Met modderklompen de toekomst in

Hoe wij haar samen maken.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Ik zit in de omastoel van mijn vriend Dick en pak mijn mobiele telefoon uit mijn jaszak. Ik heb zin om iets zinnigs op te zoeken. Iets wat past in deze tijd. Het nieuwe jaar, dat begonnen is. Of misschien is het wel iets onzinnigs, dat weet je maar nooit.

“Zal ik de jaarhoroscoop maar eens voorlezen? Dat hoort er toch ook bij.” Dick zit op zijn bed en kijkt me wakker aan. “Doe die van vorig jaar maar,” zegt hij. Ik twijfel even en geef toe. Ja, het oudejaar is eigenlijk interessanter. Dat kan je checken en bespiegelen, het nieuwe jaar is nog leeg. Ik vind een redelijk serieuze site en lees zijn horoscoop voor. Af en toe zegt hij wat. Sommige dingen kloppen, maar het meeste klopt niet. We zijn er al snel doorheen. Ik kijk op. “Ze hebben ook een horoscoop voor de wereld. Iets met Uranus en dat er een nieuwe tijd begint,” zeg ik. Dick kaatst de bal meteen terug. “Een nieuwe tijd? Het komende jaar? Daar hebben ze het al heel lang over toch? Aquarius… Dat was in de jaren zeventig al.” Ik knik bevestigend. “Ja. Er zijn mensen die zeggen dat de wereld wel verandert, van binnen zeg maar, maar dat het aan de buitenkant nog moet doorbreken. Het systeem zit nog te vast.” Hij grijnst. “Het systeem? Dat zijn wijzelf hoor! Het zijn alle mensen samen.” Daar kan ik geen speld tussen krijgen. Maar toch, hoe zit dat dan? Terwijl ik het me afvraag komen de woorden vanzelf. “Wat mensen als groep bedenken, daar heb je als eenling maar weinig invloed op. Samen vormen ze het systeem.” Ik ben even stil. Er komt een herinnering bij me op. “Er was een tijd dat ik in een huis woonde met vijf anderen. Ik had een gebroken been. Het genas niet, het duurde máánden. Daar zat ik dan op mijn kamertje van vier bij drie. Omdat ik me verveelde begon ik te snoepen. En omdat mijn maag daar niet tegen kan, kotste ik het weer uit. Dat heb ik altijd al gehad en daarom snoep ik nooit. Behalve toen. Zo ging het een paar weken. Toen kreeg ik er genoeg van en ik stopte er weer mee. Maar “het huis” had intussen besloten dat ik boulimia had, een eetziekte. Als ik wat anders zou zeggen, hadden ze het waarschijnlijk niet eens gelooft. Ik denk dat het in het groot ook zo gaat. De groep samen maakt een verklaring voor wat er gebeurt en daar gedragen ze zich naar. Die normen en waarden zijn hard als marmer. Je moet lang bikken, voor er iets verandert.” Dick grijnst niet meer. Hij knikt serieus. “Ja, dat is zo.” Ik vertel verder. “Nou gaat het niet om mij. Ik vond het eigenlijk heel boeiend om mee te maken. Het laat zien hoe dat werkt, met groepen, die ergens in geloven. Voor de één is het Jezus, voor de ander de techniek of een gevaarlijke vijand. In een groep versterken mensen elkaar in hun mening en je kan jezelf erin verstoppen. Het geeft een twijfelachtige vorm van zelfvertrouwen. En samen vormen zij de werkelijkheid, al die grote groepen maken de wereld uit, waarin we leven…

Ik moet denken aan een droom, die ik toen had. Er was een stem die tegen me zei: All in all it’s just a fascinating fuzz.

Ik kijk naar Dick. Hij laat de woorden even op zich inwerken en hij knikt. “Ja..” zegt hij alleen maar. Dit heeft niet meer woorden nodig. Het is immers een groot deel van zijn leven geweest. Er te zijn voor die eenlingen, die de wereld anders zien en die er op eigen wijze wat moois van willen maken, duurzaam, praktisch en in harmonie met de aarde. Nu zit hij hier voor het raam. Sinds tien jaar mijn vriend. De groene mok in de vensterbank is leeg, op een klein bodempje koffie na. Ik kijk van zijn gezicht, de grijze krullen, de blauwe ogen, naar het landschap achter hem. Het weiland is nat van de regen. De zon komt door en schijnt op de plassen in het gras. Het is alsof alles oplicht. Er komt een sprankeling in mijn gedachten, die meteen zijn weg naar buiten vindt. “Maar als we leren daar niet in mee te gaan…” begin ik dan, “Als we leren onszelf te zijn en onbevooroordeeld…” Dick kijkt me aandachtig aan. “…..dan kunnen er wèl dingen veranderen” besluit ik. Op het serieuze gezicht komt een lach. “Ja. Zo is het.”

Ik lach terug terwijl ik mijn muts pak. “Ik ga naar buiten. De zon lokt.” Mijn vriend wenst me veel plezier. Ik stap in mijn blauwe klompen en zoek mijn weg door de modder. We komen er wel.

.

.

Ik waste een wesp in de keuken

.

.

 

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 8 minuten.

.

Ik ben op een camping vlakbij Mildam. Mijn wagen heb ik gestald op de parkeerplaats en nu eet ik een ijsje. Verspreid over het terras zitten papa’s en mama’s en om hen heen scharrelen kinderen. Ik lik aan mijn ijsje en kijk rond. Aan de muur van de boerderij hangt een fles. Er zit een klein laagje oranje vloeistof in. Op de bodem ligt een laag wespelijken. Enkele zijn pas aangekomen en leveren een tevergeefse strijd om uit het stroperige sap te komen. Naast mij zit de boerin van de minicamping. Ze ziet me kijken. „Er zitten er al lekker veel in,“ zegt ze „Het is niks gedaan, al die wespen met die spelende kinderen hier.“ Helaas moet ik haar gelijk geven. Ik kijk naar de peuters die langs het hek bij de ezel staan te kijken. Die letten niet op wespen. Die gaan er gewoon bovenop zitten. Ik let wèl op ze. Ik leef samen met alle dieren om me heen. Als ik kinderen had, zou ik ze dat ook leren. Stap voor stap.

Even later sta ik bij mijn keuken. Een keuken trekt altijd dieren aan. Ook wanneer het alleen maar een plank in een bagagewagen is. Voor het slapen gaan sluit ik de klep. Dat moet wel, want anders zitten straks alle katten van de boerderij erin. Vannacht hebben ze een heel pakje boter opgegeten. Ik leef graag samen met dieren, maar er zijn grenzen. In mijn keuken hangen diverse huisvliegen rond. Ze zitten daar lekker uit de wind. Er vliegt één wesp. Al de hele dag zwerft ze wat heen en weer over de potjes en pannen, kruipt even op het deksel van de honingpot en en vliegt dan zigzaggend verder naar haar favoriete plekje. Dat is een leeg ijsbakje. Het is een klein kartonnen bakje en ik heb het speciaal voor haar op tafel laten staan. De tafel is gedekt met een lichtblauw kleed en het bakje is het enige wat er op staat. „Goedzo wesp,“ zeg ik „Eet maar lekker de restjes op.“
De wesp eet nu ijs, maar dat is alleen maar omdat ze op dit moment werkeloos is. Haar werk is het voeden van larven. Ze vangt levende vliegen en muggen. Ze ruimt ook lijken op. Het vlees zit boordevol eiwitten. Dat hebben de larven nodig om te groeien. Tegelijkertijd scheiden de larven een zoete stof uit, waar de werksters lekker van smikkelen.

Nu is het eind juli. De larven zijn grootgeworden. Er is even niks te doen voor de voedsters, tot er weer nieuwe larven zijn. Er is dus ook geen zoetigheid meer. Daarom hangen ze nu rond bij terrassen. Je moet toch wat, als wesp. De boerin heeft een slimme val gemaakt. Een ellendige plek voor een wesp. Maar deze wesp is nu bij mij. Ze boft maar.

Het is ochtend. Ik loop langs mijn woonwagen naar achteren. De markies met de tafel eronder vormt een heerlijk hoekje om mijn ontbijt te nuttigen. Ik wil de klep van de bagagewagen openen, om bij de keuken te kunnen. Dan zie ik iets spartelen. Het is de wesp. Gisteren heb ik een restje pap in het ijsbakje gegooid. Niets vermoedend is de wesp erin gevlogen. Lullig zeg. Stel je voor dat je in de supermarkt iets wil pakken en opeens donder je in een gat vol slik. Dat is niet aardig. Ik wil de wesp graag redden. Ik steek mijn vinger in de pap. Ze klimt er meteen op en gaat zich op mijn hand zitten poetsen. Ze zoemt en trilt met haar vleugels om de smurrie eraf te krijgen. Dan begint ze weer driftig te poetsen. Haar achterlijf is helemaal besmeurd. Maar daar kan ze niet bij, de pootjes zijn te kort. Ik steek mijn vinger in een kom water en heel zachtjes raak ik de wesp aan. Ze vindt het goed. Voorzichtig tik ik op het piepkleine lijfje, zo zachtjes, dat ik haar bijna niet raak. Dan steek ik mijn vinger weer in de kom.
Zo was ik de wesp. De wesp zoemt en trilt om de nattigheid weer van haar lijf te schudden. Twee keer valt ze van mijn hand. Dan houd ik opnieuw mijn vinger voor haar kop. Ze klimt er gauw weer op. Samen gaan we verder met wassen tot alles er af is. En dan, plotseling vliegt ze op. Weg is ze. Ik heb haar niet meer teruggezien. Als ze maar niet in de lijkenpot is terechtgekomen bij de boerin. Maar dan heb ik in elk geval iets meegemaakt. Want wie heeft er ooit een wesp kunnen wassen?

Nieuws: Ik ben 16 juli vertrokken met het Wandelhuis. Via Mildam ben ik nu onderweg naar Wolvega.
Vanaf het moment dat ik rijd, is mijn kleine huis een rijdende verhalenwagen. Dat kan je lezen op de wand. Tien maanden lang stond die wand tegen een hoge heg aan. Toen was mijn huis alleen een wooncocon. Zo gaat het. Verhalen zijn als eb en vloed. Als ik stilsta is het eb, als de wielen rollen is het vloed. Dan trek ik ze aan, de verhalen. Het is een ritme. Als ik alle verhalen zou beschrijven, dan had ik een zee. De stroom aan verhalen zou een boek worden. Maar dat boek heb ik vorig jaar al geschreven. Het was mooi werk, maar ook pittig. Ik heb er meer dan een jaar aan gewerkt en in oktober komt het uit.
Dit jaar hoef ik niks. Ik geniet van stralende blikken en goeie gesprekken. Ik hoef ze niet allemaal te onthouden, de woorden, de gelaatsuitdrukkingen, de landschappen. Heerlijk is dat!

Maar wil je toch lezen hoe ik mijn reis beleef, kijk dan naar deze link op de site. Hier vind je een beschrijving van het boek: ’Langs kantelende wegen’. Het is niet alleen mijn eigen verhaal, maar ook verhalen van anderen heb ik zo zorgvuldig en levendig mogelijk onder woorden gebracht. Ik hoop dat het leest als een sprankelende parelketting. Maar dat moet een ander maar beoordelen.

https://alowieke.blog/langs-kantelende-wegen-komt-uit-bestellen-kan-hier/

.

Het ego is een wild paard

.

.

Iets doen wat ik eng vind. Vooral als het een groter belang dient. Die uitdaging. Dat is goed voedsel voor mijn wilde paard.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 10.30 minuten.

.

Langs de blauwe hemel jagen wolken met witte schuimkoppen. Een frisse wind waait door het huis en blaast alle bedompte warmte eruit. Mijn hoofd wordt weer helder. En dat is maar goed ook. Vandaag gaan we uit, mijn buurvrouw en ik. We gaan een beginnend voedselbos bekijken, het is vlak in de buurt. ‚Het kost wel tien euro’, zegt Annemarie. Ik haal mijn schouders op. ‚Dan verdient die man ook wat’ zeg ik.

Even later wandelen we een terrein op dat vol met jonge bomen staat, elzen, hazelaars, lijsterbes, en hier en daar een tamme kastanje of een stel fruitbomen. Eronder groeit lang gras en ik zie allerlei struiken en ook smeerwortel. We gaan we in een ruime kring om de jonge man heen staan. Hij begint zijn verhaal.
‚Hebben jullie wel eens gehoord van permacultuur?’ vraagt hij. Hier en daar gaat aarzelend een vinger omhoog. Maar die van mij gaat snel en heel parmantig.
‚Ik heb twee keer de jaaropleiding gedaan,’ zeg ik trots. Ik schrik een beetje van mezelf. Wat zeg ik nu weer. Ik lijk wel een haantje de voorste. Maar hij kijkt niet raar op van mijn opmerking. Hij knikt. ‚Okee dan weet jij er alles al van, wat ik ga vertellen. Zijn hier ook nog mensen die een bedrijf hebben met permacultuur?’ Niemand steekt zijn vinger op. Hij glimlacht een beetje opgelucht. Dat snap ik wel. Het kan lastig zijn om een verhaal te vertellen als er mensen omheen staan die meer weten dan jij. Vooral als je nauwelijks dertig bent en nog niet lang bezig. Bij het ouder worden is dat steeds minder een probleem. Je kan steeds makkelijker anderen een podium geven. Laat ze maar vertellen wat ze weten. Leuk! Maar ik geloof niet dat deze jongen daar nu op zit te wachten. Ik besluit ik om zo min mogelijk te zeggen en vooral te luisteren, tenzij ik een uitnodiging krijg.

Het is een inspirerende wandeling. De voedselbosbouwer komt van oorsprong uit een vinexwijk. Zijn groene vingers zijn nog maar tien jaar geleden begonnen met groeien. En nu staat hij hier, enthousiast te vertellen waarom hij doet wat hij doet. Heel af en toe stel ik een vraag en tot mijn plezier vraagt hij mij ook wat. Helaas heb ik geen antwoord, want ik sta nog na te denken over iets anders. Maar even later gaat het over bouwen,  waar ik meer van weet. Ik spring overeind en roep welke cursus die ik daarvoor gedaan heb. Het floept er gewoon uit. Geïrriteerd kijk ik over mijn schouder en zie de enthousiaste blik van mijn ego.  Koest! Zeg ik tegen hem. Dat is toch helemaal niet interessant voor deze mensen. Ik merk het al. Jij wil óók wat. De volgende keer ga jij met mij voor zo’n groep staan! Oeps, denk ik tegelijkertijd. Spannend!

Als ik weer thuis ben, denk ik erover na. Ik zie het ego als een wild paard. Tijdens mijn rustige teruggetrokken leventje staat hij vaak te dommelen, ergens tussen de struiken, terwijl ik geconcentreerd aan het werk ben. Ik werk, uur na uur, dag na dag. Meestal alleen. Want vooral dàn komt er iets uit mijn vingers. In opperste concentratie. En dat wilde paard staat daar maar, steeds op dezelfde plek. Het paard is een groepsdier. Zijn talenten komen vooral  tot zijn recht met anderen. Ik denk niet dat alle paarden hetzelfde zijn. Ook die zullen verschillende behoeften hebben. Maar ik geloof dat mijn paard wel temperament heeft. En dat terwijl hij door mij soms jaren achtereen op een klein stukje grond wordt gezet.

Wat gebeurt er dan. Langzaam wordt hij ongedurig. Met zijn hoeven stampt hij de grond plat. Dan verzuurt de bodem. Maar ik train hem, ik maan hem tot kalmte en geduld. Dus dan dommelt hij maar weer wat. Maar toch. Het vennetje waaruit hij drinkt begint te stinken, bij gebrek aan zuurstof.  En langzamerhand kan ik hem niet meer tegenhouden. Hij wil wat.

Als ik daar niet naar luister, dan heeft dat gevolgen. Je krijgt er verzuring van. Net als in die platgetrapte grond. Er zijn verzuurde mensen. De beste stuurlui, die aan wal staan. De betweters die roepen hoe je iemand moet redden die verdrinkt, maar zelf droge voeten houden. Niets is goed. We noemen ze vaak zeurpieten. Niks aan. Ik wil geen zeurpiet worden.
Dus hoe prettig ik ook doorwerk, af en toe moet ik er uit. Even wat anders. En dan sta ik daar, tussen zo’n groep mensen. Ik luister naar wat er gebeurt. Ik  ben mijn wilde paard even helemaal vergeten. Maar hij is er wél. Natuurlijk! Eindelijk gebeurt er iets! Hij staat pal achter me te popelen en hinnikt plotseling hard in mijn oor. ‘Hier ben ik!’ Roept hij. Help! Ik schrik. Mijn wilde paard!  Laat ik daar eens goed voor zorgen.

Hoe doe ik dat, daarvoor zorgen? Op pad gaan met mijn huisje is leuk, maar niet genoeg. Mijn ros vraagt om uitdagingen. Iets wat ik eng vind, maar heel graag wil.  Want als ik dat tòch doe, dan ben ik daarna extra trots. Vooral wanneer ik er iets anders mee dien.  Iets wat bijdraagt aan een groter geheel. Want dan gaat mijn ros echt glimmen, als dat is gelukt. Het gaat niet om mij, en tegelijkertijd voedt het mij. Dat is gezond voedsel voor het wilde dier. Daar houdt hij van, mijn paard. Dat voel ik.

Er zijn zoveel soorten paarden! Er zijn kleine en grote, met allerlei talenten. Er zijn er die vreselijk onhandelbaar zijn. Hun mens zal  het  moeilijk hebben. Hun paard is verwaarloosd, heeft geen duidelijke taak gekregen. En dat wil het graag. Dan wordt het wild en is niet te houden. Krijg het dier dan maar weer eens in toom. Daar kun je lang zoet mee zijn.

Anderen hebben hun ros al vroeg voor de kar geplaatst, die ze in beweging willen hebben. Dat scheelt een hoop tijd en gedoe. Soms zitten ze op zijn rug en rijden de eindeloze vlakte af tot de horizon. Die doen er wat mee. Ze doen precies wat ze willen.

Alle talentvolle rossen bij elkaar kunnen wat. Laten we er met elkaar een sterke troep van maken. Wat een mooi gezicht lijkt me dat, al die glanzende paardenlijven in beweging. Ik zie het al helemaal voor me. We galopperen door het leven als wolken in een blauwe hemel. We rusten bij dezelfde bron. En we zijn allemaal trots op elkaar.

.

PS: ik ben geen psycholoog. Ik denk gewoon hardop en iedereen mag het verder zelf invullen.