DE PÔLLE EN HET VERHALENPAD (The Pôlle and the Storypath)

.

.

Er staat nu een bordje voor het Verhalenpad, daar prijkt de naam op. Hier hoor je hoe dat kwam en waarom ik aan indianen moest denken in Californië. Hoe mensen soms niet begrijpen wat ze zien en hoe dat tot grote vergissingen kan leiden.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Rather listen in ENGLISH: Click on the button under the text.

.

Aan de overkant van Jochums Reed ligt een oude wilg als een drie-armige ster gekraakt uiteen. Vanuit die dikke takken zijn talloze boompjes gaan groeien. Nu is het een klein wilgenbos. Het is een geliefde plek voor winterkoninkjes, merels en houtduiven. In het hout zitten talloze beestjes die worden opgegeten door weer andere beestjes. Naast de wilg stroomt de Swette, de rimpels in het water weerspiegelen in het licht. Hoe langer je ernaar kijkt hoe meer het fascineert. Het geeft de plek magie. De plek heet “De Pôlle”, dat is Fries voor “eilandje”. In het vlakke kustland waar de horizon overal te zien is, is zo’n bosje net als een eiland in zee. Onze Pôlle trekt veel gasten. Velen hebben gevraagd of ze er voor altijd hun caravan neer mochten zetten. Maar boer Jochum zegt altijd nee. Dit is een plek waar iedereen van mag genieten. Tussen het veldje en de Reed groeien meer bomen. Je kijkt tussen de stammen door naar de onverharde weg. Naast de weg ligt een berg zand met puin. Van het zand heb ik voorzichtig wat weg geschept, om te gebruiken voor het planten van mijn boompjes. Voorzichtig, om de witte dovenetel te ontzien, die wel houdt van dat losse zand. Ik heb er drie kruiwagens zand uit gehaald en de rest van de berg laten liggen. Van de stenen die ik na het graven overhield, bouwde ik een soort grotje, als schuilplek voor beestjes. Ernaast heb ik twee struiken geplant. Als die groeien dan komt er misschien wel een nestje in.

Het is weekend en mooi weer. “Alle campings zitten vol” zegt Dick “Hier gelukkig niet.” We drinken koffie en bespreken het nieuws. Wanneer ik terugloop naar mijn huisje, zie ik dat er gasten zijn aangekomen op de Pôlle. In de tijd dat ik weg was, hebben ze een groot vuur aangelegd. Het zijn twee jongens met een gele auto en een tentje. Uitgebreid genieten ze van de hoge vlammen. Het vuur blijft branden en ook de volgende dag komt bijtijds de eerste jongen uit het tentje. Hij plukt dood gras en met veel rook krijgt hij het vuur brandende.

Als ik om twaalf uur buiten kom, zijn ze weg. Ik loop naar de plek en zie dat het stenen grotje is afgebroken. De stenen liggen nu mooi opgestapeld rond een kring met as. Er kan inderdaad een flink vuur in. Er liggen een paar dikke takken naast. Voor het stel was dit het paradijs. Je waant je in het wild, als in een droom. Alles was er. De stenen lagen daar gewoon. Zouden ze wel eens in de Ecokathedraal van Le Roy zijn geweest? Een geweldige plek is dat. Het lijkt op een oude overwoekerde stad. Boomwortels slingeren zich dwars door en rond de stenen. Daar ligt geen enkele steen zomaar. Voor mij is dat een grote inspiratiebron. Weten zij veel, die jongens…

Zo is het op veel meer plekken gegaan. Dat nieuwelingen ergens kwamen. Een plek die ongerept leek. Bomen en stenen die daar puur toevallig leken te zijn. Ik denk aan de indianen die woonden in wat nu “Yosmitepark” heet, in Amerika. Zij hadden een heel gebied in gebruik. Het leek op een groot voedselbos. Het stond er vol eiken, want eikels waren hun belangrijkste voedsel. Op een dag kwamen er een stoet blanke mannen, te paard. Wat ze zagen was een prachtig paradijs en eikenbomen die gigantisch waren. Thuis zouden die allang gekapt zijn, voor scheepsbouw en nog veel meer. Dit was zo wild en ongerept! Ze wisten toen nog niks van agroforestry en voedselbossen. Laat staan van eikels en wat je daar allemaal mee kon. Eikels waren voor de varkens, niet voor mensen. Ze zagen dus niet dat het bos heel ingenieus in elkaar zat, eetbaar was en door honderden handen werd onderhouden. Er stonden geen hekjes tussen, of bordjes. De blanken jaagden de indianen weg, die zouden het paradijs toch maar verpesten. Het is triest, maar dat geloofden ze echt en daarna is het nooit meer goed gekomen. De blanke mannen maakten er een natuurpark van. Voor het park prijkte een bord, met een naam in hun eigen taal. Bij de poort stond een bewaker. Daar hadden de indianen niet van terug. Het bord is nooit verdwenen.

De gasten op de Pôlle waren natuurlijk geen veroveraars. Hun bedoelingen waren goed. Een volgende kampeerder kan de vuurplaats mooi opnieuw gebruiken, moeten ze hebben gedacht. Ik zet er nu mijn eigen kleine vuurkom neer. Klein is beter, dat houdt gulzigheid in toom. Ik pak de stenen en leg ze een voor een in het karretje. Even later staat er bij de ingang van het Verhalenpad het begin van een grappig muurtje. “Hier werkt Alowieke aan het Verhalenpad” staat erbij. En: “Kijken mag”. Bij mij geldt dat voor iedereen. Bewakers daar doe ik niet aan. Wie weet welke levensverhalen hier nog verteld zullen worden. En hoe vaak we nog aan inheemse mensen zullen denken, overal ter wereld. Met al hun Verhalenpaden. Hier, langs het Verhalenpad in Friesland.

.

NEDERLANDS

ENGLISH

ENGLISH

There is now a sign in front of the Story Path with the name on it. In this story you can read how that came about, and why it made me think of the indigenous people of what later became Yosemite Park, in California. How people who are new somewhere, don't understand what they see. And what great mistakes can result from that.
Lees verder “DE PÔLLE EN HET VERHALENPAD (The Pôlle and the Storypath)”

Van verveling naar diepgang

.

.

.

“Alle wegen liggen open. Maar als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis.”

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is een flinke wandeling naar Jorwerd. Ik heb mijn fiets neergezet aan het einde van de onverharde weg. Ik heb mijn goeie wandelschoenen aan en zet er stevig de pas in. Eerst oversteken, naar het dorp Bears, waar de kerk staat. Als ik daar ben, zie ik vlaggen hangen. Een Friese en een Hollandse. Zou er iets te beleven zijn? Ik loop tussen de zerken door. Als ik door de oude deur naar binnen ga, staat er een stralende oude man op. Hij staat achter een ontvangsttafel met folders en boeken. “Welkom, welkom” zegt hij luid. Het zijn Kerkedagen, vertelt hij. Je kan nog steeds overal naar binnen. Wat stuntelig probeer ik Fries te praten. Het haalt veel bij hem omhoog, en hij begint een heel verhaal. “Ik vind het zo leuk dat je het wilt leren!” zegt hij. “De jeugd praat geen Fries meer weet je, en oude gezegden gaan verloren. Het zijn soms zulke mooie!” Hij kijkt vertederd. Uitgebreid vertelt hij me het verhaal van de put en de emmer. Vroeger mocht je pas vrijen als je getrouwd was. De jongeren hadden daar niet altijd het geduld voor. Soms ging het mis. Dan hadden we een mooi gezegde, vertelt hij. Als je het zo zei, dan begrepen de kinderen niet waarover het ging. Zijn ogen glimmen als de woorden over zijn lippen komen: “De aker in de put falle litte.” Een aker is een stalen emmertje. Dat hing bij de put aan een ketting. Soms brak de ketting en krijg dan je emmer maar eens terug! Dan zit je in de problemen. Precies zoals het is! Zo mooi. Hij vertelt alles in zijn moederstaal en vraagt me uiteindelijk of ik het begrijp. “Ja,” zeg ik “Ik vind het een prachtig verhaal. Ik zal het onthouden!”

.

.

Zodra je moeite doet om een lokale taal of dialect te spreken, komt stukje bij beetje de oude cultuur omhoog. Het is net archeologie, maar dan met woorden. De Friese jeugd spreekt de taal steeds minder, kent de regenput ook niet, want er is immers waterleiding. Beschaving neemt de plek in van ruw en ongemakkelijk werk. Maar met het toenemende gemak gaat er ook veel verloren. Oude wortels uit deze bodem. De taal vlakt af, net als het landschap. Het wordt eentoniger. Ook de kinderen van deze tijd vormen steeds meer een monocultuur. Overal ter wereld gaan ze steeds meer op elkaar lijken, stond er pas nog in de krant. Dat is niet zo gek.

Het zijn de multinationals met hun verleidingen. Alibabba, MacDonalds, en wat al niet meer. Het is de taal, waarvan slechts de meest dominante overblijven. Natuurlijk is het fijn, dat jongeren over de hele wereld met elkaar kunnen spreken en delen. Maar soms lijkt het of je eerder contact hebt met iemand heel ver weg, dan met je eigen buurman. De bubbel waarin je leeft loopt eerder langs digitale wegen, dan langs fysieke.

Daarom vind ik het elke keer bijzonder, als ik iemand kan ontmoeten.

We leven ons eigen leven. De beperkingen van deze tijd kunnen oervervelend worden. Maar het is een mooi moment om eens een cursus of opleiding te doen. Er zijn internationale cursussen, in van alles. Ook over kruiden of permacultuur. Dan kun je praten met anderen overal ter wereld. Met studenten in Japan, Kenia of Australië. Sommigen gaan daar met het vliegtuig heen, om inspiratie te delen. Geweldig. Dat zou ik soms ook wel willen. Maar de oude man, die zit vrijwel de hele middag alleen daar, in de kerk. Met al zijn verhalen. Daar denk ik aan. Daarom zet ik mezelf er steeds weer toe om dichtbij te luisteren.

Elke plek heeft een andere bodem. Door een andere taal te leren ga je de diepte in. Het is grondig. Als je in Kenia aan een project meehelpt, dan zal je waarschijnlijk niet hun taal spreken en hun gewoonten kennen. Daar is het bezoek meestal te kort voor. Ik ben nu al sinds 2018 in Friesland. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik besef hoe weinig ik weet. Ik spreek ook nog maar een paar brokjes Fries. Als ik het doe kraken mijn hersenen zo hard dat je het bijna kan horen. De ontdekkingstocht gaat langzaam. Zelfs in eigen land, waar het landschap en de cultuur me toch redelijk vertrouwd is en het contact makkelijk gaat.

Ik keek pas nog in de dorpskrant. Hij verschijnt eens in de drie maanden, al vijftig jaar. Daar heb ik toch wel respect voor. Een wijkbode of buurthuis kan veel suffer lijken dan een internationaal gesprek. Maar het zijn wel de mensen met wie je te maken hebt. En als iedereen ver weg zit, dan is er niemand thuis. Dus ik blijf hier, leer de taal en lees de dorpskrant in het Fries. Stukje bij beetje. Ik ben ten slotte een gewortelde nomade in Friesland. Duurzaam duurt het langst.

.

.

In de nieuwe aflevering van Groene Verhalen vertel ik over een boek dat me raakte en waar ik graag over wilde vertellen. Het heet “Landherstel” en is geschreven door Judith D. Schwartz. Het begint bij minuut 13.30. https://groeneverhalen.nl/2021/11/01/aflevering-11-november-2021/

.

De weg naar Bears

.

.

Ontdekkingsreis

.

.

Dit is het derde deel van een verhaal met een tijdsbestek van één dag.

De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.”

Liever luisteren? Klik op de knop onder de tekst.

De plattegrond van de oude fabriek is afgebeeld met witte lijnen op een donkerbruine ondergrond. Er staat een lange lijst namen op. Er is een houtbewerker en een schepenstalling. Een geluidstudio voor bandjes en nog veel meer. Wie had dat gedacht van een gehucht als It Wiel! Rustig lees ik de hele lijst, van begin tot einde. Ertussenin zie ik de naam van de muzikant Sytze Pruiksma. Die ken ik. Het is de man van Nynke Laverman, de Friese zangeres, die bekend geworden is van haar Friese Fado’s. Dat zijn eigenlijk een soort van Portugese smartlappen, maar in haar Friese taal klinkt het prachtig en ze zingt het heel doorleefd. Zouden zij hier dan ook wonen? Ik doe een paar stappen opzij en kijk om het hoekje. Een paar kleine huisjes leunen met hun achterwand tegen de fabriek. Het lijken wel voormalige arbeiderswoningen. Om de huisjes en de fabriek heen ligt het eindeloze weidelandschap. De lucht is blauw met wolkjes. Alles ademt ruimte.

Ik loop over de kleine straat die aan de groene vlakte grenst. Na twee huisjes al kan ik de hoek om. Er zitten mensen op een piepklein terrasje aan een houten tafel. Ik herken ze, Nynke en Sytze. Pasgeleden nog heb ik ze voor het eerst gehoord bij een heel kleinschalig optreden. De eerste na corona, voor mij. Alleen dat al was ontroerend. Het lied maakte dat nog erger. “Ancestor” zong ze. Een heftig lied. Ze praat met mensen die zullen leven over honderd, tweehonderd jaar. Op haar website citeert ze de eerste zinnen: ‘Luister, dit is jullie voorouder, heb je twee minuutjes voor mij? Ik moet jullie iets vertellen’. Het was lang geleden dat ik met tranen in de ogen naar een lied luisterde. Ik vraag me af hoe het moet zijn om dit keer op keer te zingen. Dat lijkt me zwaar. Net een rouwproces. En nu zit ze daar, aan de houten buitentafel. Ze zijn met zijn drieën.

“Hoi!” zeg ik en schuif mijn grijze wollen pet naar achteren. “Heee” zegt Nynke. “Jij hier! We komen nog een keer bij je langs hè… maar nu ben jij híer!” Haar blik is ernstig en geconcentreerd. Kennelijk waren ze iets aan het doen. Haar man begroet me met een glimlach. Ik kijk om me heen, het oude fabrieksgebouw aan de ene kant, het oude weidelandschap aan de andere. “Wat een bijzondere plek is dit!” zeg ik. Er zit ook een blonde jongen aan tafel en er ligt papier en schrijfgerei. “Ja, dit is een mooie stekkie. We wonen hier graag. We waren aan het vergaderen. Het is lekker weer om het buiten te doen, niet te warm, niet te koud.” Ik zou best meer willen weten, waar vergaderen ze over, wie is de blonde jongen, hoe leven ze hier. Maar ik zeg natuurlijk niks. “Staat er ook een piano in de geluidsstudio?” vraag ik alleen. “Nee,” zegt Sytze. “De studio wordt gebruikt door hardrockbands. Er staat alleen een elektrische. Bij mij staat er wél een.” Zijn ogen twinkelen. “Jammer,”zeg ik. Sytze knikt begrijpend. Ik wens ze een fijne dag en loop verder.

Al snel kom ik bij een hal die openstaat. Ik zie steigerdelen liggen en ruige meubelen staan, die daar kennelijk van gemaakt worden. Een jongen met een blozend gezicht houdt op met wat hij aan het doen was en kijkt me vriendelijk aan. “Kom maar binnen hoor.” Ik loop hem tegemoet en kijk naar het hout. We maken kennis en hebben een kort gesprek over corona. Tot ik er een einde aan maak, met een praktische vraag: “Verkoop je die ook los?” Ik wijs naar de stapel steigerdelen die naast me op het beton ligt. “Ik wil een vlot maken, om de Zwette over te steken met een fiets.” Ik speel al een tijdje met het idee. Het begon heel idealitisch. Een pontje voor de buurt, zodat ons dooie eind levendiger kon worden. Nu denk ik, laat dat idealistische maar even. Ik doe het gewoon omdat ik het leuk vind. Lekker simpel, geen gedoe. Die steigerdelen zijn mooi dik en lang. Ik kan ze in passende delen zagen. Even kijken hoe… Ik kijk op. De jongen kijkt me stralend aan. “Een vlot? Ik heb in mijn jeugd niets anders gedaan dan vlotten bouwen! Het ene na het andere.” Ik grijns hem toe. “Dat was zeker het begin van je carrière?” Ik kijk hem aan, eigenlijk nog steeds verbaasd. Daar staat hij dan, een deskundige voor mijn plan. En zo dicht in de buurt! Ik kijk opnieuw naar de stapel steigerdelen. “Wat kosten ze?”

Hij denkt met me mee en het plan is snel gemaakt. Het hout is er. Nu de drijvers nog. Om de hoek zit de baas van het terrein, zegt de meubelmaker. Hij heeft vaten, kleine en grote. Die kan ik er onder binden. Nieuwsgierig loop ik een stukje door en daar staat hij, de baas. De vaten zijn groot en blauw. Na een kort gesprek is alles in kannen en kruiken. Binnenkort kom ik langs met mijn fietskar om alles één voor één mee te nemen.

En zo ga ik weer verder. Ik ontmoet de één na de ander. De dag, die zo somber begon, is er een vol verrassingen geworden. Ik kan weer uit de voeten. En alleen maar door een heel klein straatje in te gaan.

.

.

.

.

.

.

.

PS Dat ik met het vlot begin gewoon omdat ik het leuk vind, betekent niet dat ik straks niemand uitnodig om ook over te varen.

.

Op de markt gebeurt het

.

.

Cultuur hoort met voedsel verbonden te zijn. Zelfs het kopen ervan zou eigenlijk iets feestelijk moeten hebben. Dat vind ik op de markt.

Wil je liever luisteren? Klik dan op de knop onderaan het verhaal.

.

Ik ben laat. De dag is snel voorbijgegaan. Nu Dick er niet is, doe ik heel andere dingen. Ik heb thee gedronken bij een buurvrouw. Natuurlijk heb ik de pompoenen verzorgd en ook een stukje van de camping gewied, waarbij ik tot mijn verrassing kattestaarten ontdekte. Ze waren nog klein en zaten verborgen onder massa’s kleefkruid en hoog opgeschoten brandnetels. Die heb ik allemaal weggehaald. Heel voorzichtig. Wat zullen ze straks mooi bloeien, nu ze de ruimte hebben! Ik houd van de lange paarse bloemen en de bijen die er op afkomen. En vlinders… Steeds meer ontdek ik er. Hele kleintjes nog, allemaal smalle puntige blaadjes. Ik ga er helemaal in op. Het is al half vier geweest wanneer ik met bedenk dat ik nog naar de markt wilde. Het is al half vier! Ik pak mijn fiets en in stevig tempo ga ik er van door. Eerst over de Hegedyk, dan door de stad. Ik ga over asfaltwegen en tussen bedrijfsgebouwen door. Bij het station linksaf, dan ben ik er. De biologische markt is ’s middags rustig, ik kan gewoon met de fiets aan de hand de kramen af. Eerst naar Bakker Bolhuis. Ik weet nu dat “bôle” brood betekent in het Fries. Is het dan eigenlijk Bakker Broodhuis? Dat moet ik eens vragen. Het echtpaar begroet me allerhartelijkst en roepen onmiddellijk : “Daar is de zangeres! Melvin, ze wil graag een duet met je zingen!” Ik schrik op. Aan de andere kant van de kraam staat inderdaad Melvin met zijn gitaar. Ja, ik heb al een paar keer meegezongen, vanaf de kant. Ik houd heel veel van meerstemmig zang. Vier jaar had ik zangles, maar nooit vond ik de juiste mensen. Ik heb de droom om te zingen al jaren in de koelkast gezet. Maar de sfeer op deze markt is warm en ingevroren zaken smelten al gauw. Melvin loopt gelijk naar me toe. “Ah, daar is de tweede stem!” Ik pak twee zware oerbroden uit de hand van de bakker, maar tegelijkertijd staat de muzikant al vlak naast me te spelen. Hij zingt “You never walk alone” en verwacht dat ik inhaak. Eindelijk leg ik dan mijn boodschappen opzij en ga naast hem staan. Dat had ik natuurlijk gelijk moeten doen. Ik haal de tweede stem vol en diep uit mijn buik. Het klinkt prachtig samen.

Melvin speelt maar één liedje met me. Jammer. Sommige kramen beginnen al op te ruimen. Het was kort maar prachtig. Ik heb niet alleen gezongen, maar ook met allerlei marktlui gepraat. Ik voel me thuis. Een goeie markt is zo belangrijk. Hier kan ik groenten, granen, knollen, kolen en fruit kopen, helemaal zonder plastic. Zelfs noten en rozijnen zijn er te krijgen in een papieren zak. De mensen zijn aardig, mededeelzaam en maken grapjes. En er is muziek! Ik begin het steeds meer te beseffen. Een goeie markt is voor mij een stuk cultuur. Cultuur hoort voor mij met voedsel verbonden te zijn. Zelfs het kopen ervan zou altijd iets feestelijk moeten hebben. Zoals hier, op vrijdag in het centrum van Leeuwarden. Volgende week kom ik weer, maar dan vroeger. Een mooi stuk cultuur laat ik niet stikken.

.

.

.

Feest in Weidum

.

.

Om het verhaal te beluisteren, klik hier. Voor de foto’s, kijk verderop in het blog!

 

Vanaf nu heeft mijn blog een eigen dagtelling, vanaf het moment dat ik vertrok van camping de Swetteblom. Ik schrijf elke dag een stukje, en het geheel verwerk ik in het boek. Voor het wekelijkse verhaal maak een selectie van wat ik geschreven en getekend heb. De rest is een verrassing voor de lezers die meer willen zien.

 

Dag 8

Dick is naar me toegekomen, vanuit Eindhoven. Hij heeft vakantie. Daar is hij echt aan toe, want hij heeft keihard gewerkt. Veel rust krijgt hij helaas niet. Het is feest in Weidum. En het is niet een gewoon feest, maar een groot feest, dat drie dagen duurt.

Om acht uur worden we wakker van een sirene, die kennelijk in een auto zit, want het komt steeds dichterbij. Hij gaat het hele dorp rond tot hij vlak in onze buurt is. Om negen uur is de kaatswedstrijd. “Kaetsje”, in het fries. Daar willen we naar toe.
De sirene helpt niet zoveel bij mij. Ik blijf nog even liggen en koester me in mijn nest. Tot ik een paar stevige handen voel, die mijn voeten beetpakken. Ik doe mijn ogen open en zie het vrolijke gezicht van Dick. “Kom je er ook uit?” vraagt hij opgewekt. Ik ben nog wat slaperig. Er waren een hoop geluiden vannacht, jonge feestgangers gingen door tot de zon opging. Als Weidum “Merkelân” is, dan gaan ze er voor, net als Brabanders met hun carnaval. Friezen en Brabanders hebben meer gemeen dan je zou denken! Dat wist ik niet, maar nu wel. Ik ga niet de hele nacht door, maar wil toch zoveel mogelijk zien en meemaken van het cultuurgebeuren.

Op mijn gemak eet ik mijn havermout op. Gelukkig is alles vlakbij en hoeven we ons niet te haasten. Als we klaar zijn lopen we samen de lange oprijlaan af, die naar de weg leidt. De lindes die erlangs staan zijn bijna uitgebloeid, maar hun geur is nog steeds heerlijk. Even later gaan we de hoek om, langs het dorpshuis. En daar, in het midden van Weidum, ligt het grote vierkante veld waar alles gebeurt. Dat veld is al zo oud als Weidum zelf, zo oud als de kleine huisjes die er omheen staan of misschien wel ouder. Het ligt dieper dan de straat, is omzoomd door een heg en je komt er via één van de stenen trappen.
Er is overal voor gezorgd. Voor de kinderen hebben ze een draaimolen laten komen en een zweefmolen. Er staat een tent vol knuffelbeesten die je moet pakken met een grijper en er is ook nog een oliebollenkraam. Op het veld zijn allemaal witte vakken uitgezet en daar wemelt het van mensen. Alle spelers dragen een harde leren handschoen, waar een soort van kuil in is gevormd. Er zijn kleine witte balletjes die precies in die kuil passen.
Mannen en vrouwen zijn druk bezig. Met kracht worden de balletjes naar de partij in het veld gegooid. De gene die aan slag is, moet hem wegkaatsen met de harde handschoen.

.

.

Langs de kant staan palen. Enkele palen zijn nog leeg, aan andere hangen houten bordjes. Sommige bordjes zijn wit, andere rood. Er staat “earst” op, of “spul.” Dick tuurt naar de friese woorden. “Als spel in het fries spul betekent, wat is dan spul?” Dick blijft maar kijken naar de bordjes en vraagt zich hardop af hoe dat nou zit met die puntentelling. Ik doe mijn best om niet naar hem te luisteren. Ik wil een bal volgen en dat is best moeilijk in die mierenhoop.
We snappen niet wat de bedoeling is en vragen om uitleg aan een man, die ook staat te kijken. “Het is niet zo moeilijk,” zegt hij. “De ene partij gooit de bal het veld in, de andere moet de bal terugkaatsen, de lijn over. Dan heb je een kaats. Het is de voorloper van tennis, voordat er rackets bij te pas kwamen.” Ik kijk vol bewondering naar de bedrijvigheid van al die mensen, gisteravond nog laat op het feest en nu alweer in touw. Feesten en sporten gaat gelijk op, bij de Friezen. Daarvoor hoeven ze gelukkig niet te wachten, tot er ooit weer eens een elfstedentocht komt!
“Kijk aan het einde van de week maar eens naar de voordeuren,” zegt de man “De winnaars hebben dan hun krans opgehangen. Dat is een hele eer!” Ik lach naar hem en zeg dat ik er speciaal een wandeling aan wijd.

.

.

Dag 11

Dick is weer naar huis. Ik kijk op mijn gemak wat er nog meer te beleven is en loop door het dorp. Bij het kaatsveld sta ik stil. Vandaag wordt het opnieuw gebruikt, zie ik. Nu lopen er vrouwen rond, met shirts in verschillende kleuren. Ik ben verbaasd. Het lijkt hier nooit op te houden met de aktiviteiten. Ik bewonder die sterke lijven in beweging, het blijft altijd boeien. Naast me kijkt een man geïnteresseerd toe, samen met een vriend. Zijn krullen zijn bijna zwart, niet erg fries. “Zijn dit kampioenschappen voor vrouwen?” vraag ik hem. “I don’t know,” zegt hij. Hij is een reiziger en probeert het spel te snappen. Ik vertel hem wat ik zelf over het kaatsen heb gehoord. “We have a way of speaking, wie kaatst kan de bal verwachten. That means, if you throw something to a person, you can expect that he throws something back.” De man snapt het helemaal en loopt schaterend van het lachen weg. Een oude dorpeling kijkt met glimmende ogen toe vanachter zijn rollator. Wanneer vreemdelingen om je lachen, wordt alles wat eigen is iets bijzonders.

Ik loop verder, de stenen trap af, het veld over, naar de sportkantine. Het ruikt er naar koffie. Twee vrouwen achter de balie begroeten me. “Hee Alowieke, je bent er nog!” Het zijn Christien en Jellie, ik sprak ze allebei op het feest. Ze kunnen me alles vertellen. Het zijn vandaag geen kampioenschappen, maar het is een gewone training. Dat is elke week in een ander dorp. Vandaag is Weidum aan de beurt. “Hoe lang blijf je nog?” vraagt Christien “In september zijn de kampioenschappen voor vrouwen. Dat is ook weer een groot feest.” Ik zie aan haar gezicht dat ze zich er nu al op verheugt. Ik antwoord dat ik het niet weet, maar dat ik er zeker bij zal zijn als het lukt.

Ik weet niet hoe het zal gaan. Ik weet niet of ik deze zomer in Friesland blijf of niet. Ik houd van de eigenheid en de onafhankelijkheid van dit volk. Het past in mijn verhaal. En dat is wat mij leidt. Plannen heeft geen zin. Dat heb ik al lang in de gaten.

Op deze pagina vind je het formulier voor het boek

.

.

Wie is dit meisje? Als ze de foto op volledig formaat wil hebben of wil dat ik hem verwijder, dan neemt ze maar contact op.

.

Lees hier de spelregels van het kaatsen

 

Doe het!

.

“Maak er wat moois van!” Dat zei hij altijd als hij weg ging. Dat zegt hij nog steeds.
.

Ik zit heel stil op mijn stoel in het zonnetje. De mannen van het glas zijn klaar met koffie drinken en komen uit hun busje om weer aan het werk te gaan, verder met het grote glazen windscherm dat straks mijn terrein omringt. Ik verwerk wat ik net gehoord heb en kan het bijna niet geloven. Ik kan een grote overkapping laten maken, boven het windscherm. Dat is nogal wat. Het plan lijkt te groeien, in razendsnel tempo, als een kuiken dat uit het ei komt.

Ik ben nog niet eens bijgekomen van de verrassing wanneer José komt aanlopen. Ze loopt voorzichtig over het betonpad om mij niet te storen en kijkt me vragend aan. “Hé José! Kom maar hoor!” roep ik uitnodigend. José lacht en neemt nu grotere stappen. “Wat bijzonder dat je mijn kant op komt, terwijl dat nooit gebeurt. Ik ben net een groot plan aan het overdenken, en wilde er niemand mee lastig vallen. En juist nu kom jij naar me toe!” José straalt. Dan leg ik haar uit wat de bedoeling is. Als ik klaar ben kijk ik naar José. Ze denkt na en kijkt naar de kachelpijp, die boven mijn dak uitsteekt. “Dan moet je er wel een gat in laten maken voor je schoorsteen, ” zegt ze nadenkend. Ik knik. Dat is een goeie, daar had ik nog niet aan gedacht. Ik bedank haar en we gaan ieder ons eigen weg.

Even later is in mijn huisje de vensterbank bedekt met schetsen. Niet alleen het windscherm en de overkapping moet erop staan. Ook mijn woonwagen, het podium dat straks een deel uitmaakt van de lichte buitenruimte, maar ook het torentje, waarvan het dakje en de palen al klaar liggen. Alles moet één geheel worden. Ik loop van binnen naar buiten en weer terug. Ik meet en teken tot ik tevreden ben. Dan loop ik naar de gemeenschapsruimte, in de boerderij. Ik wil het laten zien!
Er zitten vier vrouwen in de zithoek. Het is er donker, ik kan niet zien wie het zijn. Het is rustig, het is een geconcentreerd gesprek. “Kom maar binnen hoor,” zegt Elbrecht “We zijn even in bespreking.” Irma neemt het woord over. “Dit is Lia, van de provincie.” Ik heb van Lia gehoord, ze gaat over subsidiepotjes en kent heel veel mensen. “O,” zeg ik blij, “Dan kom ik op het juiste moment.” Irma had gisteren al gezegd dat het een goed idee was om haar in te lichten over mijn plannen. Het zou dat hele uitstraling van het terrein ten goede komen. Wat een toeval dat ik net deze tekening maak!

.

.

Even later staan we met zijn drieën op de betonplaat, waar het allemaal moet gebeuren, Lia, Irma en ik. Ik laat zien hoe je mijn huisje weg kan rijden en hoe de ruimte dan tot zijn recht komt. Op het podium kunnen we een concert geven en de mensen een paradijselijke ervaring  bieden.
“Alowieke is onze artist in residence,” zegt Irma. “Zij gaat over artistieke zaken en cultuur.” Verbaasd luister ik naar Irma. Goh, ben ik dat? Tja, het zou zomaar kunnen.
Irma kijkt naar het werk van de mannen en droomt hardop verder. “Ik vind die blauwe kleur van de palen zo mooi… Het doet me denken aan de zee. Dit wàs ook een zee vroeger, een binnenzee. We zouden een vloer kunnen storten van glad beton en daar kan Alowieke dan een zee op schilderen! We zouden er subsidie voor kunnen vragen. Lia knikt nadenkend. Ze weet wel waar je dan moet zijn, zegt ze.

Daar staan we dan. We kijken en zien het voor ons, drie ondernemende vrouwen met verbeeldingskracht. Lia wordt er heel nieuwsgierig van. “Als het af is kom ik kijken. Ik ben zò benieuwd! Ik schilder zelf ook zie je…”

.

Podiumhoek met overkapping

.

Ik maak de volgende ontwerptekening, dieper in details. Alles verandert nog twee keer. Dan weet ik hoe het moet worden. Er komen twee glazen overkappingen en een dichte, gemaakt op een stevige staalconstructie. Daar komt het podium. Aan één kant komt er zand op de vloer. Er komt transparant blauw doek onder het dak en langs de wand. Het heeft een ribbeltje dat beweegt in de wind. De schaduwen zullen golfjes maken op de vloer, de zeebodem.

Als ik die avond naar bed ga denk ik na over rechten en risico’s en kostenplaatjes. Dan slaat de twijfel toe. Heel even maar. Want opeens zie ik mijn overleden man voor me, mijn grote liefde. Ik had alles voor hem over en andersom. Dankzij hem krijg ik deze kans. Hij maakte mijn talent los. Hij gaf mij de erfenis. “Maak er wat moois van!” Dat zei hij altijd als hij weg ging. Dat zegt hij nog steeds.

Ik hoor het hem fluisteren, nu op dit moment…

“DOE HET”

 

 

 

Laat ze nog eenmaal hun carnaval vieren

.

.

De Friezen die al zolang wachten. Laten ze nog éénmaal hun Carnaval vieren, de Dans van ruimte met muziek van ijs. Zou ik daar bij kunnen zijn? Ik hoop het!

.

Ik ben nog steeds in Brabant. Mijn wooncocon staat op wielen, daarom kan ik er makkelijk voor kiezen om weg te gaan. Toch denk ik goed over die keus na. Het is bijzonder dat het nu gaat gebeuren, na vijf en een half jaar op deze minicamping te hebben gewoond en gewerkt. Nog even geduld en dan is het zover. Dan zetten we hem op een trailer, die mij en mijn huisje naar Friesland zal brengen.
Terwijl ik denk aan de verhuizing, kijk ik naar buiten. Ik kijk naar de plassen in het zand, zand, waar alles zo makkelijk op groeit. Het makkelijke, losse zand heeft de vanzelfsprekende gezelligheid van een tuin die al heel snel bloeit. Maar nu bloeit er niks. Het heeft de hele ochtend hard gewaaid. Ik open de twee bovendeuren en zie donkere wolken wegdrijven. De wind is gaan liggen. Ik open nu ook de onderdeuren en trek mijn terreinlaarzen onder het bordes uit en doe ze aan. Ik wil fietsen en rondkijken. Nu ben ik nog hier. Nu kan het. Ik struin door de plassen en pak mijn grote Gazelle uit het fietsenhok. Ik fiets door het natte land en rijd door de dorpen.

Nog nooit zag ik het, voor ik hier kwam, de stijgende opwinding van het Carnaval. Al weken prijken olijke namen bij de grens van ieder dorp, de Stopnaolden, de Durdauwers, de Tuutefluiters… Soms leg ik mijn oor te luisteren bij een passant en hoor de verhalen. Alles draait om Carnaval. Een ieder zet zich in, elk jaar opnieuw. De golf van gekheid is niet te houden. Het is een golf die groeit met de dag, tot hij schuimend en bruisend valt. Dan is er een tijdje rust, tot dat alles zich opnieuw verzamelt en dan begint het weer van voren af aan.
Straks fiets ik hier opnieuw, onder de kraakheldere hemel van februari, als het feest voorbij is. Dan rijd ik in het prille ochtendlicht over ditzelfde bospad naar Diessen en zie daar weer die verloren damesslip, vlakbij dat bankje…

Dat is wat, zo’n feest waar iedereen naar uit ziet! Dat hebben ze in Friesland niet. Of wel?

Friesland, ik ken het wel een beetje. Er vlak bij ben ik geboren. Vanuit de poldertoren kon je het bijna zien liggen. Van Emmeloord naar Lemmer is niet zo ver. We gingen er wel eens kamperen. Het land was net zo vlak als onze polder, maar tegelijkertijd was het heel anders. Ik zag de geschiedenis van de sloten, de graspollen die ruiger groeiden dan de onze, de kronkelige waterlopen. Bij ons was alles recht en monotoon. Ik hield van de klei, van het zoete en zoute water van het oude land, meer dan van het land waar ik geboren was. Ik ken de klank van hun taal. Ik weet ook dat ze wachten. Daar zijn ze keigoed in en niet alleen de boeren, die hun oogst uit de trage klei willen halen. Er is méér waarop ze wachten. Wachten maakt kracht, kracht, om te gáán. Hun Friese verlangen gaat uit naar één ding.

“Het carnaval van het noorden”

De Friezen wachten jaar naar jaar en soms, ineens, dan is het er. In 1986 en in 1997 gaan de schaatsen uit het vet. Een bonte mengeling van mensen krioelt op pleinen in dorpen, naar de bruggen, op weg in een stroom naar vaarten en meren. De tocht leidt door dorpen, elf in getal. De Tocht der tochten is een gekkenhuis. Kapotte knieën, blauwe tenen, gebroken kaken en/of benen, werkelijk niets houdt de Friezen tegen. Het is nu of nooit.

Maar het wachten duurt steeds langer. Wordt hun liefste wens nog ooit vervuld? Als de wereld dan toch warmer wordt, dan gun ik de Friezen het poolijs dat wegdrijft in de oceaan.
Laat het zijn weg naar Friesland vinden, laat het hun meren en sloten bevriezen tot het hardste en gladste ijs wat er is. Laat ze nog éénmaal hun Carnaval vieren, de dans van ruimte met muziek van ijs. Zou ik daar dan bij kunnen zijn? Ik hoop het!

.

.

.

Marjolein van ’t Spoorhuis in Utrecht stuurde mij deze link. De jaren zestig waren rebels en bevrijdend. Niet alleen in Amsterdam waaide deze tijdgeest, ook in Tilburg met carnaval.

.

.

Kleine enquête

Ik fietste rond in de omgeving van Brabant waar ik woon. Ik stelde een aantal mensen de volgende vraag. “Doet u mee met carnaval?” Soms ontstond er een lang gesprek. Dit is een korte weergave.

Haghorst, jonge twintiger: Geweldig, we leven er naar toe en al mijn vrienden doen mee.
Haghorst, man veertiger: Ik ga er wel even heen, maar niet vol ertegenaan.
Haghorst, twee zestigers: Carnaval is voor de jeugd. Wij passen wel op de kleintjes.

Meisje onderweg, twintiger: Ik woon in een klein dorp bij de Belgische grens. Ik ga altijd met een groepje. Bij ons doet het hele dorp mee, alleen mensen boven de zestig doen het wat rustiger aan. Maar ze komen wel meegenieten van de optocht.
Ik studeerde in ‘s Hertogenbosch, daar was de hele stad ook één groot feest met carnaval.

Moergestel, man vijftiger: Ik ga er nog wel even heen! Hier wordt carnaval echt gevierd! Er zijn wel vier carnavalsverenigingen, allemaal met eigen pronkwagens, kleding en hun prinsen. Ik denk dat carnaval hier nooit zal verdwijnen.

Moergestel, vrouw van de kledingwinkel, zestiger: Toen ik kinderen had van 10 en 11 ongeveer, toen was het geweldig, al die moeders met hun kinderen waren er. Dat was zo gezellig! Maar we deden niet de volle vijf dagen mee, dat was te lang voor de kinderen en voor ons. Het is vooral de jeugd die doorgaat van begin tot eind. Steeds meer ouderen geven hun geld liever uit aan wintersport dan aan bier met carnaval. Er zijn nog wel ouderen die wel graag zouden willen, maar die hebben dan niemand meer om mee te gaan.
Carnaval gebeurt hier vooral in zalen en op pleinen. In Weert is het nog echt op straat. Als je carnaval wil beleven, moet je daar naar toe!

Ik denk dat ik het doe ook! Ik heb nu de kans nog.

Werk aan de winkel

 

.

Drakenlief op de bank kl frm.

.

De hele tafel ligt vol velletjes papier. De bank is ook al vol en het aanrecht, dat ik heel zorgvuldig schoon en droog heb gemaakt. Want één spatje kan een hoop verpesten aan een mooie prent. Buiten waait een gure oostenwind. Terwijl talloze daklozen en vluchtelingen zich maar moeten zien te redden, zit ik in een huisje op wielen dat wiegt in de wind, terwijl de kachel zachtjes brandt.
Ik werk. Omdat ik rust heb, kan ik iets moois maken en het laten zien. Dat is nodig, rust. Al is het nog zo shockerend, grensverleggend of baanbrekend wat je naar buiten brengt, als de grond onder je voeten vandaan wordt gehaald sta je sprakeloos tussen de puinhopen en is de meest getalenteerde professor, schrijver of kunstenaar gelijk aan een vuilnisman.

Wat een voorrecht, te kunnen werken in stilte. Hoewel er van alles is dat mijn aandacht kan afleiden, laat ik het niet toe. Ik koester de rust als een vruchtbare bodem en voed die met aandacht en discipline.
Mijn boek is bijna af, “Drakenlief“. De velletjes liggen overal, twee bij twee. Van elke linker is er een rechter pagina die erbij hoort. De hele wagen is gevuld met het regelmatige handschrift en kleurrijke tekeningen. Hoe zal het zijn om het boek straks in handen te hebben, gedrukt en wel? Het is vast een bijzonder moment, dat ik zeker zal vieren. Ik laat het zien als het er is. Ik ben zo benieuwd!

Ondertussen is er meer werk, dat wacht. Als het boek klaar is, komt ook de bouw in de slotfase. De prille lente is een mooi moment om lijstjes te maken. Dit is die van mijn nieuwe woonwagen.

Wanden
plafond
ramen
deuren
isolatie
het bed
kastjes
de markies en
energiesysteem bouwen
met zonnenpanelen.
Kortom, nog heel wat te doen!

Straks, als de lente losbarst, dan komt de kwast en de zaag weer tevoorschijn! Ik verheug me er op.

Wat hier groeit is de oogst van een rijk leven en een paar jaar werk in stilte. Een eigen gebouwd huisje zal glimmen in de zomerzon. En een boek vol verhalen en platen ligt er, op de nieuwe vensterbank. Straks. Ik wil er met volle teugen van genieten, elke hamerslag, elke kwast- of pennestreek. Zeker weten.