.

.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan het verhaal.
.
Schiermonnikoog.
Het is acht uur in de ochtend. De zon is nog maar net boven de horizon uit, en verbergt zich achter sluierwolken. Ik heb mijn fiets achtergelaten bij de stallingsplaats, en tussen de laatste lage duinen door loop ik naar het uitgestrekte kweldergebied van Schiermonnikoog. Het is vier jaar geleden dat ik hier voor het laatst was. Hoe zou het er nu uitzien? Ik las in de krant van een kunstenares Ze is bedroefd. Ze schildert hier al 40 jaar en ziet hoe alles steeds groener wordt en minder divers. Ik ben nu hier om te kijken. Is het echt zo? Op vijftig meter afstand van mij grazen koeien. Het gras is perfect gemillimeterd, ik word het oude natuurlandschap ingeleid als op een groene loper. In de vroege ochtend is dat een heilig moment. Zeker nu, in de herfst, als de zeekraal rood begint te kleuren en in bescheiden tinten afsteekt tegen de grijsgroene zeealsem. Ik loop door het hek, steek een houten brug over zonder leuning. Er staat weinig water onder, dat komt straks pas, als de herfst inzet. De zeealsem zie ik overal. Ik pluk een stukje van de zeldzame plant, die hier zo overvloedig groeit. Ik houd het voor mijn neus en snuif de geur op. Het is verkwikkend en ik word er heel gelukkig van. Het heeft iets van lavendel, maar dan frisser en sterker. Traditiegetrouw stop ik de blaadjes in mijn broekzak. Het zal nog wekenlang duren voor het zijn geur verliest.
.

.
Langzaam loop ik verder over het smalle pad. Het is een pad zoals ik het graag heb, het bestaat omdat er mensen lopen. En koeien, ook soms. Zonder onze wandelingen was het er niet. Zo hoort het te zijn. En dat je soms aarzelt, is dit wel een pad of niet? Zo loop ik verder. Ik kijk uit naar de paarsbloeiende lamsoor. Even later zie ik een heel veld ervan, maar niet meer tot aan de horizon. Er groeit veel kweekgras, en ik zie zilverschoon langs het pad staan. Het gras overwoekert de kwelderplanten eronder, ik zie het grijzige blad schemeren onder een dichte laag gevallen halmen. Is dit wat de schilderes bedoelt? De toekomst zal het uitwijzen. Ik keer om, en ga terug naar de kampeerboerderij. Daar is Dick, die de krant leest. We hebben nog één dag samen. Dan keer ik terug naar mijn kleine huis aan de Swette, en hij zal de laatste weken op de Vlierhof doorbrengen. Alleen zijn is goed. Maar de winter is lang, als je geen maatje hebt. Het is gezellig samen. Als de kachel weer brandt, dan zullen we samen koken en koffie drinken, praten en lachen, net zoals drie maanden geleden. Straks, als de donkere tijd van het jaar aanbreekt, dan is het weer zover. Donker, herfst, wanneer komtie? Is het vandaag of morgen? Het kan zomaar afgelopen zijn, met de nazomer.
.

Grascomposthoop, met vrije winterwoning voor een egel.
.
Terug aan de Swette.
De paden rond mijn huis zijn nog net te zien. Maar het gras is hard gegroeid in twee weken tijd. Als je er niet over loopt, dan verdwijnen ze zomaar, de paden. Het fijne is, dat ik helemaal niet hoef te wennen, om weer thuis te zijn. Ik pak gewoon de heggeschaar. Op mijn hurken waggel ik als een eend het pad af. Het geluid van de schaar klinkt regelmatig en snel. Het fysieke meditatieve werk doet me goed. Als een kleine grazer ga ik voort, alleen eet ik het niet, ik laat het vallen en verzamel het in hoopjes. Die breng ik naar de composthoop. Armen vol zijn het. Tot ik het einde bereik en het pad klaar is. Vlak voor mij ligt de grindweg. Vanuit hier kan ik naar de Swette lopen, en naar mijn buren. Aan de overkant van het water vind ik Irma, Isabel en Niels. Aan de andere kant van het weiland zijn Arnold, Fransje en Nynke. En als ik verder loop vind ik Sjoerd en Lysbet in Jorwerd en Margaretha en Pieter in Hûns. Dit is mijn gemeenschap. Hier zal ik me wortelen en verbinden. Ik kijk naar het pad, dat ik opnieuw geschapen heb. Een mooi strak paadje, door het lange gras. In een bocht loopt het naar mijn groen met blauwe wooncocon. Boven mijn hoofd vliegt een wulp voorbij, alleen en fluitend, alsof hij iets zoekt. Zachtjes begint het te motregenen. Ik voel mijn kuiten van het waggelen op mijn hurken. Mijn armen hebben geen centje pijn van het vele knippen. Ze zijn goed getraind.
Het zijn maar een paar druppels. De regen waait over en terwijl ik de eerste flarden blauw aan de hemel zie, komt er iemand het pad af. Het is Jeroen, de greppelkenner. Zijn rode baard is gegroeid, onder het blonde haar. “Ha, ben je er weer!” roept hij. “Ja!” zeg ik. “Wat heb ik je lang niet gezien joh! Goed om hier weer te zijn.” En zowaar, ik meen het. De paden zijn weer gemaakt, klaar om te ontmoeten en weer thuis te komen. Elke keer, heen en weer. Tot er steeds meer groeien gaat.
.

De wilgen, de aardpeer en het Chinese reuzenriet doen het goed, langs het Verhalenpad. Ik heb wel sporen van reeën gezien, die aan de schors knabbelen. Niet te netjes maken, gras en kleefkruid hoog op laten groeien, dat werkt.
.