De stoute schoenen aan

.

.

Ik ga vandaag op pad. Mijn fiets staat al klaar naast mijn huisje, en ik trek het vloerluik open om mijn jas te pakken. Er staat weer een frisse wind. Ik heb ook mijn muts opgedaan en handschoenen met bont er in. Ik doe de deur open en wurm mij er zo snel mogelijk doorheen, zodat de koude wind het huis niet in komt. Dan pak ik mijn fiets en rijd langzaam het pad af. Als ik bij de boerderij ben, kijk ik opzij naar mijn woonwagen, aan de andere kant van het veld, dat nog steeds volstaat met bloeiend koolzaad.
Ik woon hier hu zeven maanden, op Frijlân, een kleine gemeenschap van vrouwen woont hier in tenten. En terwijl de onderlinge banden met elke kop koffie sterker worden als bij een echte familie, merk ik dat ik meer en meer afdrijf van dit gebeuren. Hier sta ik nu. Ik stop met trappen en stap af om naar mijn huisje te kijken. Het beeld is schitterend, zoals de kleuren samenvallen met het eindeloze weiland en de mistige blauwgrijze lucht. Het is alsof hij ervoor gemaakt is om hier voor eeuwig te staan.
Maar het is als een schilderij dat af is. En daar woon ik in. Mijn leven wordt meer en meer als een standbeeld. De dagen zijn donker en als ik om vijf uur de kaarsen aansteek om bij het schemerige licht te gaan koken, krijg ik het gevoel dat mijn huis me inspint tot ik er stijf als een mummie binnenin zit. Hier denk ik aan terwijl de wind om me heen blaast en ik met de fiets in de hand sta te kijken. Ik besef dat mijn tijd hier ten einde loopt. Het wordt tijd dat mijn wooncocon een wandelhuis wordt, van een statisch museumstuk naar levende inspiratie, gedragen door sterke wielen en benen.

Ik stap op de fiets. Vandaag trek ik de stoute schoenen aan. Vier kilometer verderop is een boerderij. Ik weet dat de eigenaar Jochum heet. Er is al vaker over hem gesproken. Ik wil het zien, die man en zijn plek. En vragen wat er kan.

De achterdeur zit niet op slot. Ik trek hem open. “Volluk!” roep ik de donkere ruimte in, net als de oude buurman vroeger bij ons thuis en ik glimlach bij die gedachte. Ik zie aan de andere kant een deur op een kier staan waar licht doorheen schemert. Een man komt uit de achterliggende huiskamer naar me toe. Hij heeft krulhaar dat glanst als zilver en een baardje. Na een korte kennismaking komt hij meteen ter zake. “Wat kan ik voor je doen?”
“Ik zoek een plek om de reis met mijn woonwagen voor te bereiden,” antwoord ik, “Half april vertrek ik.”
Hij vraagt naar de maten van mijn wagen. Als hij hoort hoe bescheiden de afmetingen zijn, laat hij onmiddellijk zien waar ik kan staan. Mooi beschut op het beton, tussen een tachtigjarige boomgaard in en de boerderij. Achter een openstaande deur zie ik een grote hoop stront liggen en de kont van een enorme koe. Het is een prachtplek, er is netstroom voor de laatste aanpassingen aan mijn wandelhuis en om weer eens uitgebreid naar muziek te luisteren. Het is er heerlijk beschut. Het terrein is een rommelige chaos waar iedereen zijn gangetje gaat. Acht mensen en een stuk of wat kippen hebben plezier van dit landje en ik zie steeds meer minihuisjes verscholen in beboste hoekjes. Achter de boerderij glinstert het water van de Swette. Hier wil ik heen. We praten nog wat over koetjes en kalfjes, tot hij opnieuw ter zake komt.
“Wanneer kom je?” vraagt hij.
“In de derde week van januari,” beslis ik ter plekke. Ik ben verbaasd over mijn stelligheid. Maar ik weet het.
De cocon opent zich en ik ruik de frisse lucht, die mijn nieuwsgierigheid en creatieve geest opnieuw tot leven wekt.
“Ik verheug me erop,” zeg ik tegen hem en ik loop terug naar mijn fiets. Nog twee weken. Opeens is er een einde gekomen aan de tijdloze tijd. Ik ga me klaarmaken, klaar voor vertrek.

.

 

Vertrekken en aankomen

.

.

Het zijn mijn laatste dagen in Brabant. Er komt iemand het veld opgefietst. Of eigenlijk, een jongensachtige man van een jaar of vijftig. “Hallo, ben jij Alowieke?” vraagt hij onmiddellijk. “Ja!” roep ik verrast, “en dinsdag ga ik verhuizen.” Ik hoor dat hij Martijn heet en dat hij al drie jaar van plan was mij op te zoeken. “Dan ben ik nog net op tijd!”
Martijn blijft drie dagen. We praten heel wat af. Er ontstaan inspirerende ideeën en we wisselen adressen uit. “Ik kom bij je langs, op Frijlân!” Dat is het laatste wat hij roept, wanneer hij weer verder rijdt. Ik vind het leuk, dat hij komt. Hij neemt drie walnootboompjes mee en een stel hazelaars, zegt hij. Fijn!

Het is zover. De dag van de verhuizing is aangebroken. Ik heb goed geslapen en ben blij dat Dick komt. Ik verzamel de laatste spullen die naar binnen moeten en als ik klaar ben komt hij net precies aanfietsen. “Héé, jij bent lekker vroeg!” roep ik. Dick is om vijf uur opgestaan om me te helpen met inpakken, mijn fiets, het keukentje, een grote emmer vol lijmklemmen. Uiteindelijk staat het helemaal vol. Precies om half tien ligt alles vast op zijn plek, zonder dat er iets kan omvallen. De chauffeur is er nog niet. Ik kijk op mijn telefoon. Er is een bericht. De chauffeur heeft pech, hij moet eerst de lier repareren en komt in de loop van de middag. Dick en ik wandelen de hele middag in de zon, over de velden en in het bos. Het is heerlijk warm en bijna windstil. Overal fluiten de vogels.

.

.

De bel rinkelt als we het erf oprijden. Een paar vrouwen staan te kijken wanneer de witte vrachtwagen het erf opkomt. Ik zit in de cabine en kijk achterom. “Leuk hè, die bel aan mijn wagen.” Jan, de chauffeur grijnst. “Het is net een ijscowagen.” Jan rijdt al twintig jaar met vracht. Hij neemt de haakse bochtjes zo perfect, dat ik niet anders kan dan bewonderend vanuit het raampje kijken hoe hij vlak langs de sloot, vlak langs de berg betonplaten manoeuvreert. We stappen uit en langzaam wordt mijn kleine huis de rijplaat af gereden, heel langzaam rolt de lier af en raken de wielen de Friese bodem.

.

.

De wind rukt aan mijn wagen. De wind komt uit het Noorden en staat dwars op mijn huis. Ik heb net de zonnepanelen recht gelegd, die door het rijden waren verschoven, de betonplaten voor mijn deur aangeveegd, en een matrasje uit de sloot gehaald, die onder mijn vloer was weggewaaid. Ik heb de boompjes water gegeven en een Roomse Kervel geplant. Zolang ik niks geplant heb, voel ik mij niet thuis.

.

.

Door het ene raam heb ik uitzicht op de boerderij. Voor het andere raam is een sloot en  een grasvlakte.  Ik hoor het gieren van de wind door de smalle kier van mijn daklicht. Heel in de verte hoor ik een pauw. Het geluid van vogels ontbreekt totaal. Dit is de plek waar ik ga planten, bomen, struiken en bloemen. Dit is de plek die herboren moet worden. Daarvoor ben ik gekomen. De wind neem ik voor lief. Hij schudt mijn wagen heen en weer en waait mijn fiets om. Toch maar gauw een schutting bouwen. Eentje waar je doorheen kan kijken. Want op een plek waar alles wegwaait, daar kan je niets beginnen.

Inpakken en wegwezen

.

.

Mijn gedachten branden
als een oranjegele vlam
in zomers korte nachten.
Onrustig wacht ik op de dag

De dag komt dichterbij
dat ik mijn vleugels spreid
na zes jaar vlieg ik weer
voor ’t eerst in eigen wooncocon
Als een havik vlieg ik
een nieuwe tijd tegemoet.

Ik zal landen in het Noorden
samen met mijn huis.
Vijftien mei twee-duizend-achttien!
O, wie zal ik daar allemaal zien?

 

Volgende week verslag van de reis en de aankomst!

 

(Fototitel: “De vlam van gedachten in de nacht.”)

.

.

Doop in het land bij de zee

.

Friesland. Een land met kilometers lang niks dan gras. Vorig jaar schrok iedereen op van  een flinke tornado. Je kan er van alles verwachten, in deze tijd vol extremen. Ik ga er toch heen. Dit jaar ga ik verhuizen.

.

EÉN van de schapen blaat. Vanuit mijn raam zie ik de andere schapen naar het hek rennen. Tussen de spijlen door kijkt het eerste schaap reikhalzend over het veld. Komt er eten? Is het de beheerder? Ik sta op van mijn bank. Als het de beheerder is dan moet ik zeggen dat de stroom er uit ligt. Ik hoor het schrikdraad niet meer tikken. Ik loop naar het raam van mijn deur en kijk. Het is niet de beheerder.
Een vrouw komt rechtstreeks naar mijn huisje gelopen. Ik open de bovendeuren. Ik voel de koude vochtige buitenlucht naar binnen stromen.
“Hallo!” roep ik haar toe. Ik ben een beetje verbaasd over dit onverwachte bezoek en moet mezelf even wakker schudden.
“Hoi, ik ben Judith,” zegt de vrouw “Ik had toch gezegd dat ik deze week zou komen?” Ik knik enthousiast. Judith leest graag mijn verhalen. Ze heeft het glas in lood raampje gemaakt, dat in de nok prijkt, hemelsblauw en rood. Het is prachtig. Ze heeft het opgestuurd met de post. We hebben elkaar nooit ontmoet.
“Ik ben een beetje dromerig, want ik ben vannacht snipverkouden geworden,” zeg ik.
“O, ik ga zo weer verder hoor,” lacht ze en komt dichterbij lopen tot ze vlak voor me staat.
“Zie je je raampje wel zitten?” vraag ik en doe een stap opzij zodat ze het kan zien. “Ja hoor,” knikt ze, zonder er veel aandacht aan te besteden. Dat is nogal logisch, ze heeft het allang gezien, want ik heb de bouw van mijn woonwagen uitgebreid gedocumenteerd en naar haar doorgestuurd.
“Leuk dat we elkaar nou zien,” zeg ik. Judith knikt tevreden. “Weet je wel dat ik binnenkort naar Friesland verhuis,” ga ik verder “Ik heb gisteren de bevestiging gehad dat het doorgaat. Het is een landje bij een vervallen boerderij. Het ligt schuin onder Leeuwarden.” “O, Friesland?” Haar gezicht licht op. “Wat leuk, ik heb veel meer met het noorden dan met het zuiden.”
“Ja, ik eigenlijk ook.” Ik denk aan de dag dat ik hier terecht kwam, volkomen vreemd in het Brabantse platteland. Zes weken lang werd ik wakker met de gedachte, wat doe ik hier?? Ik kijk naar Judith. Ze kijkt voor zich uit en glimlacht.
“Wat is dat voor plek, waar je heen gaat?” vraagt ze dan.
“Het heet Frijlân,” vertel ik opgewekt. “Het is nog in oprichting, het contract met de gemeente is deze week getekend. Ik ben nu de vierde die meedoet. We kunnen er ècht gaan wonen. Het vervallen gebouw wordt opgeknapt voor de gemeenschap. Alles wordt nieuw leven in geblazen. Mijn leven en visie strookt met het hunne en ze zijn blij met een Tiny House in hun midden, mijn wooncocon is de eerste! Ze willen er graag meer. Er komen ook yurts, om te beginnen. Dat zijn die ronde tenten uit Mongolië, met een houtkachel in het midden.”
Judith luistert aandachtig. “Ja ik ken ze. Maar zeg… Is het in de buurt waar die nieuwe woonwijk komt?”
Ik knik. “Het ligt er pal naast.”
“Dan weet ik waar het is! Een vriend van me kijkt daar altijd naar weidevogels.” Judith kijkt er wat treurig bij.
“Ja, er zal een hoop wei verdwijnen. Maar er komt wat voor terug. Dit wordt vast iets moois. Vaak draaien dit soort plekken om zelfvoorzienend leven, maar dit is een plek waar ook de omgeving bij betrokken wordt, mens èn dier.”
Judith haar blik gaat even naar de witte schapen met hun krullende horens. Met hun tanden schrapen ze de schors van de bomen. Kennelijk zit daar iets in wat ze nodig hebben. Dan kijkt ze weer naar mij. “Ja het geeft vaak problemen als mensen een paradijs voor zichzelf willen houden.” beaamt ze.
“Dit wordt een gastvrije plek, ” antwoord ik kort. “Kom maar eens langs, als het zover is. Ik geef wel een seintje.”
Judith knikt tevreden. “Dat ga ik zeker doen!”
“En dan kom ik een keer bij jou,” zeg ik.
Dat is goed. Judith bedankt me hartelijk dat ik tijd voor haar nam en loopt terug naar het parkeerterrein.

Ik mijmer nog even na over dat bijzondere project, Frijlân, waar ik straks deel van uit maak. Wat maakt het zo bijzonder? Het is niet grootschalig, het begint klein. Dat maakt het levensvatbaar, dat maakt dat het rustig kan groeien. Het verwelkomt nieuwsgierigheid naar andere manieren van leven en mensen met hart voor de natuur. Het wordt vast een levendige plek die aanstekelijk werkt om nieuwe ideeën uit te werken. Er zal een eetbaar landschap ontstaan waarin ook dieren zich thuis voelen. Straks sta ik met mijn wooncocon op hun minicamping, als “artist in recidence”. Wat ga ik er doen, vraag ik me af. Maar ik zet de vraag gauw uit mijn hoofd. Ideeën heb ik genoeg. Eerst maar eens kijken.

Het is weer stil. De schapen hebben de boom met rust gelaten en liggen in een hoek van de wei te herkauwen. Er steekt een windje op en mijn huisje schudt zachtjes. In Friesland zal het nog veel harder waaien. Daar is kilometers lang niks dan gras. Vorig jaar was er zelfs een tornado. Ik lach om mezelf. Had ik mezelf maar geen “ambassadeur van de leegte” moeten noemen. Dat vraagt om een doop in het uiterste noorden, dat vlakke land bij de zee.

.

https://m.facebook.com/Frijlan/

.

 

.

 

Almaar lichter

.

De verf van mijn nieuwe buitenkeuken is nog zacht, maar ik wil koffie zetten, met verse geitenmelk. Alles is zo nieuw!  Daar sta  ik, voelend waar de wind vandaan komt, voor het gasstel, met in de andere hand de aansteker.

.

Met twee lege flessen in de hand, sta ik bij de open deur van een kleine koele ruimte. Het is er wit betegeld en schoon. Vóór mij staat een grote roestvrijstalen tank, waarin geitenmelk is opgeslagen. De boer komt aanlopen, een veertiger met rode krullen. Ik groet hem en geef hem mijn flessen. „Ik hoef in het vervolg maar twee liter melk, want ik heb geen koelkast meer,“ zeg ik terloops. Hij kijkt zo verbaasd alsof hij een geit ziet vliegen. „Tja, ja, eeeh… “ stamelt hij, „Het kàn natuurlijk wel…. als het niet goed meer is proef je het wel!“ Ik moet stilletjes lachen om zijn gezicht. „De nachten zijn koud en ze staan in de schaduw. Als het warmer wordt maak ik een kuil,“ zeg ik.
Hij kijkt nog steeds een beetje aarzelend. „Tja, toch zal het wel niet voor niets zijn uitgevonden. Dan moet het vast handig zijn, zo’n koeling.“ meent de boer.
„Vast,“ bevestig ik zijn woorden.“Maar ik vind het leuk om uit te vinden wat er nou écht in de koelkast moet. Het valt reuze mee. Groenten kun je op een koele plek leggen met een natte doek erover. Bladgroenten kunnen in een vaas of kleine emmer met water. Dat gaat prima. Mensen doen tegenwoordig bijna álles in de koelkast! Dat vind ik zwaar overdreven.“
„Ja dat klopt. En sommige dingen mògen helemaal niet zo koel,“ is hij het met me eens.
„Zoals komkommer en banaan,” vul ik aan.
Hij lacht.

Het weg doen van de koelkast is maar één ding. Er is veel meer wat weggaat. Het zijn keuzes die dieper gaan. Vanaf mijn dertigste ben ik veel met materialen en machines bezig geweest. Mijn handen wisten steeds beter wat ze moesten doen en mijn inzicht in de materie groeide. Deze wagen is de kroon, de afsluiting van die tijd en tegelijk een nieuw begin.
Nu mijn wagen bijna af is, rijst de volgende vraag. Wil ik dit blijven doen? Bouwen, schroeven, schaven, zagen en schuren? Wil ik het gereedschap en ijzerwerk, alles wat ik al zolang met me meedraag nóg langer meenemen? Het is een zware last. Een deel ervan is nog afkomstig van de werkplaats van mijn overleden man.

Ik weet het eigenlijk best. Ik kies voor licht. Elke keer weer. Ik geef weg wat ik niet meer kan gebruiken. Handige verzamelaars zijn er blij mee. De oude ELU schaafmachine, de nieuwe cirkelzaagtafel, een paar grote lijmklemmen en de gietijzeren slijpmachine. Ik heb het allemaal in mijn handen. Uiteindelijk komt de Japanse kettinglier aan de beurt… Het is dezelfde waarmee we ooit onze prachtige tuindersvlet van de bodem hebben gehesen en gered. De boot waarmee ik vijftien jaar rondvaarten deed.
Ik kies en kies nog eens. Ik houd de basis bij me. Het moet genoeg zijn voor het dagelijkse werk rond de wagen en in de tuin. Maar ook een zware werkriem met een grote musketonhaak en het lange touw gaan mee. Ik hoop toch nog eens een hut te bouwen in een mooie boom.

Telkens denk ik, nou stop ik met weg doen. En toch blijkt het elke keer nog steeds te zwaar, te veel, wat ik heb. Bij alle keuzes die ik maak, bepaal ik mijn toekomst. Door het één uit te sluiten, worden andere wegen geopend. Ik verlang ernaar licht te zijn, met gemak te kunnen bewegen. Liever deel ik al mijn ervaringen in ideeën, tekeningen en verhalen, dan om verder te trekken als een rijdende werkplaats. Dit doel wil ik scherp houden. Dàt is belangrijk. En bij elke kist die ik wegdraag, komt mijn volgende bestemming dichterbij.

Als ik het moeilijk vind, dan denk ik dit: Er zijn mensen die kiezen voor lichtheid en anderen zijn verzamelaars. Mocht ik ooit helpen bouwen aan een natuurtempel, gemeenschapshuis of huttendorp, dan is mijn ervaring en souplesse méér waard dan dat ik allerlei materiaal meesleep. Bovendien kan ik kijken en luisteren en heb geduld. De verzamelaars hebben de spullen. Zo heeft iedereen zijn taak. Dit te beseffen, dat helpt mij kiezen. Samen dóen we het.

.

Kiezen is niet mijn liefste ding
maar een springer kiest voor matiging
De piste schoonmaken is wat ik doe
om straks en ik zal weten hoe,
op beide voeten klaar te staan
en voor de volgende sprong te gaan!

                        .

                        .

                       .

                       .

Zomaar verhuisd

.

 

De lente is de tijd van nieuw begin. Dromen, in de winterstilte uitgegroeid tot plan, breken open als een dikke knop van een jonge loot en beginnen te groeien. Onafgesproken komt alles tegelijkertijd.

Ineens is het gebeurd. Het leek zo te moeten. Ik ben verhuisd. Het was helemaal niet mijn bedoeling, het was kennelijk zo ver. De stoffeerder heeft de kussens gebracht. En toen ze er lagen, was het gelijk een echt huis. Het huis lokte mij. „Weet je wat,” dacht ik, „ik breng er vast wat boeken naar toe.“ En na de boeken dacht ik, ik kan er ook wel wat kleren heen brengen. Zo ging het.

Met armen vol loop ik heen en weer over het veld, van mijn ene wagen naar de andere. De nieuwe is veelbelovend en blauw als de lucht van een winterse zonsopgang. De oude ziet er een beetje haveloos uit. Hier en daar bladdert de roodbruine verf en de ramen zijn vuil. Ik heb haar de laatste tijd verwaarloosd. Mijn eigengebouwde huis werd almaar mooier. Hoe dichter bij de verhuizing, hoe meer ik het verval negeerde van dat, wat ik achter zou laten. Ik verlangde naar mijn nieuwe leven.

.

Het verval van het oude, verlangend naar nieuw leven

.

Wat voor de één een vervagend leven betekent, is voor de ander een unieke kans. De vernieuwing van mijn oude wagen staat al op de drempel. Er is iemand wiens handen jeuken om aan de slag te gaan, te krabben en te schuren en blauwe luchten en bloemen er op te schilderen.
Want de oude wagen is eigenlijk al niet meer van mij. De nieuwe eigenaresse wacht tot ik klaar ben. Hoeveel geduld heeft ze nog? Terwijl ik steeds vaker heen en weer loop komt ze bij toeval aanlopen. „Mag ik even in de wagen zitten om te voelen hoe het is?“ vraagt ze „Dan kan ik vast een beetje aarden.“ Ik zeg lachend dat ik het prima vind en dat ze precies op het juiste moment komt. Ik roep haar na dat het al een stuk leger is, daar binnen.

Leegte is belangrijk voor het fantaseren. Ik houd van leegte en gun iedereen die stille veelbelovende en uitnodigende ruimte. Ruimte om dromen uit te werken.

 

Kristallen voor het raam

.

De lente is de tijd van nieuw begin. Dromen, in de winter sterk geworden, breken open als een dikke knop van een jonge loot en beginnen te groeien. Onafgesproken komt alles tegelijkertijd. Het is als dominostenen, die met zorg zijn neergezet door een onzichtbare hand. Ineens beginnen ze te vallen. Eerst eentje. Dan de volgende. En dan gaat het opeens snel. Dat is het moment. Zonder veel moeite kan er veel tot stand worden gebracht. Gewoon, omdat het er de tijd voor is. Ik ben één zo’n steentje in een heel groot veld, nietig als een zandkorrel maar tegelijkertijd is mijn bestaan net zo essentieel als een zonnestraal. Ik sta precies op de juiste plek en waarom dat weet ik niet. Ik maak er wat van, zie alles als een uitdaging en geniet. Ik werk, ik kijk, ik schrijf. Ik ben.

 

Zithoek te transformeren tot bed. Ontbrekende deel hangt er boven, met de transparante plaat er in, is het ook te gebruiken als tafel. Het ontbrekende stuk matras staat rechtop onder de linkerbank, net te zien op eerste foto.

.

Alles werkt zoals ik het bedacht had, alleen moet er hier en daar nog wat bijgewerkt worden. Als dingen in gebruik genomen worden, blijkt het soms net ietsje anders uitvallen dan berekend. Zo zakt de bedbalk iets meer door dan ik dacht, waardoor het ene kastdeurtje klemt als er iemand op zit. Het zijn maar een paar dingetjes.

Inmiddels is een groot gedeelte van de spullen over, vooral boeken en kleren. Het is verbazingwekkend hoeveel ik kwijt kan zonder dat je er iets van ziet. En ik heb nog steeds een hoop ruimte over! De grote kast onder de vloer is nog steeds helemaal leeg. Daar komen straks gereedschappen en kampeerspullen. De keukenuitrusting moet ook nog, maar daarvoor maak ik een lichte kist, die ik open kan klappen tot buitenkeuken.

 

.

Nu ik ben verhuisd en de lampjes kunnen branden, lijkt het of het af is. Maar er is nog steeds veel te doen. De raamluiken, het egaliseren van het dak, het verbeteren van het energiesysteem en nog veel meer. Iets wat klein is, een huis of een ander ding, is niet per definitie minder werk. Zeker niet als het een huis is dat 23 luiken of deurtjes heeft die open kunnen. Alles moet perfect kunnen sluiten en niets mag elkaar in de weg zitten! Bijna ongelooflijk dat dat kan, in een huis van zes vierkante meter!

.

.

.

Klein, mooi en handig

.

 

In de kern van het huidige leven, zit de kiem van het nieuwe al verborgen. Het is als een jas, waar je aan werkt tot die past, om dan het oude af te werpen en het nieuwe aan te trekken. (Alowieke)

.

 

Ik sta in de keukenhoek van mijn oude woonwagen en veeg voor de zoveelste maal het aanrecht schoon. Het is een normaal aanrecht, zoals in alle huizen. Er zit zelfs een echte wasbak in. Het is een grote, dus dat betekent nog meer om schoon te maken. Ik heb er een sport van gemaakt om mijn watergebruik te minimaliseren. Het staat in een mooie glazen pot op het aanrecht. Daar past een grote wasbak helemaal niet bij. Er staan nu drie dingen in, die ik toch ergens kwijt moet: een smoezelig afvalbakje, een glazen potje voor vuil water en een wit kommetje met schoon water om plakkerige handen af te spoelen. Omdat ik de wasbak eigenlijk een lelijk, nutteloos ding vind, besteed ik er maar weinig aandacht aan en ook aan wat er in staat.
Het is voor mij de kunst om in de nieuwe wagen van banale dingen iets moois te maken. Ik maak er graag een hoekje van dat praktisch is, niet groter dan nodig en waar ik met plezier naar kijk. Er komt gèèn wasbak. En het gore vuilwaterpotje wordt straks ingeruild voor een mooie kleine kruik, die op een plankje staat te pronken. Hoe kleiner hoe fijner.

Ik erger me steeds meer aan te grote, zinloze dingen in huis. Zo is er het tweepitsgastel, waarvan ik er altijd maar één gebruik. Eigenlijk vind ik het hele aanrecht veel te groot. Er zijn stukken van het aanrechtblad die ik niet gebruik. En dat komt toch weer vol te staan, met wàt eigenlijk? En ik moet elke keer opnieuw alles optillen bij het schoon maken.
Er zijn ook dingen die simpelweg onhandig gemaakt zijn. De keukenwand zat er al. Het is grof timmerwerk van ruwe planken. Die wand is altijd goor, want ruwe planken zijn lastig schoon te krijgen. En de kurkvloer, die ik zelf heb gelegd, is bij de deur opgebold door vocht. Door het zwellen laat de kurklaag los en er zitten nu kieren tussen. Dat komt omdat de deur niet afwatert en harde regen onder de deur door sijpelt. En zo is er meer, wat beter kan. Ik heb veel van deze woonwagen geleerd. Hoe ik dingen wel en niet wil. Het is een goeie plek geweest en er waren ook veel mooie dingen. En nu ben ik er klaar mee.

 

 

De nieuwe wagen is bijna bewoonbaar. Ik werk hard. Ik wil eindelijk wel eens verhuizen. Hoewel de nieuwe wagen de helft kleiner is, voelt dat niet zo. Het is er licht en open en ik heb het gebouwd in een gelijkmatig ritme, met verrassende details. Het is bijna als muziek, als een symfonie.
De indeling is precies zoals ik het wil. Dat alles geeft me het gevoel van ruimte en vrijheid. Het is een schatkist aan lang uitgewerkte ervaringen en dromen, nu tastbaar geworden in dit éne.

Straks kan ik er werkelijk in trekken. Ik verheug me er op.

 

.

Het bed maak ik op zeventig centimeter hoogte en eronder is kastruimte. Het middelste gedeelte, wat nu ontbreekt, wordt ook gebruikt als tafel. Je kan de kussens opzijleggen en als rugleuning gebruiken en de tafel ophijsen aan touwen, tot gewenste hoogte. Je kan hem ook tot aan het dak hijsen en dan kan je daar staan of lopen, dansen of ijsberen. Er zit plexiglas in de tafel zodat je er doorheen kan kijken en het daklicht kan blijven zien, wanneer hij tegen het plafond gehesen is. Ik doe mijn best om in alle keuzes die ik maak ruimte te scheppen, of de illusie ervan. De materialen die ik gebruik, zijn meestal natuurlijk. Maar soms is kunststof echt handiger en dan kies ik daar toch voor.

Om ruimte te scheppen heb ik veel kastruimte onder de vloer gemaakt. Je kan erbij via vijf luiken. Het frame van de kast is klaar, het maakt deel uit van de wagen. Ik moet hem nog wel muisdicht maken.

Het valt me op dat dingen die ik maak, steeds opnieuw lijken op muziekinstrumenten. Kijk naar de onderdelen van dit bed. Het lijken wel twee piano’s.

 

 

.

 

 

 

 

Een bloeiend pad naar de uitgang

Blogtek bloeiend pad kl fr

.

„Dat je daar weg gaat, ik snap het niet. Het is zo’n mooi plekje! Ik zou helemaal gelukkig zijn als ik daar kon staan met mijn wagen.“ Buurman Jan kijkt met glimmende ogen naar de lege plek, waar zojuist nog mijn woonwagen stond. Die staat nu twintig meter verderop. Ton is net weg, met zijn jeep. De kippen krabben in de zwarte grond. Het stikt er van de wormen, die zaten lekker koel en nat onder de vloer. Daar lag karton met plastic zeil erop. Dat is nu allemaal verdwenen. Het is een fijne en vruchtbare plek geworden, rondom begroeid met tal van planten, bloemen en struikjes. Mezen, vinken, heggemussen en andere vogels vliegen af en aan.

Ik kijk Jan vrolijk aan. „Weet je?“ zeg ik „Ik maak op mijn nieuwe plek wèèr een tuin. Deze hier wordt dan de moedertuin. Er groeit zoveel tussenin wat ruimte kan gebruiken, kijk daar, het zonnige moederkruid, de sterke kruiptijm en dan die heerlijke framboos, die groeit als een raket! Hier steek ik de plantjes uit, en andere mensen kunnen dat ook doen. En rond bewoonde wagens, daar groeit het het beste. Er zijn beschutte hoekjes en er is bemesting. Het is de plek waar je bènt.”
„Wat een leuk idee!“ zegt Jan
„Jaaa! En als dit dan wat geworden is, dan schuif ik weer verder op. En maak ik dààr een tuin. Zo beweeg ik steeds verder naar de uitgang. En als ik daar ben aangeland, dàn ga ik weg.”
Jan lacht. „Geweldig! Dan krijgen we hier één lange groene strook op de camping.“
Ik grijns. „Wie weet. Wellicht gebruik ik de camping als uitvalsbasis, straks. Dan blijft mijn wagen hier voorlopig staan en kan ik dit plan rustig uitvoeren.“ Ik staar in gedachten naar de gretig gravende kippen.
Jan kijkt naar de mezen in de takken van de kersenboom, en naar de bloemen die eronder groeien. „Het is de mooiste plek van de camping geworden“ zegt hij uiteindelijk. „Dat heb je goed gedaan!“
Ik gloei.

.
Ik noem deze vorm van tuinieren „Nomadische permacultuur.“ Ik maak iets, ik heb iets en ik laat het achter op het juiste moment, wanneer ik weet dat er goed voor gezorgd wordt en anderen er blij mee zijn.

.

.

.