Paden op Schier en die van hier

.

Hier heb ik zojuist staan praten met Maike. Op de plek waar het gras plat is getrapt, knip ik het af in een cirkel, en zo leg ik de fysieke herinnering van onze ontmoeting vast in het veld. Voor zolang het duurt.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan het verhaal.

.

Schiermonnikoog.

Het is acht uur in de ochtend. De zon is nog maar net boven de horizon uit, en verbergt zich achter sluierwolken. Ik heb mijn fiets achtergelaten bij de stallingsplaats, en tussen de laatste lage duinen door loop ik naar het uitgestrekte kweldergebied van Schiermonnikoog. Het is vier jaar geleden dat ik hier voor het laatst was. Hoe zou het er nu uitzien? Ik las in de krant van een kunstenares Ze is bedroefd. Ze schildert hier al 40 jaar en ziet hoe alles steeds groener wordt en minder divers. Ik ben nu hier om te kijken. Is het echt zo? Op vijftig meter afstand van mij grazen koeien. Het gras is perfect gemillimeterd, ik word het oude natuurlandschap ingeleid als op een groene loper. In de vroege ochtend is dat een heilig moment. Zeker nu, in de herfst, als de zeekraal rood begint te kleuren en in bescheiden tinten afsteekt tegen de grijsgroene zeealsem. Ik loop door het hek, steek een houten brug over zonder leuning. Er staat weinig water onder, dat komt straks pas, als de herfst inzet. De zeealsem zie ik overal. Ik pluk een stukje van de zeldzame plant, die hier zo overvloedig groeit. Ik houd het voor mijn neus en snuif de geur op. Het is verkwikkend en ik word er heel gelukkig van. Het heeft iets van lavendel, maar dan frisser en sterker. Traditiegetrouw stop ik de blaadjes in mijn broekzak. Het zal nog wekenlang duren voor het zijn geur verliest.

.

Het kwelderlandschap in een ander jaargetijde. Het tijdstip van de dag komt overeen met mijn verhaal, en ook de sluierwolken en de pastelkleuren in de lucht. Foto: Klaas Huizenga.

.

Langzaam loop ik verder over het smalle pad. Het is een pad zoals ik het graag heb, het bestaat omdat er mensen lopen. En koeien, ook soms. Zonder onze wandelingen was het er niet. Zo hoort het te zijn. En dat je soms aarzelt, is dit wel een pad of niet? Zo loop ik verder. Ik kijk uit naar de paarsbloeiende lamsoor. Even later zie ik een heel veld ervan, maar niet meer tot aan de horizon. Er groeit veel kweekgras, en ik zie zilverschoon langs het pad staan. Het gras overwoekert de kwelderplanten eronder, ik zie het grijzige blad schemeren onder een dichte laag gevallen halmen. Is dit wat de schilderes bedoelt? De toekomst zal het uitwijzen. Ik keer om, en ga terug naar de kampeerboerderij. Daar is Dick, die de krant leest. We hebben nog één dag samen. Dan keer ik terug naar mijn kleine huis aan de Swette, en hij zal de laatste weken op de Vlierhof doorbrengen. Alleen zijn is goed. Maar de winter is lang, als je geen maatje hebt. Het is gezellig samen. Als de kachel weer brandt, dan zullen we samen koken en koffie drinken, praten en lachen, net zoals drie maanden geleden. Straks, als de donkere tijd van het jaar aanbreekt, dan is het weer zover. Donker, herfst, wanneer komtie? Is het vandaag of morgen? Het kan zomaar afgelopen zijn, met de nazomer.

.

Grascomposthoop, met vrije winterwoning voor een egel.

.

Terug aan de Swette.

De paden rond mijn huis zijn nog net te zien. Maar het gras is hard gegroeid in twee weken tijd. Als je er niet over loopt, dan verdwijnen ze zomaar, de paden. Het fijne is, dat ik helemaal niet hoef te wennen, om weer thuis te zijn. Ik pak gewoon de heggeschaar. Op mijn hurken waggel ik als een eend het pad af. Het geluid van de schaar klinkt regelmatig en snel. Het fysieke meditatieve werk doet me goed. Als een kleine grazer ga ik voort, alleen eet ik het niet, ik laat het vallen en verzamel het in hoopjes. Die breng ik naar de composthoop. Armen vol zijn het. Tot ik het einde bereik en het pad klaar is. Vlak voor mij ligt de grindweg. Vanuit hier kan ik naar de Swette lopen, en naar mijn buren. Aan de overkant van het water vind ik Irma, Isabel en Niels. Aan de andere kant van het weiland zijn Arnold, Fransje en Nynke. En als ik verder loop vind ik Sjoerd en Lysbet in Jorwerd en Margaretha en Pieter in Hûns. Dit is mijn gemeenschap. Hier zal ik me wortelen en verbinden. Ik kijk naar het pad, dat ik opnieuw geschapen heb. Een mooi strak paadje, door het lange gras. In een bocht loopt het naar mijn groen met blauwe wooncocon. Boven mijn hoofd vliegt een wulp voorbij, alleen en fluitend, alsof hij iets zoekt. Zachtjes begint het te motregenen. Ik voel mijn kuiten van het waggelen op mijn hurken. Mijn armen hebben geen centje pijn van het vele knippen. Ze zijn goed getraind.

Het zijn maar een paar druppels. De regen waait over en terwijl ik de eerste flarden blauw aan de hemel zie, komt er iemand het pad af. Het is Jeroen, de greppelkenner. Zijn rode baard is gegroeid, onder het blonde haar. “Ha, ben je er weer!” roept hij. “Ja!” zeg ik. “Wat heb ik je lang niet gezien joh! Goed om hier weer te zijn.” En zowaar, ik meen het. De paden zijn weer gemaakt, klaar om te ontmoeten en weer thuis te komen. Elke keer, heen en weer. Tot er steeds meer groeien gaat.

.

De wilgen, de aardpeer en het Chinese reuzenriet doen het goed, langs het Verhalenpad. Ik heb wel sporen van reeën gezien, die aan de schors knabbelen. Niet te netjes maken, gras en kleefkruid hoog op laten groeien, dat werkt.

.

Droom op de keukenvloer

.

.

Er zijn twee kamers. Daar kun je opdrachten doen. De ene zegt: “Beweeg zo traag mogelijk.” De andere: “Blijf zolang mogelijk staan waar je staat.”

Liever luisteren? Druk op de knop onderaan de tekst.

Vanmiddag kwamen we aan met de veerboot op Schiermonnikoog. Mijn vriend Dick en ik. Alles leek onveranderd, en toch was het al twee jaar geleden, sinds de laatste keer dat ik hier was. Nu logeren we op de kampeerboerderij. Wat ben ik moe! Ik lig op een matras tussen het aanrecht en de lage zitkamertafel. Ik voel me zwaar en ontspannen, al kan ik niet direct slapen. Ik ben gevlucht. De kleine slaapkamer benauwde me. In deze kamer is ruimte. Ik lig op mijn rug met ogen dicht. Beelden komen en gaan. Wat heb ik hard gewerkt de afgelopen week op de Vlierhof. Zoals overal lag het oord een lange tijd stil, en waren er geen handen om het werk te doen. Nu is er veel achterstallig onderhoud. Ik heb tegelvloeren geschrobd, een vijver schoongemaakt, paadjes gemaakt en ontdekt. De akkerwinde had alles bedekt en er kwamen vele verrassingen onder tevoorschijn. Saliestruiken en bloeiende paarse herfstasters. Het was een hele kunst, de lange slierten weg te halen zonder takken af te breken. Ik heb distels en uitgebloeide klissen losgemaakt en weggeknipt zonder zaad rond te strooien. En overal waren mensen bezig. Het was heerlijk. Na maandenlang alleen te hebben doorgebracht tussen de weilanden, leefde ik samen in een groep. “Wanneer kom je weer?” vroegen ze. Gauw, dacht ik. Maar nu ik vijf uur reizen verwijderd ben weet ik het niet meer.

Ik tuur door mijn wimpers. Het is niet helemaal donker hier. Het licht van de gang schijnt door het halfronde stalraam. Twee groene lampjes voor de nooduitgang schijnen helder boven de deuren. Ik grijp de theedoek, die aan een haak naast me hangt en leg hem over mijn ogen heen. Nu is het echt donker.

De levendige week heeft een oude vraag opnieuw leven in geblazen. Te gaan of te blijven? Terug naar mijn weilandje, naar de stilte, waar ik alle wegen naar de wereld zelf moet ondernemen, of veel vaker naar het werk met de groep, wat ik zo miste? De duisternis en de stilte ligt als een zachte deken over mijn zware ledematen. Zonder de vraag te hebben beantwoord val ik in slaap.

Ik droom van twee mensen. De eerste is een oude leraar, van de AVEK, uit Leeuwarden. Rob Heiligers. Van hem leerde ik Butoh, een heel trage bewegingskunst die het schemergebied van het leven onderzoekt en verbeeldt. In mijn droom is het bijna donker, maar alles is vol vitaliteit, en hoewel Rob niet meer leeft staat hij blakend van gezondheid voor me en hij lacht me bemoedigend toe. Ik loop door een schemerige gang, er is een expositie. Er zijn twee kamers. Daar kun je opdrachten doen. De ene zegt: “Beweeg zo traag mogelijk.” De andere: “Blijf zolang mogelijk staan waar je staat.” Iemand geeft me een vrolijke elleboogstoot. “Dat kan jij ook goed hè?” Een ander noemt de naam van een bevriende kunstenaar. In werkelijkheid leeft hij niet meer, maar in mijn droom deelt hij de expositie. In zijn leven heeft hij zelden het huis verlaten. Hij weidde zijn leven volledig aan zijn kunst. Hij stond waar hij stond.

Ik word wakker op dezelfde keukenvloer, Ontspannen en uitgerust. Mijn droom heeft me opnieuw de weg gewezen. Ik ga terug naar mijn weide.

Je hoeft niet veel te reizen om veel te weten. Hoeveel mensen hebben de wegen van de geest gevolgd? Talloze mensen zijn me voorgegaan, in verstilde eenvoud. Ze hebben gelezen, kunst gemaakt, boeken geschreven, het heelal bekeken, gewoon op de plek waar ze waren. Het waren benedictijnen, schrijvers, kunstenaars, maar ook gewone boeren, tuinvrouwen en fietsenmakers. De wereld is zo groot of zo klein als je hem zelf maakt.

Langzaam word ik wakker en herinner mij de opdrachten. Langzaam bewegen en zo lang mogelijk blijven staan. Twee meter verderop kraakt een deur. Dick komt binnen en stapt over mijn bed heen om water te pakken uit de kraan. “Goeiemorgen!”

.

Ontdekkingsreis

.

.

Dit is het derde deel van een verhaal met een tijdsbestek van één dag.

De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.”

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

De plattegrond van de oude fabriek is afgebeeld met witte lijnen op een donkerbruine ondergrond. Er staat een lange lijst namen op. Er is een houtbewerker en een schepenstalling. Een geluidstudio voor bandjes en nog veel meer. Wie had dat gedacht van een gehucht als It Wiel! Rustig lees ik de hele lijst, van begin tot einde. Ertussenin zie ik de naam van de muzikant Sytze Pruiksma. Die ken ik. Het is de man van Nynke Laverman, de Friese zangeres, die bekend geworden is van haar Friese Fado’s. Dat zijn eigenlijk een soort van Portugese smartlappen, maar in haar Friese taal klinkt het prachtig en ze zingt het heel doorleefd. Zouden zij hier dan ook wonen? Ik doe een paar stappen opzij en kijk om het hoekje. Een paar kleine huisjes leunen met hun achterwand tegen de fabriek. Het lijken wel voormalige arbeiderswoningen. Om de huisjes en de fabriek heen ligt het eindeloze weidelandschap. De lucht is blauw met wolkjes. Alles ademt ruimte.

Ik loop over de kleine straat die aan de groene vlakte grenst. Na twee huisjes al kan ik de hoek om. Er zitten mensen op een piepklein terrasje aan een houten tafel. Ik herken ze, Nynke en Sytze. Pasgeleden nog heb ik ze voor het eerst gehoord bij een heel kleinschalig optreden. De eerste na corona, voor mij. Alleen dat al was ontroerend. Het lied maakte dat nog erger. “Ancestor” zong ze. Een heftig lied. Ze praat met mensen die zullen leven over honderd, tweehonderd jaar. Op haar website citeert ze de eerste zinnen: ‘Luister, dit is jullie voorouder, heb je twee minuutjes voor mij? Ik moet jullie iets vertellen’. Het was lang geleden dat ik met tranen in de ogen naar een lied luisterde. Ik vraag me af hoe het moet zijn om dit keer op keer te zingen. Dat lijkt me zwaar. Net een rouwproces. En nu zit ze daar, aan de houten buitentafel. Ze zijn met zijn drieën.

“Hoi!” zeg ik en schuif mijn grijze wollen pet naar achteren. “Heee” zegt Nynke. “Jij hier! We komen nog een keer bij je langs hè… maar nu ben jij híer!” Haar blik is ernstig en geconcentreerd. Kennelijk waren ze iets aan het doen. Haar man begroet me met een glimlach. Ik kijk om me heen, het oude fabrieksgebouw aan de ene kant, het oude weidelandschap aan de andere. “Wat een bijzondere plek is dit!” zeg ik. Er zit ook een blonde jongen aan tafel en er ligt papier en schrijfgerei. “Ja, dit is een mooie stekkie. We wonen hier graag. We waren aan het vergaderen. Het is lekker weer om het buiten te doen, niet te warm, niet te koud.” Ik zou best meer willen weten, waar vergaderen ze over, wie is de blonde jongen, hoe leven ze hier. Maar ik zeg natuurlijk niks. “Staat er ook een piano in de geluidsstudio?” vraag ik alleen. “Nee,” zegt Sytze. “De studio wordt gebruikt door hardrockbands. Er staat alleen een elektrische. Bij mij staat er wél een.” Zijn ogen twinkelen. “Jammer,”zeg ik. Sytze knikt begrijpend. Ik wens ze een fijne dag en loop verder.

Al snel kom ik bij een hal die openstaat. Ik zie steigerdelen liggen en ruige meubelen staan, die daar kennelijk van gemaakt worden. Een jongen met een blozend gezicht houdt op met wat hij aan het doen was en kijkt me vriendelijk aan. “Kom maar binnen hoor.” Ik loop hem tegemoet en kijk naar het hout. We maken kennis en hebben een kort gesprek over corona. Tot ik er een einde aan maak, met een praktische vraag: “Verkoop je die ook los?” Ik wijs naar de stapel steigerdelen die naast me op het beton ligt. “Ik wil een vlot maken, om de Zwette over te steken met een fiets.” Ik speel al een tijdje met het idee. Het begon heel idealitisch. Een pontje voor de buurt, zodat ons dooie eind levendiger kon worden. Nu denk ik, laat dat idealistische maar even. Ik doe het gewoon omdat ik het leuk vind. Lekker simpel, geen gedoe. Die steigerdelen zijn mooi dik en lang. Ik kan ze in passende delen zagen. Even kijken hoe… Ik kijk op. De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.” Ik grijns hem toe. “Dat was zeker het begin van je carrière?” Ik kijk hem aan, eigenlijk nog steeds verbaasd. Daar staat hij dan, een deskundige voor mijn plan. En zo dicht in de buurt! Ik kijk opnieuw naar de stapel steigerdelen. “Wat kosten ze?”

Hij denkt met me mee en het plan is snel gemaakt. Het hout is er. Nu de drijvers nog. Om de hoek zit de baas van het terrein, zegt de meubelmaker. Hij heeft vaten, kleine en grote. Die kan ik er onder binden. Nieuwsgierig loop ik een stukje door en daar staat hij, de baas. De vaten zijn groot en blauw. Na een kort gesprek is alles in kannen en kruiken. Binnenkort kom ik langs met mijn fietskar om alles één voor één mee te nemen.

En zo ga ik weer verder. Ik ontmoet de één na de ander. De dag, die zo somber begon, is er een vol verrassingen geworden. Ik kan weer uit de voeten. En alleen maar door een heel klein straatje in te gaan.

.

.

.

.

.

.

.

PS Dat ik met het vlot begin gewoon omdat ik het leuk vind, betekent niet dat ik straks niemand uitnodig om ook over te varen.

.

Uitvliegen

.

.

Dit verhaal gaat verder waar ik vorige week stopte. Hoewel er een week tussen zit in mijn blogs, is dat in werkelijkheid niet zo. Het één volgt op het ander, dit alles gebeurde op één dag.

Liever luisteren? Klik op de link onderaan de tekst.

Daar sta ik dan, als gewortelde nomade. Ik heb er even genoeg van. Ik sluit de deur om eens een flinke wandeling te gaan maken. Wat heb ik nog op de camping te zoeken? Het is wel klaar hier. De bomen en de velden munt hebben de top van hun groei bereikt. De weiden zijn gemaaid en wachten op de laatste oogst van hooi. Vaste gasten en bewoners zijn óf druk, óf niet fit, of met eigen sores bezig. Enkele oudere mannen kijken mij lonkend na. Hun leven is op een dood pad gekomen en daarom zijn ze een tijdje hier. Ze kijken naar me. Leuk, zo’n vrouwtje dat van alles doet. Maar ze kijken zonder vragen te stellen. Niet aan mij, laat staan over mijn gewortelde ideaal: te Zijn en en te Blijven.

Ik zal even uitleggen hoe ik het zie. Ik denk dat zijn waar je bent precies is waar de aarde behoefte aan heeft. Je gebruikt geen brandstof, eet lokaal en poept voor de composthoop die de aarde vruchtbaar maakt. Je praat met de buren en bent er voor ze wanneer ze je nodig hebben. Op die manier verbindingen maken. Dat is mijn streven. Ik zorg ook voor de vogels, de wormen, de salamanders en de krekels. Zo te zijn, dat noem ik “Mijn gewortelde ideaal.” Maar wat als de aarde hard is en de buren vooral druk zijn met eigen dingen? Ik heb gebikkeld, met spades, grondboor en de sikkel. Bomen geplant, gemaaid. Ik ben er als de boer me nodig heeft, voor het hooien, voor een politieke actie. Of voor iemand anders. Eerst was het leuk. Maar energie moet worden gevoed en aangevuld. Soms krijgen de wortels te weinig voeding. Dan is er iets nodig. Wat? Heerlijk is het om dan te spelen en te lachen om niks. Of te verdwijnen in meerstemmig zang en je stem te mengen met andere! Je lievelingsnummer draaien voor een echte luisteraar die je ontroert aankijkt. Kijken hoe mooi de bomen groeien, die je ooit samen plantte. Die dingen. En dan bedenk ik me, kan een ideaal wel altijd geworteld zijn en standvastig? Ik denk dat er ook licht en lucht bij moet. Het liefst lekker veel. En vleugeltjes en gezoem, waarvan je gaat trillen en gloeien. Soms moet je weggaan. Het verstikte ideaal achter je laten. De hoek om en lekker rondkijken. Misschien staat je liefste droom daar vroeg of laat wel weer opnieuw. Zomaar. Helemaal fris en gevoed.

Dat beeld is de aanzet. Het gezoem, de vleugeltjes, het weggaan.

Ik hoef er niet eens over na te denken. Ik trek mijn jas aan en veter mijn wandelschoenen vast. Met stevige pas loop ik over het lange grindpad. Ik voel me gelijk anders. De vrijheid waait me tegemoet. De twee kilometer naar de weg heb ik in een oogwenk afgelegd. Het lijkt wel of de tijd met me mee stroomt, alsof alles sneller gaat. Bij de asfaltweg tussen Weidum en Jellum ga ik links de bocht om. Daarna zie ik rechts van me de landweg die door Bears leidt. Een mooi oud dorp. Daar is de kerk en de kinderboerderij. Ik sta stil, kijk even en loop door. Voor mij daagt het bord op, van een heel klein gehucht. “It Wiel”. Ik ben er vaak doorheen gereden, zonder te zien wat het nou eigenlijk is. Het is tijd dat ik het eens ga onderzoeken. Het is zo klein, sommige mensen weten niet eens dat het bestaat. Maar de echte Friezen hier kennen het allemaal.

Het zijn maar een paar huizen. Erachter staat een oud fabrieksgebouw. Wat zou dat toch zijn? Ik heb het me wel vaker afgevraagd. Meteen verdwijnt die vraag uit mijn gedachten. Want er staat een klein kastje naast de weg. Het is een kleine straatbieb. Ik pak er een boek uit en ga op mijn hurken in het gras zitten lezen. Dan hoor ik het geluid van voetstappen. De zon schijnt op schoenen die vlak voor mij stoppen. Ik kijk omhoog. Er staat een man van middelbare leeftijd. “Is het wat?” vraagt hij. “Ja, het gaat over Afrika,” zeg ik. We praten verder. Hij weet warempel nog wie ik ben. “O, jij bent het, je kwam toen langs met je wagen. Ben je niet meer op pad?” Ik antwoord van nee. “Veel mensen hebben allang van me gehoord of gezien, op televisie, in de krant. Opnieuw weggaan is voor mij niets anders dan de herhaling van een kleurplaat die al is ingekleurd. Bovendien is het een onrustig bestaan. En er is al zoveel onrust.” De man knikt. “Dat snap ik helemaal.” We praten over bijen, want hij is imker. Het gaat heel goed met zijn bijen. Ook kleine wilde grondbijtjes doen het goed. Er waren er heel veel van dit jaar. Of ik de buurvrouw niet eens wil ontmoeten? Zij werkt mee met zaaien voor het Bijenflinterlint en zingt in het zangkoor van Weidum. Ik kijk hem verbaasd en hoopvol aan. Goh, ik wist niet dat Weidum een zangkoor had. Ik dacht dat dat was opgedoekt.

Het is een genoeglijk gesprek, maar de man heeft nog meer te doen vandaag, zegt hij. Hij wil teruglopen naar de deur. Ik heb nog een vraag en ben net op tijd. “Wat een rij brievenbussen staat er hier naast de oprit! Van wie zijn die allemaal?” Rustig geeft hij antwoord. “De bussen zijn van de mensen hierachter. In de oude fabriek is een bedrijfsverzamelgebouw. Er zit van alles. Ook zijn er nog een paar kleine huisjes waar mensen wonen. Ga gerust eens kijken!” Ik gloei van nieuwsgierigheid en kom meteen overeind. “Ik wist niet dat dat mocht.” Hij grijnst. “Er staat een bord bij met een plattegrond, daar kan je zien wat hier allemaal is.”

Mijn bloed gaat sneller stromen. In mijn borst trilt en gonst het, precies zoals ik vanochtend hoopte. Ik loop dichter en dichterbij naar het oude gebouw. Bedrijvigheid… Wat was ik daar aan toe! Voor het bord sta ik stil, en kijk. Het is een lange lijst en rustig lees ik de namen. Wie zullen dat allemaal zijn?

.

.

.

.

.

.

Eigenlijk wilde ik gaan zwemmen.

.

.

.

.

.

Hoe nu verder

.

.

Een verhaal over twijfel en het ongewisse.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Een herfstige wind waait om mijn kleine huis. Ik sta ernaast te kijken. De grote zonnebloem voor mijn raam, waar ik zo trots op was, is geknakt. Vier hommels zitten eronder te schuilen. Al is het wat triest hem nu zo te zien hangen, toch is het een wonderbaarlijke transformatie, die zij in korte tijd tot stand hebben gebracht. Ze gingen door, de nijvere beestjes, uur na uur op die ene bloem, als boeren die een akker bewerken. Nu staat de enorme bloem bol van het zaad, als een goudgele koningin tussen de kale, gemaaide weiden. Een onthoofde koningin, met de geknakte bloem hangend aan een heel dun draadje.

.

.

De lucht is grauw van een grote wolk en de wind waait door mijn haren. Het motregent. Ik laat me er niet door weerhouden en loop over het smalle pad door het gras. Ik kijk naar de wilgebomen. Wat zijn ze gegroeid. Ja, de bomen wél, en ook het riet, dat wel twintig meter is opgeschoten, de wei in. Het vele vocht heeft de wortelstokken doen groeien en groeien. Zal het waar zijn, dat we in de toekomst veel meer regen krijgen, hier in Noord Europa? Dat hier alles riet wordt, terwijl elders nauwelijks meer water uit de lucht valt? Dan zal er veel veranderen. Het was een jaar van slakken en spinselmotten. Zal dat vaker gaan gebeuren? De jonge mezen en winterkoninkjes hadden er veel profijt van. Maar van de pompoenen die ik verbouwde is weinig terechtgekomen. De slakken aten ze op en de grond was niet luchtig genoeg. Ik besteedde er veel tijd aan maar velen gingen kapot en de bloemen droegen nauwelijks vrucht. Er meer zaken die ik graag wil helpen groeien. Zo’n jaar als dit zet mij aan het denken. En ook de geknakte zonnebloem. Wat is zinnig? Ik weet het niet en loop verder.

Ik steek het Swettepaad over, daar is de berm die aan het riet grenst. Rondom de bloeiende paarse kattestaart en trek gras uit. Zo maak ik kleine plekjes met zwarte aarde. Heel weinig maar, net genoeg om ze ruimte te geven om verder te groeien. Uit de jonge brandnetel ernaast vliegt een vlinder op. Die laat ik staan. Voor de vlinder en wie weet voor nog wel meer. Dan vind ik het wel weer even genoeg en ga rechtop staan. De lucht breekt open en het blauw ertussen verandert steeds van vorm. Is dit niet net zoiets, wat ik doe? Alles wat ik doe zal weer vervagen in het grote geheel. En toch draagt elke stap die ik zet bij aan iets groters, al weet ik niet wat het worden zal. Of misschien denk ik dat maar en wordt alles toch wel riet, ooit, als het hier altijd regent. Misschien wonen hier dan wel geen mensen meer. Toch blijf ik de bloemen verzorgen en gras trekken.

Ik zoek naar evenwicht. Hoe help ik het groeien? Waarin stroom ik mee, en hoever stuw ik voort op wilskracht? Ik denk aan de bloem, die meer mest kreeg dan de andere, omdat ik dat wilde. Ik was blij, hij groeide keihard, veel sneller dan de andere drie. Op eenzame hoogte hield hij het niet lang vol en brak af. Waarschijnlijk door een ekster, die dacht daar even te gaan zitten kijken. Zo’n hoge bloem is een mooi uitkijkpunt. Die extra mest voor dat ene zaadje was geen goed idee. Wat heeft dan wél baat bij mijn extra inzet? Misschien is dat het bouwen van een pontje. Een pontje van staal. Dat is hard en constructief. Ik moet uitdenken hoe dat moet. Maar het vraagt ook om inspiratie. Anders krijgt het geen eigen karakter. Ik denk aan een ijzeren vogel op de kant. Een reiger of zo. Dan zie je waar het is. En een steiger met een bankje tussen het riet. Palen slaan, ijzer snijden, lassen. Nadenken over de voortstuwing van het ponton. Het vraagt om burenhanden bij zwaar werk. Mensen die begrijpen wat het Web van Leven betekent. Het is de zachte glimlach van de gemeenschap, die zo’n idee levensvatbaar maakt en de plek compleet. Zonder dat heb ik niets aan die mooie ijzeren platen. Soms heb ik twijfel. Moet ik hier wel gaan investeren, op deze plek? Wordt het wel gedragen door de gemeenschap? Op dit moment is dat minimaal. Kan ik niet beter ergens anders heen gaan, bijvoorbeeld naar waar Dick is, mijn vriend? Dan staar ik naar de lucht en wil ik even helemaal niets. Ik recht mijn rug naast het buigende riet. De wolken trekken voorbij. Wat er ook gebeurt, de tijd zal het me leren.

.

.

.

.