis te halen en naar zijn camping te brengen.
En hier ben ik nu. De camping heeft stroom voor kampeerders, dus ook voor mij, en er is Wifi. Er is warm water en een douche en een wasmachine. Wat een luxe allemaal. Morgen ga ik de was doen en achterstallig nieuws lezen op mijn laptop!

.

 

Opnieuw beginnen als je ouder bent

.

.

Rijkdom kan groeien, bij het klimmen der jaren. Trage bedachtzaamheid kun je gebruiken als een enorme kracht, als je niet verleert met souplesse te reageren op het juiste moment.

.

Ik zet de steelpan op de kachel. Hij zit helemaal vol water, want ik ben van plan een hele sloot verse muntthee te gaan drinken. Ik heb de laatste frisse blaadjes geplukt, het beetje wat er nu nog aan zit, is vol zwarte vlekken.
Ik doe de deksel op de pan. De muur boven de kachel is oranje in de gloed van de ondergaande zon. Ik draai me om, om te kijken. Zo’n weids uitzicht krijg ik misschien nooit meer. Ik ben ontzettend blij dat ik die keiharde wind straks kwijt ben, maar zolang ik hier woon geniet ik van de prachtige luchten. De leegte van het land lijkt de leegte van dit moment te symboliseren. Het is geen dode leegte, maar als een volledig welkom. En hoewel je het misschien niet direct ziet, weet ik dat mijn schijnbare leegte rijk is aan mogelijkheden. De bodem is vol wortels en wie weet hoeveel schimmeldraden, die zich als een netwerk uitspreiden en alles wat groeit met elkaar verbinden en voor voeding zorgen voor alle leven.

Als ik op reis ga, ben ik 54. Ik was 47 toen ik mijn oude leven achter me liet, om verstofte talenten flink uit te kloppen en in het zonnetje te zetten. Al met al zijn er zeven jaren voorbij gegaan, terwijl er langzaam iets groeide, wat altijd al in de kiem aanwezig was. Ik denk na over hoe het voor mij heeft gewerkt.

Als je jong bent en je ontwikkelt je talenten of je begint een grote reis, dan moet alles snel en het liefst meteen. Dat kan dan ook makkelijker, je krijgt sneller steun, aandacht en bewondering. Je bevindt je tussen andere energieke leeftijdsgenoten. Een nieuw spoor opgaan, andere talenten ontwikkelen, een verlangen vervullen dat al sluimert vanaf de jaren dat je een kind was, het is een veel eenzamer proces wanneer je ouder bent. Terwijl je leeftijdsgenoten zich met een drankje op hun lievelingsstoel nestelen, het werk overdenken wat er nog ligt en zich afvragen hoeveel vakantiedagen ze nog hebben, doe jij precies het tegenovergestelde. Je verlaat je lievelingsstoel, zet hem onder de wilgenboom en pakt je biezen. Niet snel, zoals je zou doen als je twintig was, maar heel langzaam.
Die rijkdom kan groeien bij het klimmen der jaren, wanneer je door de harde schil heen gebeten hebt. Het is een trage bedachtzaamheid, die te gebruiken is als een enorme kracht, als je niet verleert met souplesse te reageren op het juiste moment. Als twintiger wist ik dat ik me eerst moest gaan wortelen, pijnlijk door harde bodems moest dringen en dat de grote ontdekkingstocht pas later zou beginnen, wanneer de tijd rijp zou zijn. Nu is het zo ver. Ik maak me los en ga. En tegelijkertijd weet ik, ik ben waar ik ben en ben overal thuis.

Het leven houdt niet op als je vijftig bent. Het hoeft niet te vervagen in een vergeetland dat zich steeds verder uitbreidt. In de lente begint de munt opnieuw te groeien, groter en sterker. Een getraind lichaam en een getrainde geest op kracht en flexibiliteit en rekt grenzen uit. De mogelijkheden worden dan alleen maar groter.
Ik schenk de thee in een glanzend schoon glas. Nog even en de zon is onder. Nog even en ik loop misschien wel op een stille landweg, in dezelfde ondergaande zon, die toch steeds weer anders is.

.

De stoute schoenen aan

.

.

Ik ga vandaag op pad. Mijn fiets staat al klaar naast mijn huisje, en ik trek het vloerluik open om mijn jas te pakken. Er staat weer een frisse wind. Ik heb ook mijn muts opgedaan en handschoenen met bont er in. Ik doe de deur open en wurm mij er zo snel mogelijk doorheen, zodat de koude wind het huis niet in komt. Dan pak ik mijn fiets en rijd langzaam het pad af. Als ik bij de boerderij ben, kijk ik opzij naar mijn woonwagen, aan de andere kant van het veld, dat nog steeds volstaat met bloeiend koolzaad.
Ik woon hier hu zeven maanden, op Frijlân, een kleine gemeenschap van vrouwen woont hier in tenten. En terwijl de onderlinge banden met elke kop koffie sterker worden als bij een echte familie, merk ik dat ik meer en meer afdrijf van dit gebeuren. Hier sta ik nu. Ik stop met trappen en stap af om naar mijn huisje te kijken. Het beeld is schitterend, zoals de kleuren samenvallen met het eindeloze weiland en de mistige blauwgrijze lucht. Het is alsof hij ervoor gemaakt is om hier voor eeuwig te staan.
Maar het is als een schilderij dat af is. En daar woon ik in. Mijn leven wordt meer en meer als een standbeeld. De dagen zijn donker en als ik om vijf uur de kaarsen aansteek om bij het schemerige licht te gaan koken, krijg ik het gevoel dat mijn huis me inspint tot ik er stijf als een mummie binnenin zit. Hier denk ik aan terwijl de wind om me heen blaast en ik met de fiets in de hand sta te kijken. Ik besef dat mijn tijd hier ten einde loopt. Het wordt tijd dat mijn wooncocon een wandelhuis wordt, van een statisch museumstuk naar levende inspiratie, gedragen door sterke wielen en benen.

Ik stap op de fiets. Vandaag trek ik de stoute schoenen aan. Vier kilometer verderop is een boerderij. Ik weet dat de eigenaar Jochum heet. Er is al vaker over hem gesproken. Ik wil het zien, die man en zijn plek. En vragen wat er kan.

De achterdeur zit niet op slot. Ik trek hem open. “Volluk!” roep ik de donkere ruimte in, net als de oude buurman vroeger bij ons thuis en ik glimlach bij die gedachte. Ik zie aan de andere kant een deur op een kier staan waar licht doorheen schemert. Een man komt uit de achterliggende huiskamer naar me toe. Hij heeft krulhaar dat glanst als zilver en een baardje. Na een korte kennismaking komt hij meteen ter zake. “Wat kan ik voor je doen?”
“Ik zoek een plek om de reis met mijn woonwagen voor te bereiden,” antwoord ik, “Half april vertrek ik.”
Hij vraagt naar de maten van mijn wagen. Als hij hoort hoe bescheiden de afmetingen zijn, laat hij onmiddellijk zien waar ik kan staan. Mooi beschut op het beton, tussen een tachtigjarige boomgaard in en de boerderij. Achter een openstaande deur zie ik een grote hoop stront liggen en de kont van een enorme koe. Het is een prachtplek, er is netstroom voor de laatste aanpassingen aan mijn wandelhuis en om weer eens uitgebreid naar muziek te luisteren. Het is er heerlijk beschut. Het terrein is een rommelige chaos waar iedereen zijn gangetje gaat. Acht mensen en een stuk of wat kippen hebben plezier van dit landje en ik zie steeds meer minihuisjes verscholen in beboste hoekjes. Achter de boerderij glinstert het water van de Swette. Hier wil ik heen. We praten nog wat over koetjes en kalfjes, tot hij opnieuw ter zake komt.
“Wanneer kom je?” vraagt hij.
“In de derde week van januari,” beslis ik ter plekke. Ik ben verbaasd over mijn stelligheid. Maar ik weet het.
De cocon opent zich en ik ruik de frisse lucht, die mijn nieuwsgierigheid en creatieve geest opnieuw tot leven wekt.
“Ik verheug me erop,” zeg ik tegen hem en ik loop terug naar mijn fiets. Nog twee weken. Opeens is er een einde gekomen aan de tijdloze tijd. Ik ga me klaarmaken, klaar voor vertrek.

.