Ontmoetingen met kinderen

Nog nooit hield ik zo vrijmoedig, zonder aarzeling een kind vast. Sommige ouders staan daarvoor open, anderen reageren geërgerd, alsof het kind hun eigendom is.

.

Tekening: Alowieke

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan

.

De Waddenzee glinstert in de zon. Ik ben op weg naar huis, na een paar dagen Schiermonnikoog. Boven ons, in de stuurhut, manoeuvreren de veerlui het schip nauwkeurig door de vaargeul. Het water staat laag. In de luwte van de hoge stalen wand is het goed toeven. Ik hang als een baliekluiver over de reling, naast een deur zonder raampje die op slot zit. Ik denk dat het naar de machinekamer leidt. Er staat een blonde jongen naast me van een jaar of acht. Net als ik probeerde hij of de deur open kon. Nu hangen we allebei over de reling naar beneden te kijken. Hij staat vlak naast me, alsof hij familie is. Maar ik ken hem niet, hij is een medepassagier zoals vele op dit schip. Maar er is niemand die net als hij en ik over de reling hangt, en naar beneden kijkt en naar de zee. We zijn de enigen. Ik kijk naar de zandbanken, die afsteken in het water door hun lichte kleur. Het loopt over in donkerder en dieper water en dan komen de boeien. Een voor een komen ze langs. Als je op een andere manier kijkt is het net alsof de boeien bewegen, en wij stilstaan. Groen rechts, rood links. Stuurboord en bakboord.

De blonde jongen heeft halflang, glanzend sluik haar, dat nu half in zijn gezicht hangt. Zijn ouders zitten achter ons op de bank. Hij kijkt lang naar beneden, naar het schip misschien, of naar het schuim van de golven. Als meisje stond ik net zo. En keek langdurig naar dat schuim en de krachtige beweging van het water. Maar een jongen kijkt vast eerder naar het schip zelf en denkt aan techniek. Zal ik het vragen? Zal ik vragen of hij de zandbanken ziet, of het smalle gangboord recht beneden ons? Voor ik besloten heb iets te zeggen, gaat de veerboot draaien. Nu we uit de beschutting zijn, waait er een fikste wind. De jongen loopt naar zijn ouders toe, die nog steeds op de bank zitten. Daar is het beter. Ik hoor dat ze engels met elkaar praten. Even verderop komt er opnieuw een bocht, ons plekje is weer windvrij en de jongen komt weer terug, nu nog dichterbij. Nou ga ik toch echt wat zeggen. “Did you see you can walk there?” Ik wijs naar beneden, waar het supersmalle gangboord loopt. “There is an iron rope to hold on to.” Hij knikt. “Yes I saw it” Ik kijk hem terloops aan. “I don’t think it’s allowed, to walk there.” Hij knikt serieus. “I think it is for the building of the ship”. Ik vul hem aan “Or for the painters”. Dat denkt hij ook.

Zijn ouders staan op. We zijn er bijna. “We are going back to New York” zegt zijn moeder en ze glimlacht naar me. Even later kijk ik ze na.

Een week later heb ik opnieuw een ontmoeting. Ik ben op een feest en de zon schijnt vrolijk. Het terrein rond de boerderij is groot en er zijn veel gasten. Ik loop op een kortgemaaid pad van gras. Verderop lopen ouders met hun kinderen, het zijn twee kleine meisjes. Ik ken ze niet. De ene is nog heel klein, ze kan waarschijnlijk nog maar een aantal weken lopen. Dan zie ik dat het kleintje struikelt en valt. Haar gezicht betrekt en zonder aarzelen laat ik me ook vallen, overdreven als een clown, op mijn rug met mijn benen in de lucht. Dan rol ik weer op mijn kont, en spreid mijn armen wijd. Zomaar, spontaan en zonder nadenken. Op een holletje komt ze naar me toe, en ineens heb ik een wildvreemd kind in mijn handen en in een beweging til ik haar de lucht in. Haar val van zojuist is helemaal vergeten en ze lacht stralend. Maar dan komt de moeder naar me toe. Ze kijkt gepikeerd. Ik ga staan en trek mijn hemd recht. “Dat was een cadeautje,” zeg ik, ineens verlegen. “….dat ik zomaar jouw kind vasthoud.” Het helpt niet. Het is een raar moment. Ze knikt kort, maar blijft wantrouwig op afstand. Dan neemt ze haar kind bij zich en loopt verder.
Het is bijna te gek voor woorden, maar hoewel ik een keigoede klik met kinderen heb, was het geloof ik de eerste keer dat dit op die manier gebeurde. In mijn leven heeft ouderdom, afscheid en dood een grote rol gespeeld. Nieuw leven en spel ontstond daarna, door mijn eigen handen en de creatieve vonk, die me overal doorheen trok. Het kind in mijzelf bevrijdt me van melancholie en zwaarmoedigheid. Maar nooit hield ik zo vrijmoedig een kind vast, zonder aarzeling. Kinderen voelen het, als een volwassene eerlijk en oorspronkelijk is. Sommige moeders zullen erom glimlachen, of schaterlachen, anderen vinden het gek en moeten er niks van hebben. Het is hun kind, niet dat van mij. Al te vrijmoedige acties worden dus niet gewaardeerd en dat leren ze hun kinderen ook. Maar voor mij waren het twee bijzondere ontmoetingen en ik hoop echt dat er meer vaders en moeders zijn, die daarvoor openstaan. Minder wantrouwen, meer samenleven. Het begint al jong. De wereld zou er een stuk leuker van worden.

.

.

Het roert zich rond de lege pannen

Ik was bij de demonstratie voor Gaza in Leeuwarden.

.

.

Ze zit op de stenen rand die het grasveld afbakent, voor het station van Leeuwarden. Bij de twee grote witte kinderhoofden is het druk. Dit is het beginpunt van de demonstratie voor Gaza. Ik ken haar wel, Ina is er bij elke demonstratie. Ik zie haar, maar groet niet, want ik ben geconcentreerd op de pan in mijn handen. “Neem lege pannen mee,” stond aangekondigd. Lege pannen voor Gaza, waar schonkige vaders voor hun hongerige kinderen het leven wagen, alleen maar om voedsel te bemachtigen. Waar tientallen vrachtwagens vol voedsel van hardwerkende hulporganisaties geen toegang krijgen. Waar mensen worden doodgeschoten als ze een zak meel proberen te bemachtigen op de locaties die daarvoor bedoeld zijn. En dit wordt nog steeds getolereerd door de huidige politiek. Daarom zit zij daar, tussen vele anderen, Ina. Heeft zij ook een lege pan? Ik zie niets. Weinig pannen zie ik. Of ja toch, hier en daar zie ik er eentje uitsteken in een tas, met een pollepel erbij. Een pan als slaginstrument. Samen herrie maken voor Gaza. Een demonstratie is ook een moment om moed te verzamelen, energie op te trommelen, gelijkgestemden te ontmoeten. Ik loop van de ene kant naar de andere. Ik kijk naar het voorbijgaande verkeer en laat uitdrukkingsloos mijn lege pan zien. Ik heb geen pollepel mee. Mijn pan is gewoon leeg. Ik weet niet of ze het snappen, de automobilisten als er geen spandoek naast staat. Uiteindelijk loop ik naar Ina toe. Ze kijkt verrast als ze me ziet. “Hoe is het? Met mij niet zo best. Ik denk heel veel aan Gaza. Elke dag. Ik word er neerslachtig van,” zegt ze. “Maar ik heb een vlag opgehangen van Palestina, aan mijn voorgevel.” Ik begrijp het: “Dan laat je nog steeds zien waar je voor staat, terwijl je ondertussen ook aan andere dingen kan denken.” Ze knikt. Ik kijk even stil voor me uit en zeg dan dat ik weer verder ga. Ik wil verder niet meer praten en ook geen lawaai maken. Dat doen de anderen al. Bij mij zal de stilte spreken, stilte tussen de vele stemmen. De lege pan in mijn hand moet het vertellen.
We vertrekken. Langzaam stappen we voort, ik loop naast een spandoek over de uithongering. De voorspreker roept door de megafoon. “Dertigduizend kinderen dood! Israël pleegt kindermoord! Nederland financiert!” Bij elke stap dringt het dieper door. Ze hebben dit goed voorbereid. Ik zie hoe anderen blij worden, dat ze niet alleen staan met hun verdriet en afkeer over de huidige koers. Ze trommelen er flink op los, met hun pollepels en deksels. Maar de woorden hameren er bij mij hard in, versterkt door de stille zwijgende houding waar ik voor koos. Ik vang de zinnen in mijn lege pan, die zwaarder wordt. Een fotograaf ziet het. Hij kijkt naar mijn gezicht, hurkt op zijn knieën en maakt een foto.

We lopen de hele binnenstad door, en als we in het park zijn lopen we rond de vijver bij de Prinsentuin. Hier zie ik pas goed hoe lang de stoet is, ik zie het einde niet eens. Het lijkt wel of er onderweg steeds meer mensen bijgekomen zijn. De tocht leidt ondertussen terug naar de binnenstad. Ik kijk naar anderen die aan de kant staan, ze stoppen en kijken, eerst verkennend naar de reden, dan verschijnt er een nadenkende blik. Soms is er een glimp van respect of een glimlach. Er zijn er ook die keihard doorlopen, tegen je aanstoten in het voorbijgaan, alsof ze kwaad zijn dat er alweer een demonstratie de weg blokkeert. Een keurig opgemaakte Indische dame haalt minzaam haar wenkbrauwen op, wanneer ze het lawaaierige zootje passeert. Maar die reactie is veruit in de minderheid. Meer dan tachtig procent van de bevolking is het ermee eens, weten we inmiddels. De moordpartij in Gaza moet stoppen.

Over de hele wereld groeit de verontwaardiging. Dit is de herhaling van WO2. En de politiek gedraagt zich lomp en onverschillig. Onverdraaglijk is dat.
Maar terwijl ik door de stad loop zie ik ook iets heel anders. Iets kleins wat me verheugt. Er is niemand die er op let. Maar ik zie het in de perken, tussen de velden klaver bij het station, en tussen de huizen. Bloemen zie ik met rondzoemende hommels, steeds meer bloemen en steeds meer hommels. Zoemende bloemen laten bij mij iets trillen. Het geluk dat ik hierdoor oogst, zet ik in voor hen, die op plekken leven zonder bloemen, zonder hommels. Ik begrijp nu dat dit het is, waardoor ik door kan gaan. Het gezoem is een energiebron die nooit stopt. Leven maakt licht en alleen een vrolijk hart brengt genezing. Waar las ik dat ook alweer? We lopen langs de gracht, waar net een rondvaartboot voorbijgaat. De gids stopt met spreken en kijkt omhoog. We komen bij de Waag. De demonstratie is ten einde. Iedereen gaat in een kring om de spreker staan, behalve ik. Ik sta nog steeds met mijn gezicht naar buiten gekeerd, naar de anderen. Mensen wandelen door, zoeken vertier bij terrasjes en winkels. Doodstil sta ik, met in mijn handen de lege pan. In Gaza is een holocaust aan de gang. Hier sta ik en ik kan niet anders.

Een eind verderop zit een man op een bankje, een man met een baard. Hij kijkt terug. Minutenlang.

.

.

De wortels zijn de ziel

Er zijn vluchtige verhalen bovengronds, van wat mensen denken te zien. En er er is het verhaal ondergronds: het gemeenschappelijke verhaal dat doorgaat en waarin elk mens een specifieke eigen bijdrage doet. Soms weet je daarvan, soms weinig en vaak ook helemaal niets.

.

Het laatste schilderij van van Gogh was een bodem met boomwortels, gemaakt langs een weg bij Auvers-sur-Oise bij Parijs. (Info: https://www.goedbodembeheer.nl)

Het is markt. Op het bankje bij de loempiaman zit Sietske. Ze wenkt me. “Kom je ook een loempia eten? Ze zijn zo lekker!” Ik antwoord dat ik dat soort dingen niet meer doe. Ik wil nog lang met mijn spaargeld doen en ook nog bomen kunnen planten en Treesistance blijven steunen. “Dan betaal ik het.” Daar zeg ik geen nee tegen en ik ga naast haar zitten. We hebben elkaar vaak kort gesproken maar nog nooit echt uitgebreid. “Hoe is het?” vraagt ze “Ik dacht dat je weer verder zou trekken met je wagen.”

Ik woon hier nu vier en een half jaar in Friesland, bij Leeuwarden. Beeldvorming gaat snel, het veranderen ervan veel langzamer. Het kan wel tien jaar duren of veel langer nog, weet ik uit eerdere ervaringen. “Ik wilde van begin af aan al blijven”. Ze knikt, wil verder vragen, maar we zijn afgeleid. Voor ons speelt een Iers bandje. We klappen mee met het ritme tot er een rustiger nummer volgt. Ik kijk naar de menigte mensen en de bomen die hier pas zijn geplant op het plein bij de Waag. Het doet me denken aan de bomen thuis bij de boerderij. Veel van wat ik heb geplant begint al groot te worden. Vier jaar geleden de eersten en elk jaar plant ik verder. Maar weinigen weten ervan. Maar wat vier jaar geleden in de krant stond weten ze nog wel: er is hier in Friesland een vrouw die een nomadisch leven zou leiden. Ik noemde mezelf een gewortelde nomade. Het woord “nomade” blijft hangen. Daar hebben mensen een beeld bij. Er zijn veel nomaden, met busjes en laptops. Maar dat “gewortelde” dat snappen mensen niet. Terwijl het daar juist om gaat. Sietske wil nu echt weten hoe het met me is. Het antwoord blijft uit, want het feest begint weer. De muziek wordt wilder, Sietske en ik klappen en lachen. Ik heb mijn loempia nog niet gehad, de baas is eerst maar andere klanten aan het helpen. Tot de band ophoudt met spelen. Ik kijk hoe de vier muzikanten om de hoek verdwijnen. Ik eet mijn loempia, Sietske de hare. Ze vertelt me over haar leven nu, we praten over mensen die we beiden kennen en het goede wat ze doen. Dan vraagt ze opnieuw naar wat ik nou eigenlijk doe. Net als ik uitgebreid wil antwoorden komt er iemand aan die haar nodig heeft. Ze excuseert zich en we nemen afscheid. Terwijl ik nog even blijf zitten, denk ik eraan hoe lang het duurt voor een nieuw verhaal geland is. Er gaan jaren overheen voor wat je vertelt is ingedaald. En ondertussen blijf ik planten, ver weg tussen de weiden, waar ik maandenlang niemand zie. Ik denk aan de bomen en het land, ze roepen me.

Het planten van bomen gebeurt in stilte. Terwijl iedereen wat anders aan het doen is plant ik door. De natuur is onze basis. Het is niet alleen dat ik houd van wat ik doe, ik zie het ook als verantwoordelijkheid. Eenvoudig leven hoort daar voor mij onlosmakelijk bij. Trekken met de wagen doe ik niet. Wortelen, daar gaat het nu om. Dat we dit weer leren in een mensenwereld die steeds verder ontworteld raakt.
Geplante bomen en struiken groeien. Soms is er wat mis, dan help ik ze. Met hen heb ik een band die echt is. Ze zeggen niks, ze zijn er. Ze maken me stil, zodat ik alleen nog maar oor en oog ben. Ze komen met verrassingen, dingen die ik zelf nooit bedacht heb. Zonder bijgedachten knip ik het riet, geef het leverkruid en de perenboom de ruimte. Ik wied tussen de aardappels, knip het maaisel tot losse mulch. Ik zorg ervoor. De bomen groeien dicht en sterk. De vogels komen terug en ik kom steeds weer terug. En mocht ik er ooit niet meer zijn, dan groeit alles door op geheel eigen wijze. Voor ik ooit mijn laatste adem uitblaas zal ik kijken naar mijn eeltige vingers en dan weet ik: Ik maak voor altijd deel uit van dit verhaal, een verhaal dat niet alleen van mij is. Wortels groeien opnieuw uit. Maar wat erboven groeit gaat elk jaar dood. Wortels zijn de ziel. Wat echt van belang is vindt zijn weg wel. Het gaat door, in zoekende wortels die elkaar vinden in het ondergrondse web. Het komt via mij en anderen. In welke vorm ook, het gaat door en zo wordt het hele netwerk gevoed.

Ik neem de laatste hap van mijn loempia. Sietske verdwijnt tussen de mensenmenigte.

.

Elke wortel is anders.

‘Onder de grond zijn er veel meer voedingsstoffen dan boven de grond. Voedingstoffen die bovendien in verschillende vorm voorkomen. Voor een mobiel element als stikstof is een heel andere wortel nodig dan een immobiel element als fosfaat.’ ‘Daarnaast hebben mycorrhiza-schimmels een grote invloed op het wortelstelsel’, vervolgt ze. ‘Eigenlijk kun je niet spreken van een losse wortel; schimmel en wortel(s) vormen een systeem. (Monique Weemstra, WUR)

.

Weet je al van mijn nieuwe boek: “De heilige traagheid der dingen? Ik was genoodzaakt een nieuwe uitgever te zoeken, de oude moest inkrimpen. Maar iedere keer dat iemand interesse toont krijg ik weer moed! Elke inschrijving is welkom.

Genezing voor de ontheemden

Een verhaal voor Wereldvluchtelingendag

Tekening van 2016

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het land ligt in afwachting van een nieuwe dag. De puttertjes vliegen over de hoge wilgen naar het lange gras. De spotvogel fluit alle riedels die hij in zijn repetoire heeft. De winterkoning laat merken dat hij er is. Pas geplante bomen groeien weinig door de droogte, maar zullen het overleven. Een vroege kijker loopt langs, blote voeten op het gras. De dauw bedekt hoopvol de droge grond. Alles in de vroege ochtend ademt levenslust. De enkeling kan ontmoedigd naar bed gaan, ziek worden of sterven door barre omstandigheden, maar het leven als magisch geheel hervat zich telkens weer. De ochtend is het mooiste moment om dat te zien. Die kracht is wonderlijk. Waar komt het vandaan?

Je kan moedeloos in slaap vallen, onverschillig voor de wereld. De nacht brengt genezing, het universum brengt nieuwe energie, als een eindeloze bron. Maar voor velen is de nacht nooit meer stil, en is genezing ver weg. Wakker worden met een lichaam dat warm en ontspannen is, blote voeten op het bedauwde gras, alles was er, ooit in een leven dat is weggevaagd. Het zijn de ontheemden, verjaagd van hun voorouderlijk land. Kinderen met grijze haren staren in de verte naar een vader die niet meer terugkomt. De appelbomen waar ze samen mandenvol appels plukten zijn verdwenen. Bommen blijven vallen in slapeloze nachten. Het lichaam van de jongen staat strak van spanning, zo vervuld is hij met woede om de vernedering. Er zijn gloeiende ogen, hij wil rechtvaardigheid en vechten. Geweld schept een vicieuze cirkel die leidt tot almaar meer geweld. Kapotte landschappen, ontdaan van hun liefdevolle zorg, van de mensen die bij deze aarde, hun land hoorden. Kan dit ooit weer goed komen? Misschien. De band die verbroken is kan worden geheeld, als er tijd is en rust. Als er aandacht is voor genezing.

Op 20 juni, Wereldvluchtelingendag, staan we daarbij stil. Het zou veel langer moeten zijn dan een dag. Het zou regel moeten zijn. In plaats van steeds meer geld uit te geven aan defensie, zouden we moeten denken aan de vluchtelingen, hoe we hen kunnen helpen met genezen. Als het met hen goed gaat, dan gaat het met de hele wereld goed. Als de zwaksten gelukkig zijn, is de hele samenleving gelukkig. Dit vraagt alle aandacht. Sommige mensen hebben er hun werk van gemaakt, zoals Milou, Ana en Luna in Nederland en Jonathan Ngangura in Oeganda. Het helpen van vluchtelingen, mensen met trauma’s. Schilderen, kunst, samen werken in de natuur, het maken van tuinen, gemeenschapsvorming. Haal mensen uit hun eenzaamheid, de herinneringen die in hun lijf zijn gaan zitten. Neem ze op in het grote geheel. Appels plukken in de boomgaard, samen taart maken en glimlachen naar de kuikens. Wat weg is komt niet meer terug. Er zijn gaten gevallen die gevoelloos maken. Maar verdoofde harten kun je verlichten. Een glinstering van hoopvolle dauw teruggeven. Blote voeten in het gras, handen weer laten voelen. Daaraan werken met zijn allen, dat is het enige wat echt telt. De aarde weer een paradijs te maken. Het gaat immers niet om ons. Hoe we hier leven, met elkaar. Als iedereen gelukkig is, zijn we het zelf ook.

.

De banden herstellen

Moet je eerst tussen de indianen leven om de band met de Aarde en elkaar te herstellen?

.

In de nok van mijn wagen is een heilig plekje. Het vormt een symbool voor de achtergrond van dit verhaal.

Soms speelt de verleiding om op ontdekkingstocht te gaan. Een droom die al lokt sinds mijn jeugd. Landen zien waar ik van lees. Ik zie mensen rondgaan met verhalen over een indrukwekkend verblijf bij indianenstammen. Zou ik dat ook niet willen? Er zijn er genoeg die het doen. Wat voor verlangen is dat, wat hier kennelijk niet te bevredigen is?
De vraag laat me nog niet los. Ik lees verder over diverse stammen in Noord Amerika, en hoe zij naar de wereld kijken. Er is herkenning. Maar moet ik er dan ook heen? Er zijn mensen die een tijd leven in een stam en dan terugkeren met een indiaanse naam. Na een tijd tussen hen te hebben geleefd zijn ze erkend als “Indiaanse ziel”. Er zijn verschillende manieren, waarop indianen anderen erkennen als verwanten. Er zijn stammen in Noord Amerika, die vinden dat je voor een bepaald procent indiaanse genen moet hebben om indiaan te zijn. Maar er zijn ook veel traditionele indianen die dat soort sommetjes maar een westerse uitvinding vinden. Ze vinden het belangrijker dat je een band beleeft met de familie, clan of stam. Bij zulke stammen zul je wellicht een warm welkom vinden. In een langdurig bezoek kan je voor het eerst het gevoel hebben opgenomen te zijn in een gemeenschap. Misschien kom je dan met een glimmend gezicht terug, herboren met een nieuwe naam. “Toen ik bij hen in die zweethut zat had ik het gevoel thuis te komen.” Misschien is dat het, wat we hier missen. De band met elkaar, de terugkerende rituelen. Stel dat het zo is, dat erkenning door een Indiaanse stam werkt als een soort zielsdiploma. Met een nieuwe naam die vertelt dat je als mens je volledig inzet voor de aarde en alles wat daarop leeft. Een band die verder gaat dan die van directe familie. Ten slotte zijn velen op zoek naar die verbondenheid. Dit is een tijd waarop veel families uit elkaar geslagen zijn, hier én daar. Vooral voor hen is het leven hard. Na 1890 werden indianen niet meer vermoord, maar geestelijk kapot gemaakt. Kinderen zijn bij hun ouders weggehaald of onder grote beloften weggelokt en op kostscholen beland. Er was veel misbruik en geweld en een totaal gebrek aan genegenheid. De trauma’s zorgen ervoor dat ze geen band meer kunnen aangaan met wie dan ook en huiselijk geweld zet zich voort in hun kinderen. Het is heel wat je daaraan te ontworstelen. In ons eigen continent hebben we heel andere oorzaken van verwijdering: Individualisme, te grote verwachtingen, te hoge eisen die worden gesteld aan leven en werk. Allemaal zijn we op zoek naar manieren om ons te bevrijden en om weer thuis te komen. Hoe kunnen we de banden herstellen met moeder Aarde en elkaar?

Ik kan wel begrijpen dat iemand zich voor een tijdje wil warmen in een oude traditionele gemeenschap rijk aan menselijke en spirituele waarden. Maar dat moet hier toch ook kunnen! Ik lees over hen, en leef me in. Ik begrijp het en voel het: leven vanuit eenvoud en bescheidenheid, met respect voor wat is. En als ik op die manier verwantschap voel met deze oude volkeren, waarom zou ik er dan naar toe gaan? Voor erkenning wie je echt bent? Het gaat toch in de eerste plaats om het hier weer terug te krijgen, een warmhartige samenleving, de Aarde, het groeien van een gezonde bodem. De vraag is: Hoe begin je. Misschien ben je eerst alleen, maar komt er later meer uit voort. Zo heeft het urenlange werk in mijn eentje met zeis en sikkel mij op een idee gebracht: Misschien is het mogelijk een zeisbrigade op te zetten. Mijn buurman wil graag meedoen, “Misschien kunnen we klompen gaan maken met ons eigen embleem erop” zegt hij. Een eigen stam, maar dan in Friesland. Als je iets wil, moet je er om te beginnen niet alleen in staan. Het is goed als er anderen zijn, die zich oude waarden herinneren.

We moeten terugkijken om te weten hoe het was. Ook wij hebben tradities in gemeenschappelijke banden. We hoeven daarvoor niet per se naar een verre Indiaanse stam. Ook wij hadden rituelen en eeuwenoude seizoensfeesten. Hele groepen werkten vroeger samen. Als het maaitijd was in het weidegebied, dan werkte de hele familie mee en ook anderen. Als het lunchtijd was, dan kwam oma met een grote kan koffie en roggebrood met spek of kaas. Nu moet oma zeventig euro per maand betalen voor koekjes bij de thee, in het bejaardentehuis. Het land smeedde banden tussen mensen. De warmte en de samenhang is zoek. Dit terug te brengen is het thema voor ons en onze kinderen.

In die andere werkelijkheid valt spiritualiteit en politiek samen. Een echte leider leeft bij het spirituele Lakotavolk volgens zeven waarden: Gebed, respect, zorg en medeleven, oprechtheid en eerlijkheid, generositeit, bescheidenheid en wijsheid. Hierin voor elkaar een voorbeeld te zijn. Daar begint herstel, Misschien gaan er nog enkele generaties overheen, voor het zover is. Maar ik werk mee aan de transitie, zolang als ik er ben.

.

Dit verhaal is een verkorte versie van een paar pagina’s uit het nog niet gepubliceerde boek: De heilige traagheid der dingen.

Vrede, waar begint het en waar eindigt het

.

.

Ik loop mee met een vredesmanifestatie. Tegen welke macht we zijn mag niet worden gedemonstreerd, dat kan namelijk escalatie veroorzaken. Maar tijdens de wandeling blijkt de invulling van die macht wel heel verschillend te zijn.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Daar loop ik dan, door de straten in hartje Groningen. Het is toch een aardige stoet mensen die hier loopt voor de vrede. Ik ben hier met mijn vriend Dick, hij is gevraagd om een vredeslied te zingen. “Ik ga mee!” zei ik en dat vond hij leuk. Dus nu ben ik hier. Het lied is gezongen, de wandeling is begonnen, een rondje door het centrum. Iemand gaf me een bord, “No more violence” staat er op. Dat draag ik nu. Als er mensen kijken draai ik de tekst naar ze toe. Er zijn meer borden en spandoeken, de meesten zijn uitgedeeld door de organisatie. Veel duifjes zie ik, het is allemaal heel lief en zonder schoppende mannetjes tegen kernraketten of vlaggen van Palestijnen of Oekraïne. “We willen alles wat geweld uitlokt vermijden,” zegt een vrouw. “De bedoeling is een vredevolle wandeling. We hebben geleerd om te gaan met escalatie, maar we hebben het nog nooit nodig gehad” zegt ze trots. Het is fijn om met mensen te praten die zich hier oprecht voor willen inzetten. Maar al ziet het er in eerste instantie vredig uit, als je inzoomt zijn er wel degelijk verschillen tussen de wandelaars. Je kunt dezelfde woorden gebruiken en ze totaal anders invullen. “Vrede” is zo’n woord. Het woord “Macht” ook. Dick zingt een oud vergeten liedje: “We vechten tegen de wapens, de wapens van de macht”. Een poging om een gezamenlijk lied aan te heffen. Maar er is niemand die meezingt. We zongen het veertig jaar geleden. Toen ging het over kernwapens. Waar gaat het nu over? Waar denken de mensen nu aan, wat is de macht en wat zijn de wapens waar al die anderen aan denken? Het gaat vast niet meer over dezelfde dingen als vroeger. Ik steek mijn licht op. Al wandelend kun je je tempo vertragen of versnellen en verschillende gesprekken voeren. Dat is het mooie van zo’n wandeling in een groep. Ik kom erachter dat hier veel mensen rondlopen die het woord macht wel heel specifiek interpreteren. Namen als het World Economic Forum komen voorbij en als ik zeg dat mijn vriend van huis uit journalist is, klinkt er wantrouwig: “O? Zeker van de mainstreammedia?” Ik leg uit wat hij doet. Nieuws brengen ten behoeve van een betere wereld. “Ja, maar het gaat niet over het belangrijkste. Zoals 5G.” Ik zeg dat iedereen iets anders belangrijk vindt. Zo is het nu eenmaal. “Waar haal jij je informatie vandaan?” vraagt de man mij dan. Hij blijkt het vooral uit een bepaalde hoek te halen. Sterker nog, van een enkele website. De rest vormt kennelijk de grote stroom van meanstreammedia, die hij zo wantrouwt. Een vriend van hem draagt een petje: “Gezond verstand” staat erop. Ik doe alsof ik van niks weet. Als ik vraag wat het betekent zegt hij “O, ken je dat niet? Er is een hele website van en daar kun je ook dit petje kopen. Ga maar eens kijken!” Op zijn borst heeft hij een antivaccinatie embleem genaaid.

Na de wandeling praten we na in een café. Ook hier blijkt: er is verdeeldheid. Naast me raken twee mannen verhit in gesprek. Ik heb bij de eerste blikken al door, hier kom ik niet meer tussen. Het gaat over zaken die Trump heeft afgeschaft. Zoals USAids. De ene man vindt Trump zo’n ramp nog niet. De ander vindt het een gruwel. Goed dat USAids er niet meer is, zegt de een. Die werkten samen met de CIA beweert hij kort. Fel flitsen de blikken als in een zwaardgevecht. Lekker vredig. Daar blijf ik niet langer tussen zitten. Ik verplaats mijn stoel. Nu zit ik naast de dichteres. Ze droeg haar gedicht voor aan het einde van de wandeling. Christa heet ze. Ze kijkt peinzend en bezorgd. Ik vraag wat vrede voor haar betekent en dan begint ze langzaam te vertellen. “Ik vraag me zo vaak af wat ik nou kan doen, als eenling. En wat ik aan moet met mijn vriendin, die nu PVV stemt. Dat vind ik zo lastig!” Dit is herkenbaar voor mij. Ik heb een buurvrouw die op Baudet stemt. “Het enige wat ik kan verzinnen is het onderwerp vermijden, zeg ik. ”En dan samen gaan tuinieren. Bloemen zaaien, groente verbouwen.” Ze knikt. Dat doet zij ook, ja. De mannen naast me lijken ondertussen definitief uitgepraat. De ene zit me nu met grote ogen aan te kijken. Alsof ik een gedachte heb uitgesproken die hij nooit had afgemaakt. Bloemen. Zaaien. Dat dat ook kan. Daarna hebben we het over verbindende communicatie, Christa en ik. Hoe je je samen kan organiseren zonder meteen ruzie te krijgen. Daar zijn cursussen voor. Heel zinvol.

Die nacht word ik om vier uur wakker en ik slaap niet meer in. Gezichten, woorden, mensen gaan opnieuw aan me voorbij. Het is boeiend om al die mensen te zien, die zich zo graag in willen zetten voor vrede of de gemeenschap. Maar er dringen zich ook vragen op: Als je een vredesdemonstratie houdt waar de scherpte van af is, waar je geen leuzen en vlaggen mag dragen over een zaak die je wezenlijk raakt, waar gaat het dan nog over? Uiteindelijk heeft ieder zijn eigen gedachten. Er blijken onoverbrugbare verschillen te zijn. Misschien hadden we beter een dodenherdenking kunnen houden. Dat gaat ergens over. Daarin kun je je verenigen.
Deze vredesmanifestatie was een bijzondere en leerzame dag voor mij. Maar nu verlang ik naar de dagelijkse gang van zaken. Schilderen in de Doas. Het zorgen voor de bomen. Het ophangen van het vogelhuisje dat ik maakte. Ik weet al in welke boom hij komt. Die ene wilg, iets dikker dan de andere.
Bomen. Ik houd van ze. Misschien zijn het wel de meest vredevolle wezens op aarde. Ze inspireren in eenvoud. Vroeger hield men vergaderingen onder een indrukwekkende oude eik. Altijd onder diezelfde boom. Misschien deed die boom wel mee en zorgde hij voor rust en concentratie. Ik hoop er nog vele te zullen planten en te verzorgen. En dat sommigen van hen heel oud zullen worden en een goede invloed zullen hebben op al het leven om hen heen. Op die manier zal ik mijn bijdrage doen, aan vrede. En ook door mijn verhalen. Dat hoop ik, althans. Want je weet maar nooit, wat mensen allemaal denken. Maar ik heb dan in elk geval mijn best gedaan.

.

.

.

Als niks het meer doet zijn er altijd nog de mensen

Door omstandigheden helaas weer geen luisterversie. Dit verhaal bestrijkt drie dagen.

.

.

Ik sta voor het kopieerapparaat. Omdat de kopijwinkel ermee is gestopt kan het nu alleen nog in de bieb. Ik heb een memorystick meegenomen. In de bieb gaat het allemaal weer anders en ik moet de vrijwilligster vragen hoe. “Kijk hier gaat hij in” zegt ze, en wijst op een opening achter het beeldscherm. “Geef me de memorystick maar”. Zij doet het gelijk. “En dan ga je naar de machine en doe je dit en vervolgens dat.” Ze doet alles voor me en praat alsof ik een hulpeloze bejaarde ben. “Nu je pas eroverheen en klaar.” Ze weet heel goed hoe het moet en het gaat razendsnel. Voor ik het weet liggen mijn kopieën klaar. Verbijsterd kijk ik ernaar. Heb ik al betaald? O ja, anders lagen die kopiëen er niet. Verward kijk ik naar het blauwe schermpje van de kopieermachine. Achter me staat een rij en de volgende is al bezig. De vrouw die zojuist het roer van mij over nam is alweer weg. Ik sta roerloos te kijken. Dan loop ik maar weer verder. Er rest mij geen andere keus.
Als ik in de volgende winkel sta is mijn betaalpas weg. Ik zoek alles af en nog eens en nog eens. Nergens te vinden. Terug naar de bieb. Nee, niets gevonden. Ik kijk zelf nog eens, op alle plekken waar ik was. Drie keer niks. Ik moet mijn pas blokkeren. Maar ik heb geen telefoon mee. Die heb ik bij Dick gelaten, want het is ons gezamenlijk internet. We doen alles via de hotspot. Ik fiets naar huis, blokkeer daar mijn pas en vraag meteen een nieuwe aan.


De volgende dag ga ik voor het eerst weer naar de Doas, om te schilderen. Naast de deur is een sleutelkastje met een code. Dat is lang geleden, ik weet de code niet meer. Ondertussen heb ik het stikheet. Ik heb een regenbroek aan en twee dunne jassen over elkaar. Ik trek alles uit en leg het op het tafeltje bij de deur. Dan nog eens proberen. De code. Ik heb de hem van Jenny gekregen. Zij appte hem mij. Ik ga naar Whatts App en vind de cijfercombinatie. Nu weer het sleutelkastje. De pieterpeuterige cijfertjes kan ik nog net zien zonder bril. Hij reageert niet. Dan komt Jenny er aan. Ik had haar verteld dat ik kwam. “O, er is een nieuwe code, had ik dat niet verteld?” Fluisterend onthult ze me de nieuwe cijfercombinatie. En ja, daar gaat het kastje open en ik kan bij de sleutel. Op het kastje ligt een hele berg kleren. Regenjasjes, regenbroek. Ik sjouw alles naar binnen. “Wel de sleutel eruit halen” zegt Jenny. Ja, die moet meteen uit de deur. Anders kunnen ze hem jatten. Maar ik ben nog niet klaar met binnenkomen. Pantoffels heb ik ook mee. Ik doe mijn schoenen uit en dan doe ik daar mijn telefoon en portemonnee in besluit ik. Maar ondertussen praten we honderduit. Ik doe mijn schoenen uit, om de vloer niet vies te maken en pak mijn pantoffels. Hèhè, is het nu klaar? Jenny vraag of ik thee wil. Ja, dat wil ik wel. Nauwelijks heeft ze ingeschonken of ik herinner mij iets. “Waar is mijn telefoon?” Ik kijk in de pantoffel. Hij zit er niet in. Hoe kan dit? Ik ga terug naar het moment voor de deur. Ik heb de code opgezocht. En toen op dat kastje gelegd, waar ook al mijn regenkleding lag. Niet in mijn broekzak zit hij, want mijn kleren hebben vandaag geen zakken. Hij moet daar liggen, maar hij ligt er niet. Jenny belt me maar de telefoon gaat niet over. Hij is gestolen. Ik weet het zeker. In tien minuten tijd. Een telefoon uit 2017 met een barst in het scherm.
Zonder telefoon kan je niks. En er is een ander die wel van alles kan doen. Ik wil de sim kaart meteen blokkeren en bel. “Wat is uw postcode en huisnummer?” vragen ze. Ik vertel het zonder te hoeven nadenken. “Dat klopt niet.” zeggen ze. Ik opper of het dan niet mijn oude adres in Tilburg was, of in Emmeloord. “Nee, het is een adres in Utrecht”. Shit, ik heb een tijdje bij een vriendin ingeschreven gestaan. “Die is geëmigreerd,” zeg ik. Ik weet dat adres echt niet meer uit mijn hoofd. Naast me zit Jenny. Ik bel een oude vriend. Hij heeft haar telefoonnummer. Ik bel met de telefoon van Jenny, helemaal naar Portugal. Het nummer is buiten gebruik. Dan schiet me ineens een huisnummer door het hoofd en een deel van de postcode. We kijken op googlemaps. Stukje bij beetje komt het terug. Eindelijk kan ik bellen en blokkeren. Dat geeft rust.
Maar van schilderen komt niks meer. Eerst wil ik weer een telefoon. Een telefoon met een bankapp en andere dingen, die tegenwoordig van levensbelang zijn. De telefoon is gauw gehaald. Ik heb nog precies genoeg contante flappen. Tweedehands is hij. Maar ik kan er nog niks mee. Er moet een nieuwe simkaart in. Dat kan in de telefoonwinkel en er is een paspoort nodig. Moet ik toch eerst weer naar huis. Ik ben moe. Ik ga morgen wel weer naar Leeuwarden. Het is toch elke keer 22 km fietsen.


De volgende dag besluit ik met de nieuwe bus te gaan. Lijn 93 stopt hier in Bears. Dat scheelt 18 km fietsen. Als ik aankom ben ik precies op tijd. Ik kan zo instappen. Er zit verder niemand in, behalve de chauffeur. Ik hoef niet in te checken, want het apparaat doet het nog niet. Ik mag gratis. “Fijn dat ik zo eens met deze nieuwe bus kan kennismaken!” We zijn er in een kwartier al. Bij het uitstappen vraag ik wanneer de bus terug gaat. “Over twee uur gaat er weer een” zegt hij. Vijf over half twaalf. Ik knoop het in mijn oren. Eigenlijk ben ik zo klaar, maar ik zal me wel vermaken. In de belwinkel wordt mijn telefoon prik ingeblazen met een simkaart. Ik besta weer. Al staat er nog niks op, ze kunnen me weer bereiken. Ik loop nog wat rond, al kan ik niks kopen, zonder nieuwe betaalpas. Wacht ik heb nog een paar muntjes. Ik stap de Spar in voor koffie. Naast me staat een jongen. “Weet jij hoeveel koffie kost? Ik wacht op een nieuwe betaalpas en moet contant betalen. “Ik weet niet of die optie hier wel is. Wacht, je krijgt gewoon een kop van mij!” Zo gezegd zo gedaan. Ik zeg dat ik in een woonwagen woon. “In een woonwagenkamp?” Nee, bij een boer. We praten wat over alternatieve levensstijlen. Hij heeft een tijd in een camper gewoond. Dan moet hij weer weg. Ik loop nog wat rond en loop uiteindelijk terug naar de bus. Op de lange banken zitten overal mensen. Voor hen ligt het grote plein met de perrons op een rij. Hier en daar staat een bus. Ik loop zoekend verder. Het een na laatste is bestemd voor de bus naar Sneek. Gelukkig, al is de lijn nog nieuw, er is een echte halte. Ik kijk naar het digitale bord, waar alles bijgehouden wordt. Geen lijn 93, bij de vertrektijden. Nergens. Vreemd. Er zit niks anders op dan wachten. Hij zal toch wel komen… Maar om vijf over half twaalf is er nog steeds niks. En ook niet om tien over half twaalf. Na even zoeken vind ik een bord met vertrektijden, op ouderwetse papiertjes. Hier staat lijn 93 wel op. Tot mijn verbazing wijken die volledig af van de tijden die in Bears worden gemeld. Ook geen bus om vijf over half twaalf. Om half twee pas. Hoe kan dat nou. Ik meld het op het kantoortje. Ze zal er meteen werk van maken, dank voor het melden, alles is nog nieuw. Sorry voor de overlast. Tja, dan maar met de trein, en daarna vier kilometer lopen.

Na anderhalve kilometer bedenk ik me dat ik wel kan gaan liften. Bij de eerste beste auto steek ik mijn duim op en een klein blauw autootje stopt meteen. Er zit een aardige jongen in, uit Boksum. “Ik hoef niet in naar Bears, maar ik breng je wel even.”

Gelukkig heb ik de tijd. Maar ondertussen, het wordt steeds ingewikkelder. We komen van de ene knoop in de andere. Steeds meer oren worden aangenaaid aan het digitale leven. Vernieuwingen volgen elkaar op, tot niemand het meer begrijpt. En dan blijkt, keer op keer: Van elkaar moeten we het hebben. Niet de technologie, maar het zijn de mensen die het doen. Wij, met elkaar.

Robuust geluk in roerige tijden

Bestaat er ook robuust geluk? Je maakt het, met alles wat er is. Dankzij het gloeiende kooltje dat je meekreeg van anderen.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Daar sta ik dan. Nat van de kleddersneeuw en met koude voeten. Buiten drijven dikke wolkenpakken voorbij. Het lokaal van Wilde Wijk is donker in dit schaarse winterlicht, maar niet steenkoud. Het zweet staat op mijn rug van het fietsen en de koude wind heeft me tegelijkertijd doen rillen. Maar nu ben ik binnen. In de gangen hoor ik roepende kinderen. Die levendigheid bemoedigt mij. Ik doe de verwarming aan en pak mijn schilderspullen uit de kast in de hoek. Het is maar een klein hoekje, op een plank waar nog meer dingen liggen. Het is echt donker in het lokaal. Buiten valt een dikke bui, met hagelstenen. Ik zie niks. Met een druk op de lichtknop is het duister verdreven. Ik schrijf een berichtje aan de vrouw, die dit alles beheert: “Ik ben er.” Het lokaal wordt langzaam warm en ik kan beginnen.

Het begint weer te komen. Langzaam vind ik hier weer een plek in de gemeenschap. Dat is nodig, om me gelukkig te voelen. Te zijn onder mensen die je kent en waar je een band mee hebt. Met alles wat er onderling ook mag spelen. Er waren momenten dat ik gelukkig was. Op de werf in Utrecht, tussen de jongens die allemaal houtbewerkers waren. We zaten aan de gracht onder de bomen. Ik luisterde en leerde veel van hen. We lachten, keken naar elkaars werk en dronken een biertje, aan het einde van de dag. Ik denk aan mijn man, die houtdraaier was en die ik kuste tussen de krullen. Ik werkte bij de post, gelukkig was ik, met een eigen wijk. De mensen kenden me. Ik hoorde bij hun straat en soms kreeg ik een koekje of een mandarijn. Ook mijn eigen rondvaartboot kon me heel tevreden stemmen met een vaste klantenkring. Zelfs toen mijn man er niet meer bij was. Alles verandert. De werf is nu vrijwel leeg, de ateliers en de bedrijvigheid zijn verdwenen. In de gracht mogen geen boten meer liggen. De post heeft zijn gezicht verloren en niemand kent elkaar nog. Het is een bedrijf als alle anderen, haastig en slecht betaald en de postbodes van toen bestaan niet meer.

Het is elke keer zoeken naar je plek. Alles wordt steeds weer door elkaar geschud. De redenen waarom dat is, daar zullen we het maar even niet over hebben. Vroeger was het anders. Je woonde in een dorp en je vertelde wat je vader deed. Je was de zoon dan die en de kleinzoon van die en die, en iedereen wist dat. Alles was duidelijk. Maar de wereld verandert in steeds sneller tempo. Wie weet er nog zijn plek? En net zo goed als dat doden niet terugkeren, kun je niet verlangen naar een wereld die voorbij is.
Ik denk aan mijn man, die niet meer leeft. Aan mijn moeder die ik zo vaak belde, en die me veel meegegeven heeft. De tijd dat zij er waren is voorgoed voorbij. Alles is anders nu. Het vuur dat brandt in mij dankzij het kooltje, dat wij elkaar konden doorgeven. Dankzij de dagen dat ik gelukkig was, heb ik geleerd te zien wat mij verlichting geeft en wat ik opnieuw kan scheppen. Blijmoedig ga ik door. Weer en weer. Waar dan ook. Ik schilder. Het lokaal is nu lekker warm, en ik ben niet meer verkleumd. Ik hoor het gelach van kinderen op de gang. Ik doe de deur open en meteen staat er een klein meisje. Ze kijkt recht naar binnen. Recht voor haar hangt mijn schilderwerk aan de muur. “Dat is een mooi schilderij!” zegt ze. Zij schildert ook, vertelt ze. En nog veel meer doet ze. Ze maakt van alles, met alles wat er maar is. Ik lach verheugd en ze kijkt stralend terug. Dan rent ze weer weg, de anderen achterna.

Alles wat me gelukkig maakt, vind ik hier. En ook deze dag gaat voorbij, ook dit zal weer veranderen. En ik ga verder. Wat ontbreekt dat bouw ik op. Overal, waar dan ook, steeds weer en weer. Met alles wat er is.

Klik hier om het verhaal te beluisteren.

Een eiland waar je kan verdwalen

Elke keer ga ik op weg naar de Balg, om nooit aan te komen.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Ik sta tussen de Kobbeduinen van Schier. Mijn fiets heb ik net tegen het hek gezet, dat daarvoor bedoeld is. Er staan verscheidene andere fietsen, want het is mooi herfstweer. Voor me staat het herkenningspunt, een driehoek van houten balken, dat al van verre te zien is. Dat moet ook. Zonder dat verdwaal je hier zomaar. Er zijn er genoeg die naar de Balg wilden lopen en die de weg kwijt raakten. Vooral in de mist, dan is er geen enkel herkenningspunt meer. Als de dagen korter worden, kunnen de nevels zomaar ineens over de vlakte komen rollen. Het is aan het einde van een mooie zonnige dag, zoals vandaag. De Balg is verder dan je denkt. Al meerdere malen heb ik een poging gewaagd om er te komen, maar nooit is het gelukt. Vandaag probeer ik het weer. Ik weet niet of ik er kom. Eigenlijk is dat wel mooi. Een doel dat je wilt bereiken maar wat steeds ver weg blijft, dat krijgt iets magisch. Er zijn al te veel makkelijk bereikbare doelen. Stap in je auto en je bent er. Niks aan. De Balg is één van de weinige punten in Nederland dat nog echt omringd is door wildernis. Waar geen bordjes staan, kilometers lang, en waar je de weg kan kwijtraken. Fijn. Daarom doe ik er lang over. Daarom hoef ik er niet per se te komen, vandaag. Ik loop zonder kaart of wegbeschrijving. Dat zou zonde zijn, van deze mooie kans op avontuur.

Ik besluit om dit keer niet de binnenpaden te nemen, tussen de kwelders door, maar eerst naar het strand te lopen. Het eerste stuk loop ik over gras. De koeien en ganzen houden het kort. Bij een waterstroom is een bruggetje en vlak daarnaast is het drassig. Er zit een mantelmeeuw, die me eigenwijs aankijkt. Hij stampt in de drassige bodem en zoekt wormen. Met respect kijk ik hem aan en ga met een boog om hem heen. Achter de kleine houten brug is nog meer gras. Dan beginnen de rietvelden. Eindeloos zijn ze. Het ruist en glinstert in de wind. Ik kijk goed om me heen naar herkenningspunten. Achter me ligt het overzichtelijke gras. Er is geen mens te zien, alleen een vrouw, die een heel stuk achter me loopt. Ze is nu bij de meeuw. Nieuwsgierig blijf ik kijken. Zou ze er ook omheen lopen? Ja, warempel ze doet hetzelfde als ik. Dat vind ik nou het leuke aan dit eiland. Het is de enige plek waar ik dit tegenkom. Dat mensen dat ook doen. Mijn blik gaat verder, van het open land en de duinen achter me, naar de wildernis voor me. Hier wordt het vlakker, hier tussen de rietvelden. Nu even goed onthouden. Die bult daar, dat bosje. Als ik dat in mijn geheugen prent, vind ik straks de weg terug. Het pad is smal, het riet komt tot mijn borst. Maar de grond is droog en dat is al heel wat. Dan kom ik bij een splitsing. Ik kan drie kanten op. Je weet het nooit hier, sommige paden zijn door mensen gemaakt, maar andere door de koeien. Het verschil is moeilijk te zien. Ik kies het linkse pad, maar na een paar honderd meter loop ik tegen water aan. Het glinstert tussen het riet door. Ik kan niet zien hoe ver het water door loopt. Een heel eind verderop zie ik een zilverreiger opvliegen. Kennelijk is het daar nog steeds nat of drassig, anders zat hij daar niet. Ik besluit om terug te lopen.

Als ik terug kom op de splitsing loopt daar de vrouw, die net als ik om de mantelmeeuw heen liep. “Wil je ook naar het strand? Dit is niet het pad. Je loopt tegen water aan,” zeg ik. Ze kijkt op haar kaart, afkomstig van het VVV. “Toch zou het hier moeten zijn” zegt ze. Voor de zekerheid kijkt ze ook nog even op de telefoon. Er is ook een pad dat naar rechts loopt. “We moeten hierheen” zegt ze. “Ik bedoel, ik ga hierheen” verbetert ze zichzelf. En ze voegt daad bij woord. Ik denk ook dat dit het beste pad is. Om mijn eigen keuzes te blijven maken, loop ik vijftien meter achter haar. Anders word ik alsnog tot kaartjes en telefoon veroordeeld. En ik wil immers niet teveel weten, van hoe het zit. Dat wil ik zelf ontdekken. Alsof ik Livingstone ben. Of Freija Stark, een vrouw met de naam van de oude godin van de liefde. Alleen reisde zij de hele wereld af en ik ontdek het hier. Ik doe alsof, want alles is hier al ontdekt. Voor mij loopt de vrouw met de kaart. Af en toe kijkt ze om en roept ze iets naar me. Ik bewaak zorgvuldig de afstand. Uiteindelijk stopt het riet bij een kleine open vlakte, waar in de winter water staat. Het is nog donker van het vocht. Er achter loopt het omhoog en daar zijn de duinen, die de zee omlijsten. “Daar staat een bankje!” roept de vrouw triomfantelijk. Precies op dat moment komt er een grijs stel aanlopen. Ze lopen op de Reddingsweg, die loopt gewoon het hele eind rechtuit, tot aan de Balg toe, heb ik begrepen. Maar precies weet ik het niet. Dat wil ik ook niet weten. Ik wil alleen datgene zien wat net één stap verder is.

De vrouw gaat op het bankje zitten. Ik hoor dat ze Hermien heet en ze komt uit Houwerzijl. De mensen op de Reddingsweg lopen na een korte uitwisseling weer door. Toch bijzonder, dat we elkaar allemaal hier ontmoeten, bij dit ene bankje, terwijl er in de verste verte niemand anders te zien is. Hermien maakt een foto van me. Met haar eigen telefoon, want ik heb de mijne natuurlijk thuis gelaten. “Fijn voor mijn blog”. Ze zal hem opsturen. Maar dat heeft ze nog niet gedaan. Daarom staat er nu een foto zonder mij. Maar het is en blijft Schiermonnikoog. Het eiland waar je kan verdwalen.

.

.

Een van de bekende vrouwelijke ontdekkingsreizigers: https://nl.wikipedia.org/wiki/Freya_Stark

Dat hoort eigenlijk niet

Voor het raam van mijn appartement is een zithoek. Op de stoelen ligt bagage. Van wie is dat?

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Op de kampeerboerderij op Schiermonnikoog is het rustig. “De Branding” heet de camping, en ik kom hier nu al vijfentwintig jaar. Het eiland was het tweede thuis van mijn man, voor ik hem kende. Gek genoeg ben ik er nooit samen met hem geweest. Pas na zijn dood heb ik de band met het eiland hersteld. Op de boerderij is intussen het één en ander veranderd. De oude boer is met pensioen en de jonge heeft het overgenomen. Er lopen weer kinderen rond. Alles gaat door. Ik krijg alleen geen verse melk meer. Maar het appartement is wel met meer smaak ingericht.

De twee kamers waar ik vier dagen verblijf, zijn op de begane grond. Het is alsof het plekje op mij ligt te wachten, en het is een gek idee dat er intussen al zoveel anderen hebben gelogeerd. Ik sta in de vertrouwde keukenhoek, het is ochtend, en ik ben net onder de douche uit. Een douche, helemaal voor mij alleen! Nog nagenietend loop ik naar de tafel om mijn ontbijtkom op te ruimen. Door het raam van de buitendeur zie ik de zithoek. Er staan allemaal tassen op de stoelen. Dat klopt eigenlijk niet, denk ik kritisch. Die zithoek hoort bij dit appartement. Meer nieuwsgierig dan geërgerd kijk ik door het grotere raam. Een man kijkt onbekommerd terug en zwaait vrolijk naar me. Hij heeft blauwe kinderogen. Ik zwaai terug en ga terug om mijn kom om te spoelen.

Even later zitten ze naast hun bagage. Ik zie het niet, ik hoor het, terwijl ik de warme kraan openzet. Het duurt even tot het heet is. Ik wacht en hoor ze praten, de man en een vrouw, ze zitten met hun ruggen tegen de muur aan, onder mijn aanrechtraampje. Hij zingt een liedje voor haar. Dan klinkt er gerammel. De blonde schoonmaakster komt langslopen met emmers. Ik zie nog net haar hoofd. “Waar blijft de koffie?” grapt de mannenstem. De schoonmaakster grijnst plichtmatig en loopt door. Ik draai de kraan dicht, loop naar de glazen deur en doe de schuif eraf. Als ik mijn kop om de hoek steek zie ik naast de man een jongere vrouw, met donkerblond haar in een nonchalante knot. “Willen jullie koffie?” vraag ik. Ze kijken blij verrast, vooral de jonge vrouw begint helemaal te stralen bij mijn vraag. Kan dit wel, hier zomaar gaan zitten, had ze zich afgevraagd. Ja, het kan dus. Er zijn zelfs mensen die er blij mee zijn, dat er eens iemand op hun bankje komt zitten. “Het is zo klaar!” zeg ik opgewekt. Ze hebben nog even tijd, voor de bus gaat. Ik zet de koffie en geef ze allebei een mok vol. We raken in een geanimeerd gesprek. Maar de vrouw houdt wel de tijd in de gaten. “We moeten nu echt weg, de bus gaat,” zegt ze. De bagage wordt rap op de rug gehesen, de bank is ineens weer leeg. Misschien komt er nog iemand, misschien niet. Hoe dan ook: Liever hoor ik lachen en zingen dan dat het moet zoals het hoort. Zeeën van stilte vind ik thuis wel weer terug. Thuis, aan de andere kant van de Waddenzee, tussen de groene weiden.

.