Naar de Vlierhof en weer terug

(Deze week geen luisterversie)

.

.

Er is een huis vol mensen, en telkens zijn er weer anderen die komen en gaan. Dat is de Vlierhof in Duitsland. Ik ben er, voor even.

Er is een man, hij is dirigent, maar ook in gesprekken weet hij de aandacht goed te verdelen onder sprekers en luisteraars. Hij raadt me Emma Curby aan, een zangeres die middeleeuwse liederen zingt. Hij luistert rustig en inspireert me.

Er is een tuin vol winde, en ik probeer zoveel mogelijk weg te halen, vóór de bloemknoppen komen. Ergens anders loopt een man met een grijze krullenbos. Ik ken hem goed. Hij knipt paarse bloemen uit enorme distels. De bijen vliegen weg.

Er is een tuinvrouw die klaagt over slakken. En de schimmel tast het loof aan door de vele regen maar toch is ze wel blij met de aardappeloogst. We plukken handenvol zwarte bessen en frambozen.

Er is een jonge vrouw met een wit kanten rokje en een rode doek over het hoofd, die ik Roodkapje noem. Ze houdt van bloemen, planten en aarde en de tuinvrouw is blij met haar.

Er is een kind van negen maanden. Aan tafel zit de moeder en een vrouw met een dikke buik die dat nog wordt. In een klein huis tussen de bomen staat een schommelwieg van hout, vlak voor het raam.

Er is een man die jarenlang rondliep zonder bezit, zo vrij als een vogel. De man speelt met het kind dat op tafel zit. Terwijl hij een boek leest, houdt hij zijn blote voet tegen haar ruggetje, zodat ze niet naar beneden dondert.

Als ik terugga wacht ik op de juiste lijndienst. Er is wel een andere bus, een hele lange met een knik ertussen, als een rubberen harmonica. De buschauffeur, een vrouw met blonde krullen, leert achteruit inparkeren op de kleine bushalte. De rij-instructeur zit naast haar. Terwijl ik kijk doet ze het wel zes keer. Sommige auto’s toeteren terwijl ze moeten wachten. Ze willen er langs maar het kan niet.

Het is een lange reis, en ik val bijna om, als ik op mijn stoel in slaap val. Er hangen donkere wolken boven Leeuwarden, maar als ik uitstap is de regen voorbij. De Friese woorden op de borden zijn vertrouwd. Ik kom weer thuis.

Bezoek

Wat een verrassingen deze week!

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Vanuit de verte gezien zijn er twee bosjes in het Friese weidelandschap hier, vanaf ver te zien, een groter en een kleiner bosje. In het grote wonen de anderen. En daar staat de boerderij. In het kleine bosje woon ik.Vaak heb ik het me voorgesteld. Hoe er voor mijn woonwagen een paar kleintjes zouden komen. Kleine woonwagentjes, lief en helemaal in harmonie met de bomen, de bloemen en het veld. Net als de mijne. En dat we met elkaar een dorpje zouden vormen. Mensen met wie ik kan lezen en schrijven en deuren kan openen naar een andere tijd. Maanden gingen voorbij, terwijl ik werkte aan de biodiversiteit. Er kwamen busjes over de weg, en ook heel veel auto’s, luxe caravans en een tiny house van vier meter hoog. Ik dacht dat ze nooit zouden komen.

Maar deze week kwamen ze. De kleine woonwagens, echt heel erg klein. Ze noemen ze fietscaravans. “Heb je ze al gezien” zei mijn buurman “Ze staan bij jou op het veld!” Ik liet de tak los, die ik wilde afknippen, stopte de snoeischaar in mijn fietstas en ging er gauw naar toe. Ze hadden zich al aangekondigd, via de mail. En daar staan ze nu. De twee fietscaravans met fietsen ernaast. Vrolijke jonge gezichten begroeten me. Net als ik, toen ik op reis ging, hebben ze hun huis achtergelaten, toen ze weggingen. De huur is opgezegd. Dit is alles wat ze hebben. Ik laat ze mijn kas zien, daar mogen ze gebruik van maken. Er staat een tafel in, twee luie stoelen en een bureaustoel. Nu gaan ze daar hun gang. Ik heb het gevoel alsof ze hier al heel lang zijn. Maar straks gaan ze ook weer weg. Een droom komt zelden in één keer uit. Het groeit als bloemen. Eerst is er eentje. Dan komen er meer.

Gaandeweg wordt duidelijk wat het betekent, wanneer iemand echt aanwezig is, zoals zij. Het is wezenlijk anders, dan wanneer mensen alleen maar op vakantie zijn. Anders ook dan bewoners, hier op de boerderij, die elk met hun eigen dingen bezig zijn.
We hebben het over thema’s die we gemeen hebben. Hoe het is om je los te maken van de snelle wereld. Wanneer je onderweg bent, je bezit niet groter dan wat je bij je hebt, lijkt de wereld een mallemolen. Jij staat stil in het midden, als in het oog van een orkaan en alles raast langs je heen. Mensen zijn druk om zich te verplaatsen van hier naar daar en jij hoeft niks. Je bent wie je bent, en waar je bent, zonder gedoe of franje. Hoe klein ben je dan! Dat kan een diep gevoel van eenzaamheid geven.
De eenzaamheid is nu vervlogen, nu wij samen op dit veldje staan. De snelweg raast door zonder ons, de vogels fluiten terwijl wij praten. Ze gaan ook weer verder, precies wanneer ze zin hebben. Ik heb gezegd dat ze terug mogen komen wanneer ze willen.
Ook zij bouwden hun ding helemaal zelf. Ze weten nu hoe het is, onderweg zijn met iets dat zo bijzonder is en helemaal van jezelf. De twee superkleine minihuisjes zijn op dezelfde wijze gebouwd, de ene is blauw, de andere groen met roze. Het is het model van een schaftkeet, met een halfrond dak en rechte wanden. In de deurtjes zitten raampjes als een halve maan en er hangt een kleurig gordijntje voor. Binnen zijn een paar ondiepe kastjes, en een bed. Er is een constructie om een tafeltje te maken. Alles wat je nodig hebt is er. Onderweg zijn met zoiets, trekt ogen. Iedereen komt naar je toe. Ze hadden niet gedacht dat dat zoveel energie zou kosten, al die kijkers die steeds dezelfde vragen stellen. Maar toch is het goed. Mensen helpen herinneren hoe het ook anders kan. Veel mensen in Vinex wijken zijn bang om kwijt te raken wat ze hebben. Hoe kijken zij hiernaar? Een leven met zo weinig spullen? Wie van hen kan het zich voorstellen, dezelfde stap te maken? Het is moedig, om zo vol vertrouwen te zijn. De overtuiging te hebben dat je op de juiste tijd een plek vindt waar je weer kan landen. Ik weet niet hoelang ze blijven. Dat maakt niet uit. Ik ben blij met ze.

Nieuws: Wat een ondersteuning heb ik gekregen! Het is een hart onder de riem. In een paar dagen tijd is het aantal aanmeldingen voor mijn boek gegroeid van vijftien naar vijftig! Dat betekent een veel voor me. Het geeft me energie om door te gaan. Dus iedereen die zich aanmeldde: Heel hartelijk dank. En er is nog iets om blij mee te zijn.
Inmiddels heb ik eindelijk ook mijn eerste uitgever gesproken van mijn eerste boek. Ik kon hem maar steeds niet bereiken, en was dus maar naar een ander gegaan. Maar nu was hij er weer. Hij kwam net uit de lappenmand en heeft voorlopig geen tijd. Maar we hebben afgesproken dat we in november of december bij elkaar komen. Helemaal passend bij het thema: “De heilige traagheid der dingen”. Het duurt even, maar het komt! Ondertussen zie ik genoeg passages die nog beter kunnen. Dus ik werk er met veel plezier aan door, als ik dan toch de tijd heb. Dit geeft me echt een goed gevoel. Dat jullie van je hebben laten horen, als potientiële lezers en dat mijn oude trouwe uitgever weer bij positieven is. Super!

.

Een mooie binnenkomer

.

Soms gebeurt er zomaar iets, waardoor je je meteen weer voelt alsof je tien bent. Het leven lacht je toe! Dat gevoel had ik vandaag, toen ik de kunstacademie in Leeuwarden bezocht.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

“Waar kan ik terecht voor het winkeltje?” vraag ik. Na het weekend van de introductiecursus voor olieverf, wil ik nog wat spullen kopen. De ontvangsthal van de kunstacademie heeft een prettige sfeer. Hoewel het een middenruimte is met weinig ramen, doet het toch licht en ruimtelijk aan. Er staan tafels, een koffie-automaat met van alles te kiezen, en aan de witte muren hangen schilderijen. Aan diverse kanten zijn gangen en deuren, die naar elders leiden. Een groep vrouwen is bezig ruimtelijk werk neer te zetten, en in een drom staan ze om een paar keramische voorwerpen heen. “Zo mooi om te zien dat we ook elkaar beïnvloed hebben!” Hoor ik boven het geroezemoes uit. Eén van de vrouwen heeft zich losgemaakt van de groep. Ze heeft me zien binnen komen en heeft mijn vraag gehoord. “Daarvoor moet je zijn bij de administratie. Daar zit altijd iemand.” Gauw draait ze zich weer om naar de anderen.
Ik kijk om me heen, maar ik zie niet waar ik naar toe moet. Bij de tafel staat ondertussen een forse vrouw kopjes te verzamelen. Ze glimlacht hartelijk naar me. Ik herinner me de vorige keer dat ik hier was. Toen stond er ook een glimlachende vrouw naast de deur. Ze was een vrijwilliger, hoorde ik later. Ze heette me welkom en zei dat ik zelf koffie mocht pakken en koek erbij. Daar denk ik nu aan. “Bent u vrijwilliger?” vraag ik dan ook aan de kopjes opruimende vrouw. In de groep vrouwen klinkt onderdrukt gegrinnik. Dit maakt me verlegen. Heb ik iets geks gezegd? Maar de vrouw voor me glimlacht kordaat en kijkt me hartelijk aan. “Ja” zegt ze, “Ik ben vrijwilliger. En ik ben ook de directeur.” Ze doet twee stappen naar me toe en steekt haar hand uit. “Doet Boersma,” zegt ze. Ik ben meteen op mijn gemak. Ze legt uit wat de vrouwen aan het doen zijn. Ze werken aan een expositie voor het werk dat ze maakten. “En waarvoor ben jij hier?” Ik vertel over de cursus die me zo’n goed gevoel gaf. Dat ik nog iets wil kopen maar dat ik ook nieuwsgierig ben naar de rest van de activiteiten hier. Ze wijst me de deur.

Achter de deur staan twee tafels en drie stoelen. Twee ervan staan achter een bureau, de derde staat er precies tussenin. Op de ene zit een blonde vrouw. Ik steek mijn hoofd om het hoekje. “Hallo, moet ik hier zijn voor de administratie?” De vrouw staat op en geeft me net als de directeur een hand. “Ik ben Sieta” zegt ze. Ik knik haar vriendelijk toe en noem mijn naam. “Kan ik vier blanco doeken kopen?” vraag ik dan. Dat kan. Ze loopt naar het winkeltje, pakt de doeken en loopt gelijk weer terug. Maar net als we willen afrekenen gaat de telefoon. Het is iemand die zich wil opgeven voor de beroepsopleiding Beeldend Kunstenaar. Het duurt wat langer. Ik hoor het aan en ga zitten op de derde stoel, die kennelijk bedoeld is voor bezoekers als ik. Het gesprek duurt even. “Ja, ik begrijp het. U wilt een diploma,” hoor ik. Ze legt het uit en aan de andere kant van de lijn zit een gespitste luisteraar. Ze vertelt dat je twee dingen kan doen om te worden toegelaten. De vooropleiding of een toetsing laten doen van je bestaande werk. Ook ik spits mijn oren. Dit is wel interessant. Als ze even later ophangt buigt ze zich meteen over haar bureau. “We zullen eerst maar even afrekenen, dan kan je weer weg.” Maar het telefoongesprek heeft iets wakker gemaakt. “Eigenlijk wil ik wel meer weten over de opleiding.” Ze kijkt me vrolijk aan. “Dat kan hoor!” Ze kijkt naar de openstaande deur. Er komt juist een tweede vrouw binnen, die kennelijk aan het andere bureau thuis hoort. “Dan moet je bij haar zijn.“ De vrouw ziet me zitten op de stoel die pal naast de hare staat. Ze kijkt enigszins verrast maar lacht me dan hartelijk toe. “Ik ben Teasieta” zegt ze. Verbaasd kijk ik opzij naar de andere vrouw, Sieta was het toch? Glimlachend knikt ze.
“Je hebt dus interesse voor de opleiding.” gaat Teasieta verder. “Wil je een toetsing doen voor de toelating?” vraagt ze me. Ik knik grijnzend. Waarom niet. Dit is geinig. “Het kost veertig euro” zegt ze “En dan krijg je feed back.” Ik knik goedkeurend. “Ik houd van feed back.” We praten nog wat verder over wat deze keuze inhoudt, en de grijns verdwijnt niet meer van mijn gezicht. Sinds ik hier dit weekend met de olieverfcursus begon, voel ik me weer helemaal in mijn element. Volgens mij heb ik mijn volgende spoor gevonden. Opnieuw leerling worden, als gelijke tussen anderen. Met elkaar praten over ieders werk en filosoferen over het leven, de natuur en de kunst. Na alle noeste arbeid van de afgelopen jaren ben ik daar wel aan toe.
De bodem van de aarde vraagt om onze verantwoordelijkheid. Ja dat is zo. Maar vooral in je eentje wordt dat gewicht op een gegeven moment teveel. “Kijk maar uit dat je geen stugge Fries wordt!” zei de boer nog tegen me, in de nazomer, toen ik weer eens met vuile handen en vieze klompen naast hem stond. Ja. Hij had gelijk. Verantwoordelijkheid voor de aarde en creativiteit horen hand in hand te gaan. Gewicht moeten we met lichtheid vervlechten. In alles bestaat evenwicht en balans. Dit te vinden, elke keer opnieuw, dat is het avontuur. Een avontuur, dat is het!

Als ik de deur uitstap van de administratie, staat de directeur nog bij de tafels. “Wat was uw naam ook al weer?” vraag ik nieuwsgierig. “Doet!” roept ze uit. “De vervoeging van dóen!” Ik lach hardop. Ja, DOEN. Zo is het. Te gek, een directeur met zo’n naam. Dát is pas een binnenkomer!

.

PS: De opleiding bestaat uit modules. Je kan zelf kiezen hoeveel modules je doet, per jaar. Je kan het in vijf jaar afronden, maar je mag er ook vijftien jaar over doen. Ik kies voor het laatste! Als ik zover kom...

Trage technieken die het hart verwarmen

Dingen langzaam doen is het geheim van transformatie.” Over een gedenkwaardige ontmoeting in de trein en een ontmoeting met olieverf.

.

Heeee, de gordijnen open! Dat doe ik zelden in de nacht. Maar voor een fantasie is het wel heel mooi. Het werkelijke schilderij heeft trouwens meer kleuren dan mijn camera weergeeft in deze foto.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Ooit zat ik in de trein tegenover een jonge vent. Het was een lange reis, we zaten allebei wat uit het raam te staren, niet afgeleid door laptop, boek of telefoon. Op een gegeven moment raakten we aan de praat. Hij vertelde hoe hij gegrepen was door virtual reality. Gepassioneerd begon hij te vertellen en raakte almaar meer in vuur en vlam. Wat er al niet mogelijk was! Hij stelde zich voor dat we met een virtuele wereld de aarde uiteindelijk helemaal niet meer nodig hadden. Dat we dan in onze eigen bubbel de ruimte in konden. Space! Waarheen dan ook, wat maakte het dan nog uit? Ik keek hem verbaasd aan. “Dan ben je volgens mij gewoon dood”, zei ik. Leven op aarde betekent naar mijn idee dat je eet en poept. Dat we een deel uitmaken van de kringloop, die ons voedsel geeft en alle materialen die we nodig hebben om ons het leven aangenaam te maken. Niks supersonisch of flitsend. Heel gewoon en tegelijkertijd bijzonder. Hij was even stil, daarna.

Ja, ik denk dat je met techniek een hoge vlucht kan nemen. Heel hoog. Hoe ongelooflijk ver de wetenschap ons ook mag brengen, één ding is duidelijk. De grond is onze basis. En het besef dat iets maken, echt zelf maken, helemaal niet zo snel gaat. Het laten groeien van een bosje, voor voedsel, hout en beschutting alleen al, duurt jaren. Alle materialen die je nodig hebt zijn er echt niet zomaar. Doe het helemaal zelf en ontdek het. Het eigenhandig timmeren van je eigen huis of speelhut voor de kinderen kost tijd, je hebt een werkplan nodig en gereedschap.

Maar helaas, tal van oude ambachten raken vergeten. De timmerman gebruikt steeds minder schroeven. Superlijmen maken het mogelijk dat er van alles gewoon aan elkaar kan worden geplakt met supersterke tape. De kunstschilder en graficus van vroeger wordt nu verleid door de talloze mogelijkheden van digitale teken en schilderprogramma’s. Je maakt geen vieze handen en het gaat veel sneller. Een leuke aardigheid en het verzenden kost nauwelijks moeite. Maar wat mis je, door dit alles? Heel veel, volgens mij. Is het niet juist de moeite, die het de moeite waard maakt?

Het is zaterdagmorgen. Ik heb me opgegeven voor een cursus olieverf schilderen. Het gaat er dit weekend om de basistechnieken te leren. Het is een ruim licht lokaal. Er staan grote tafels, elke keer twee tegen elkaar geschoven, de hele lengte van het lokaal. Als ik binnenkom staat alles klaar. De schildersezels, het pallet met verf, mijn naam erbij. Een hele tafel voor mezelf. Dertien anderen kunnen ook aanschuiven.

De docent is een vrouw, Candice heet ze. Ik schat haar evenoud als ik. Ze heeft een rustig, vriendelijk gezicht met bruine ogen. Gedetailleerd vertelt ze ons waar we op moeten letten. Ze vertelt met warmte in haar stem over de prachtige mogelijkheden van olieverf, hoe organisch je ermee kan werken, en hoe heerlijk ze het vindt dat het niet snel droogt. Je hebt de tijd, meer nog, het vráágt om tijd. Er zijn middelen om de droogtijd te versnellen, maar waarom zou je dat doen? De tijd nemen zorgt ook dat je afstand kan nemen, dat je het telkens weer met een nieuwe blik kan bekijken.
Er zijn in onze tijd veel middelen die zorgen dat alles sneller gaat. Ook bij olieverf. Maar je kan ook je schilderij opzij zetten en tijdens het drogen met nog drie andere beginnen. Is het dan nog niet droog, neem dan een kruk en ga er maar gewoon eens naar zitten kijken. Wie weet brengt het je op goeie ideeën.

Als ze even later door het lokaal loopt, praat ik erover met haar. “Dingen langzaam doen is het geheim van transformatie” vertel ik haar. Het is de spreuk die ik deze week las op de filosofiekalender. De levensfilosofie van de Japanse kaligraaf Tanahashi. Haar ogen beginnen te glanzen. “Wat mooi!” zegt ze. “Ik heb zoveel bewondering voor de Japanse schilderkunst, de concentratie waarmee die mensen werken. Daar kunnen wij in het Westen nog veel van leren.” Haar fijne ronde gezicht is geplooid in een frons. “Mensen kunnen niet het meer laten zijn, gewoon even niks doen en kijken. En er zijn zoveel afleidingen, die ons kant en klaar worden aangeboden. Alles moet zo snel mogelijk resultaat opleveren. Ik vind het zorgelijk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we oude trage technieken blijven doorgeven aan nieuwe generaties.” Ja, ze beseft heel goed wat haar drijft. De schoonheid, de warmte van het materiaal, maar ook de oude filosofie erachter heeft diep wortel geschoten in haar liefde voor dit vak.

Uiteindelijk zitten we allemaal te schilderen. Hoewel er vijftien mensen in het lokaal zijn, is het muisstil. Als je je ogen dicht doet, zou je zeggen dat je in je eentje in een lege zaal stond. Even laat ik het penseel werkeloos in mijn hand liggen en verbaas me erover. De concentratie van al die mensen is als een warm bad. Ik ken het resultaat nog niet van wat ik maak. Maar alleen dit al is een verademing. Dit werk, de tijdloosheid en de stilte met al die werkende mensen. Daar kan geen digitaal tekenprogramma tegenop.

.

.

Met vrouwen

Een week weg met vrouwen.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan.

.

De wind trekt aan onze mutsen en mouwen. Het is nog donker, als we de dijk oplopen bij Zwarte Haan. Met mijn regenbroek en laarzen aan ploeg ik tegen de wind in. Twee vrouwen lopen naast me. Een zak met plastic zooi sleept achter ons aan. “De vuurtoren die we nu zien is van Ameland,” zegt de één. “Zie jij er nog meer?” vraagt de ander, maar we zien niets dan bewolkte duisternis over het weidse water van de Waddenzee. Groepen vogels vliegen op boven de buitendijkse kwelders. Een haas, die beschutting had gevonden in een grote berg gemaaid riet, rent weg. Ik sta stil tot ik hem niet meer zie. We kijken hem na. De wind is fris en wild, en steeds speuren mijn ogen langs de horizon waar langzaam het daglicht gloort. De lucht wordt helderder. De vuurtorens als bakens in nacht, ze moeten ergens zijn. “Kijk daar, recht voor ons uit!” roep ik. De anderen zien het ook.

Voor het eerst ben ik weer eens terug in Zwarte Haan. Het is een kort bezoek, zoals iedereen wel eens zo’n toeristische locatie bezoekt. Deze week logeer ik vlak bij, vlakbij de plek waar ik in 2019 langs trok en het verhaal van de plek en zijn bewoners zo uitgebreid beschreef in mijn boek, Langs kantelende wegen. Ook toen stormde het en het was de enige plek waar ik beschutting vond. Er is nu niemand. Niet op straat en niet bij de huizen. Ook de dijk is verlaten. Ik weet niet hoe het met ze is, de bewoners nu, bijna vijf jaar later.
We lopen terug terwijl de wind langzaam afneemt. Hij duwt ons voort, stevig in de rug, terwijl boven ons hoofd de meeuwen sierlijk zweven in de luchtstroom boven de dijk. Stralend blauw verschijnt aan de schoon geveegde hemel. De auto staat op de uitgestorven parkeerplaats. Hoewel ik er nooit meer in zit ben ik meteen alweer gewend aan de cocon die ons moeiteloos vervoert. De blauwe hemel boven me neemt plaats voor een metalen dak. De wagen brengt ons waarheen we willen. Maar we gaan niet ver. We rijden terug naar de boerderij, waar ik deze week met twaalf andere vrouwen doorbreng. Een week vol lekkernijen, warme baden, en lange wandelingen. Stromend water en gesprekken die kabbelend voortduren. Vrouwenstemmen in de keuken klinken ons tegemoet en binnen ruikt het naar pas gebakken brood. In de rode kamer wachten klankschalen, om vanavond onze nachtrust in te luiden. Maar zover is het nog niet. De wind rukt voor een laatste keer aan mijn muts, voor ik naar binnen duik, de warmte in.

.

.

Voorbij het persoonlijke

We kunnen ons focussen op onze eigen ontwikkeling, onze eigen gezondheid. Maar dan begint het pas. Want we hebben vooral elkaar hard nodig om de aarde en de samenleving gezond te maken.

.

Voorbij het persoonlijke

Ik ben bij Josie. Josie woont ook in een woonwagen. Ze is een kleurrijke vrouw en haar deur staat altijd open voor gasten. Lang geleden was ze eens bij me langs geweest, en ik besloot haar nu ook met een bezoek te vereren.
Ze schenkt me koffie in met havermelk en al snel raken we in een boeiend gesprek. “Ik ga een cursus doen,” zegt ze. “Het gaat erover dat je gezondheid van binnenuit kan creëren.” Haar ogen glimmen. “Ik ben heel benieuwd…. Je zou zelfs je eigen kanker kunnen genezen.” Dat laatste klinkt voorzichtig.
“Dat is mooi,” zeg ik en ben even stil om het op me in te laten werken. “Toch vraag ik me af, ligt de oorzaak wel altijd in jezelf? Als het Pfas verbindingen regent is het dweilen met de kraan open, lijkt mij.” Ze schrikt op. “Ja natuurlijk moeten we dat óók aanpakken.”
Ik wil haar verhaal niet meteen afbreken met mijn opmerking. Dus ik ga in op wat ze eigenlijk bedoelde. “Ik heb ooit mijn been gebroken. Het was een frontale botsing waarbij ik de dood in ogen heb gekeken. Ik was nog jong en heb daar veel van geleerd. Zou dat voor elk ongeval kunnen gelden?”
“Ik denk dat je er zelf voor kiest, wat er in je leven gebeurt” zegt ze.
“Ze zeggen wel eens, je krijgt wat je aankan. Bedoel je dat?” vraag ik haar.
“Ja, dat. Pech bestaat niet. Dat denk ik. Alles is een kans om als mens te kunnen groeien.”
Ik neem een slok van de heerlijke koffie en vind het een mooie uitkomst. We praten nog lang door. Tevreden verlaat ik uiteindelijk haar woonwagen en we zwaaien goedendag.

Ik stap de trein in, en laat het Friese land aan me voorbij glijden. Ondertussen vraag ik me af of pech echt niet bestaat. Als je van je eigen frustraties kanker krijgt is dat niet wat anders dan wanneer je het krijgt terwijl je naast een bollenveld woont? Als mijnbouw de rivier vergiftigt, de rivier waarvan je volk afhankelijk is, is dat dan ook een levensles? Als domme pech niet bestaat, bestaat goed geluk dan ook niet? Ik denk toch echt dat ik van geluk mag spreken, met mijn acht en vijftig jaar in Nederland. Al ging mijn persoonlijk leven niet over rozen, om mij heen is in elk geval geen oorlog en geweld. Er was rust om te verwerken. Die rust heeft niet iedereen. Ik heb nooit hoeven vluchten. Godzijdank.

We zwemmen en zeilen onze eigen routes. Voor de één is het spelevaren, de ander kan nauwelijks het hoofd boven water houden. Zijn we niet ook verantwoordelijk voor elkaar? Met elkaar maken we immers de wereld zoals die is.

“Mensen willen graag dat het leven maakbaar is, maar dat is het niet. Niet altijd.” zegt archeoloog Martine van den Berg. Ik las over haar in het Nederlands Dagblad. Ze deed onderzoek naar de invloed van rampen op de samenleving en kwam erachter dat er maar bar weinig wordt geleerd. “Gewoontes zijn hardnekkig, en slijten even hard als marmer” zong Herman van Veen. Water moet eerst tot de lippen staan, wil een samenleving veranderen, zegt Martine. Een kleine groep wil wel, maar vormt dan nog steeds een minderheid. Neem klimaatverandering. Of de pandemie. Inmiddels weet iedereen dat er wat moet gebeuren. Dat de groei-economie de grond onder onze voeten vandaan vreet. Maar des te fanatieker wordt er teruggegrepen naar het oude normaal. Winst, concurrentie, korte termijn denken.

Daar sta je dan, met je goede bedoelingen. En om je niet verloren te voelen, kun je altijd nog koning op de vierkante meter zijn. Jezelf ontwikkelen. Maar daarmee is het nog niet klaar, dat weten we dondersgoed. We beginnen pas. Het moet verder gaan dan het persoonlijke. Want in je eentje stop je niet de spullenstroom bij de afvalverwerker. Het gif in het grondwater, microplastics in de vissen, of het stikstofprobleem. Je stopt niet het geweld en de oorlog. Het is de les van alle mensen samen, om samen verantwoordelijk te zijn voor onze aarde. En dat wie meer heeft, de ander ondersteunt. Dat degene die meer geluk heeft, de ander helpt, die pech heeft, Dat is de grootste uitdaging van dit moment.

De trein stopt. Op het perron staat een bord met “Mantgum”. Ik stap uit en wuif naar de machinist. Hij zwaait terug. Ha! Dat is alweer mooi meegenomen.

.

Dit is een citaat uit het boek “Ontrafeld” van Martine van den Berg:

We zijn door onze technologische vermogens ongelooflijk flexibel. In theorie zouden we als mensheid in staat moeten zijn om de negatieve gevolgen van klimaatverandering te beperken. Maar een mondiaal probleem kun je niet oplossen met lokale compromissen. Het vereist niet alleen technologische oplossingen, maar ook internationale samenwerking, onderlinge solidariteit en persoonlijke offers. Onze collectieve weerbaarheid zal de komende eeuwen tot het uiterste op de proef worden gesteld.

Luister nog even naar het liedje aan het einde:

Ik ben waar ik ben
en ik denk aan jou
Ik weet niet of ik je ken
of wat ik zeggen zou
Maar ik geef de boodschap door
Aan een ander luist’rend oor.

.

Na de ceremonie begint het pas

Ik zag de film: Kiva, call of wisdomkeepers. Dit is een verhaal dat meegaat in de stroom, en tegelijkertijd kritisch is.

.

Tekening van Afra Hartog

Tekening van Afra Hartog.

.

Onderaan de tekst vind je de luisterversie.

“Alles draait om energie. Elke plek en elke taal heeft een trillingsfrequentie. Met elkaar zijn we een eenheid.” Ja, dat zijn woorden waar ik me best in kan vinden. Het is als een symfonie, de lichte tonen vullen de donkere aan. Dat spreekt mij aan. Toch praten maar weinig mensen over taal. Over het algemeen zijn het de eerste vier woorden die ik overal terug hoor komen: “Alles draait om energie.” Het echoot door yogaklassen, onder moderne monnikskappen, over het alternatieve podium en het gonst bij spirituele ceremonies. Vooral in het engels. Het enthousiasme waarmee dit wordt gepresenteerd is prachtig, maar gaat vaak snel, vind ik. Moeten we niet vertragen, om er ook echt iets mee te kunnen? Vertragen, om te luisteren. Om te zien, wat er nodig is.

Ik zit in het Lewinskitheater in Sneek. Een kleine informele zaal, vol lekkere stoelen en kleine tafeltjes. Naast me zit Natasja. Ik ken haar van facebook en zij kent mij van mijn blogs. Het is toevallig dat ik haar tref. Zij was net zo verrast als ik. We kijken naar de film: “Kiva, the call of wisdomkeepers”. Kiva, de naam van een bontgekleurde, warmhartige ceremonie met zijn oorsprong in oeroude tijden. Wisdomkeepers van overal ter wereld komen er jaarlijks bij elkaar. Het houdt de moed erin, de energie van de bijeenkomsten maakt dat mensen hun eigen cultuur en hun voorouders blijven herinneren. Het is wat je bent, het is je identiteit die je met de aarde verbindt. “Met elkaar houden we de band met de aarde levend”, zeggen twee vrouwen, in het rood gekleed, zittend aan het water. “Dat geeft hoop.”
Na afloop vertelt de maakster van de film wat een eer het voor haar was, dat ze als beginnend filmster dit alles mocht vastleggen. Al bleven de ceremonies zelf grotendeels buiten beeld, de interviews maakten dat helemaal goed.

Na haar neemt een Friezin plaats op het podium. Ze zit in kleermakerszit op de houten vloer, vlak voor een grote drum. In haar lange blonde haar steekt een veer en nog iets, wat ik niet kan onderscheiden. “De stammen van onder de zeespiegel gaan een belangrijke rol spelen” citeert ze enkele wisdomkeepers. “Dus, waar blijven de Friezen?!” Ze straalt als ze haar verhaal vertelt en de woorden komen vanzelf, zegt ze. Ze praat en praat en gaat ver over de afgesproken tijd. Ik luister met plezier. Het gaat over slangen, uilen, taal, en wat er in ons is. Herkenbaar. Het is in het Fries en ik versta (bijna) alles.

Het is al laat, als de documentaire maakster weer het woord neemt. Ze houdt het kort. “Uiteindelijk moet het niet alleen bij ceremonies blijven,” eindigt ze haar verhaal. “Er is vooral actie nodig. De rivieren moeten weer schoon worden.” Dat is haar laatste zin. Ja, zo is het. En er moet nog veel meer gebeuren. Wat jammer dat het al zo laat is. Met die vraag had het gesprek met het publiek losgemaakt kunnen worden. Wat kunnen we doen? Wat is nodig en hoe zie je jouw volgende stap daarin? Wat doe je al? Daar kun je nog wel een week mee zoet zijn. Of langer. Een avond is kort.

“Ik denk dat we allemaal wisdomkeepers zijn, “elders” die anderen onderwijzen” zegt Natasja naast mij. “Jij misschien nog iets meer dan ik.” Ik zou me vereerd kunnen voelen bij die woorden maar vandaag laat het me onverschillig. De woorden komen dan ook wat stroperig uit mijn mond. “Ik denk de laatste tijd juist, wat heb ik nou eigenlijk te vertellen…” Ze is even stil. “Tja,” zegt ze.

Ik ga verder. “Er zijn momenten dat ik woorden had, en dat er inzichten stroomden als water. Maar woorden bestaan vooral als je met een ander bent. Ogen die kijken en oren die gespitst zijn. Dat inspireert. Ik kan blijven schrijven over het water waar ik naar kijk, over de rimpelingen in het ochtendlicht en alles wat er groeit, maar langzaam verdwijnt de sprankeling als er niemand naast me staat, van wie ik weet dat die luistert. We hebben elkaar nodig. Zelfs de eenzaamste kluizenaar leeft op als hij zijn inzichten kan delen met die ene ziel die hem opzoekt. Of een betekenisvolle blik kan delen met de ander. Ik kan vertellen over de aarde, onder mijn voeten. Maar mijn buren hebben het druk. Ja, ik schrijf erover. Maar ik weet niet wie het leest. Ik zie de ogen niet. Ik hoor niks. Het droogt op.”

Natasja en ik staan op. Natasja spreekt met de Friezin en loopt dan weg. Ik ga ook naar haar toe, de Friezin met haar lange hoogblonde haar. Ik vraag naar de veer, die ze er in heeft gestoken. Die is van een uil, zegt ze. Ik zeg dat ik het beeld van de uil herken. “Ja,” zegt ze “Het gaat om de energie.” Ik wil vertellen hoe mooi het is als woorden komen als een levende stroom. Maar zover komt het niet. Ze kijkt me niet aan. “O! Achter jou staan ook mensen te wachten,” abrupt breekt ze mijn zin af. “Wees kort. Wat wil je zeggen? ” Ineens weet ik het niet meer. Laat maar zitten, denk ik. Zo belangrijk was het vast niet. “Deze avond heeft me wel goed gedaan,” zeg ik nog. Ze glimlacht en nu kijkt ze me wèl aan. “Vanmiddag voelde ik me wat houterig en…” Ik kan het niet meteen uitleggen. Zeker niet als er mensen achter me staan te wachten. Ze begrijpt kennelijk meteen wat ik wil zeggen. Dat is wel makkelijk, dan kunnen we het kort houden. Beslist kijkt ze me aan. “Dat kwam omdat je wist dat je hierheen ging,” zegt ze. “Het was de energie die je voorbereidde.” Ik lach naar haar. Aardig, dat ze kennelijk precies weet wat er speelt. Maar als ik wegloop vraag ik me af wat ze daar nou eigenlijk over kan zeggen als ze me maar zo kort gesproken heeft.

Als we allemaal bewaarders zijn van de wijsheid, dan zal daar een eindeloze variatie in zijn. De een heeft wijsheid in zijn handen, de ander in de klank van haar stem. De een speelt een instrument en de ander speelt met woorden. Een oude boer kan je het verhaal van het riet vertellen, en hoe het riet hem wijsheid leert. Een goede veehouder kent zijn koeien. Er zijn mensen van het water en mensen van het land. Van de dijk en van de stad. Mensen van de vlakte en mensen van de bergen. Allemaal hebben we een eigen verhaal. Als we willen dat er iets verandert, dan zal elk verhaal gehoord moeten worden. Luisteren, luisteren, luisteren. Na de ceremonie begint het pas.

En ik sta op het Friese veld, in de vroege ochtend. En hak het riet langs het Verhalenpad. Anders groeit het dicht. Ik wacht en kijk. Ik spreek af met mensen, meestal vrouwen. In Sneek, in Menaam, in Leeuwarden. Waar gaat het verhaal verder? En hoe? Ik weet het niet. Ik hoef ook niet alles te weten. Als we maar blijven bewegen. De ontmoeting volgt. Ik luister. Ik zal weten wat er nodig is, precies op het juiste moment.

.

.

There wo’nt be english translations anymore. But now, in the end, I really like to know if there was someone who liked them. Can you give a reaction please?

Een duppie voor vrede . . . (A penny for peace)

Mijn vriend en ik rusten naast een fontein.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you like to read the ENGLISH translation? Click on the button underneath.

.

Ik ben altijd blij als het regenachtig weer is. Af en toe een bui, mooie wolkenluchten, niet te warm, het is dan zo heerlijk buiten! Het is vreemd dat er niet meer mensen van genieten. Dat vindt Chief Dadá ook. Hij is een van de opperhoofden die zijn leven waagt voor het Amazonewoud.Vorig jaar was hij in Nederland.

“Nederlander, ga naar buiten als het regent.”zegt hij. “Waarom ga je alleen naar buiten als de zon schijnt? Mensen die zich niet verbonden voelen met de natuur moeten beseffen dat ook zij schade berokkenen aan het klimaat en de teloorgang van de bossen. Het is om geld, dat er wordt gekapt. Geld, dat illegaliteit oproept. Geld zou geen prioriteit moeten zijn, geef juist meer liefde. Het leven komt eerste, en dat zit in de rivieren, in de bomen en in de aarde.” Dat is wat hij zei. Het zijn maar een paar zinnen. Om ze te doorleven is er meer nodig. Doorbreken van gewoontes.

Het is ook belangrijk om de elementen te voelen. De wind om je hoofd. Het gras onder de voeten. Soms word je nat, soms is het droog. Gisteren was ik in Zwolle, met mijn vriend Dick. We hebben elkaar daar ontmoet. De zon scheen.

Ik lig op het gras in een park, met Dick naast me. Een heel klein park is het, met een grote fontein in het midden van wel honderdvijftig jaar oud. Hij is opgedragen aan een burgemeester die kennelijk indruk heeft gemaakt. We liggen op onze rug en mijn vingers aaien de grassprietjes. We staren naar de toppen van de bomen in de wind en luisteren naar het geluid van stromend water. De grond is wat vochtig, mijn jas ligt uitgespreid onder me. Slaperig pak ik Dick zijn hand. Ik voel mijn voeten van het lange lopen, door de stad. Nu, zonder al die winkels met oneindig veel spullen om ons heen, voel ik me dichter bij. Dichter bij de aarde, dichter bij Dick en de stemmen die in de verte langs ons heen gaan. Het water in de fontein stroomt maar door. Stil liggen we te kijken en laten ons vermoeide lijf rusten op de altijd geduldige aarde. Dan geef ik hem een zoen en sta op. “Ik wil een wens doen bij de fontein,” zeg ik prompt en loop erheen. Dick volgt me. Ik haal mijn portemonnee uit mijn zak. “Je moet er geld in gooien en dan hardop wensen,” zeg ik. “Een wens voor iemand anders, niet alleen voor jezelf.” Dick diept als eerste een muntje uit zijn broekzak. Het valt als een dikke regendruppel in het bassin. “Wereldvrede,” zegt hij en dan is het even stil. ”Zou tien cent wel genoeg zijn voor wereldvrede?” vraagt hij aarzelend. Ik knik van ja en ondertussen pak ik de kleinste munt die heb. Geld is niet belangrijk. Het gaat om de intentie. Ik kijk naar de fontein. Het onderste bassin is het grootste. Daarboven zijn nog een paar kleinere. Het water stroomt van de één in de ander. Ik gooi mijn muntje in een van de bovenste, kleinere kommen. Met een harde tik raakt het de naam van de burgemeester die er boven staat. Dan ploept hij in het water en zinkt. “Ik wens dat alle inheemse mensen hun land terugkrijgen,” zeg ik vastbesloten. Dick knikt. “Dat gaat vast goed komen”.

Hand in hand lopen we het park uit. Nog even, voor de dag voorbij is en onze wegen scheiden. Morgen gaat het regenen. Zachte druppels op de aarde. Goed voor de paddestoelen en de schimmels. We lopen verder. Onze voeten maken een pad, met elke wens die we doen. Als sporen van funghi op vochtige aarde. Ver kunnen ze vliegen, die sporen, heel ver door de lucht. Alleen gedachten, die reiken verder. Gedachten aan de ander, aan hun wouden, hun thuis. Ik denk aan ze, met liefde.

(Beluister ook het liedje, door hieronder op de knop te drukken.)

.

Lees het artikel over Chief Dadá : https://www.vn.nl/chief-dada-amazonegebied/

.

.

.Verhaal:

Alleen het liedje, “Vredeslied van de maan”

.

A penny for peace

I am always happy when the weather is rainy. Occasionally a shower, beautiful cloudy skies, not too hot, it’s so wonderful outside! It’s strange that not many people enjoy it. Chief Dada thinks so too. He is one of the chiefs who risks his life for the Amazon forest. Last year he was in the Netherlands.

“Dutchman, go outside when it rains,” he says. Why do you only go out when the sun is shining? People who do not feel connected to nature should realize that they too are causing damage to the climate and the loss of forests. It is for money that it is cut down. Money that creates illegality. Money should not be a priority, give more love. Life comes first, and that is in the rivers, in the trees and in the earth.” That’s what he said, in just a few sentences. It takes more to live through them. Breaking habits.

It is also important to feel the elements. The wind around your head. The grass under your feet. Sometimes you get wet, sometimes it’s dry. Yesterday I was in Zwolle with my friend Dick. We met there. The sun was shining.

I’m lying on the grass in a park, with him next to me. It is a very small park, with a large fountain in the middle that is one hundred and fifty years old. It is dedicated to a mayor who has apparently made impression to the people. We lie on our backs and my fingers stroke the blades of grass. We stare at the tops of the trees in the wind and listen to the sound of running water. The ground is a bit damp, my coat is spread out beneath me. Sleepily I grab Dick’s hand. I feel my feet from the long walk through the city. Now, without all those shops with endless stuff around us, I feel closer. Closer to the earth, closer to Dick and the voices that pass us in the distance. The water in the fountain keeps flowing. We lie still and watch and let our weak bodies rest on the always patient earth. Then I kiss him and get up. “I want to make a wish at the fountain,” I say promptly and walk over. Dick follows me. I take my wallet out of my pocket. “You have to put money in and then wish out loud,” I say. “A wish for someone else, not just for yourself.” Dick is the first to dig a coin out of his pocket. It falls like a thick raindrop into the basin. “World peace,” he says and then there is a moment of silence. “Would ten cents be enough for world peace?” he asks hesitantly. I nod yes and meanwhile I take the smallest coin I have. Money is not important. It’s about the intention. I look at the fountain. The lower basin is the largest. Above that are a few smaller ones. The water flows from one to the other. I toss my coin into one of the upper, smaller bowls. With a loud tap it hits the mayor’s name above it. Then he plops into the water and sinks. “I wish all indigenous people to get their land back,” I say firmly. Dick nods. “I’m sure it will be fine”.

We walk out of the park hand in hand. It is just a little while, before the day is over and our ways part. It’s going to rain tomorrow. Gentle drops on the earth. Good for mushrooms and funghi. We walk on. Our feet make a path, with every wish we make. Like spores of funghi on moist soil. They can fly far, those spores, very far through the air. Only thoughts, they reach further. Thoughts of the other, of their forests, their home. I think of them with love.

Er is toekomst . . . (There is future)

Een verhaal over de tegenstelling tussen efficienty en verwondering, of ontzag.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

You can find the ENGLISH translation underneath.

“Als ik dan elke dag riet aan het snijden ben. . .” begin ik te vertellen. . . Naast me, op de lange bult, staat een bezoeker. Hij kwam vooral omdat hij hier bessen had gezien. Of hij die mocht plukken. Dat vond ik prima, maar dan wel met een verhaal erbij. Tenslotte is dit geen Eetpad, maar allereerst een Verhalenpad. “dan voel ik me zo klein in dit landschap” vervolg ik mijn verhaal. “Alles zou riet zijn, zonder ons. Eindeloos, tot de horizon. Sta ik daar met mijn sikkel.” Maar de man is niet gevoelig voor poëzie. “Ja.” Hij glimlacht geruststellend. “Maar dat hoeft niet meer. Daarvoor hebben we machines.” Ik schud mijn hoofd. “Dat is niet wat ik bedoel. Als je met de hand werkt, met je voeten op de klei, dan voel je je veel meer verbonden met het land.” Zijn mond hangt een beetje open. “O..” zegt hij. We lopen een stukje verder, want hij ziet een bessenstruik. Gretig begint hij te plukken. “We moeten meer bessen eten,” zegt hij kauwend. Ik kijk het een poosje aan. “Laat je nog wat over?” vraag ik dan droogjes. Hij schrikt op. “O ja”. Dan vertel ik verder over het werk. “Ik hak vooral riet met de sikkel. Dat is wel doorwerken, al die meters.” Hij kijkt me vaderlijk aan. “Je kan ook een bosmaaier gebruiken,” licht hij me voor. Maar ik ben zeer beslist in mijn antwoord. “O nee. Geen bosmaaier hier. Een bosmaaier maakt blind en doof. Op een Verhalenpad leer je juist verhalen zien. En te horen. Ik kijk liever naar een broedende vogel in plaats van per ongeluk zijn nest stuk te raggen.” Hij kijkt schuldbewust. Alsof hij het persoonlijk was, die dat deed. Alsof hij het eigenlijk niet goed mag keuren, dat door mechanisatie zoveel over het hoofd wordt gezien. Maar ja. Het moet wel. Denkt hij.

De volgende dag sta ik daar weer. Maar dan alleen. Het is nog vroeg, half acht in de ochtend. De zon is nog niet achter de sluierwolken vandaan gekomen. Ik houd van die koelte. Straks zal het vast weer broeierig worden. In mijn hand heb ik dit keer de heggenschaar. Daarmee kan ik preciezer werken. Op mijn hurken waggel ik door het gras om beginnende rietstengeltjes kort en klein te maken. Het gaat toch verrassend snel. Ik kom bij een hoger bosje, dat ik rond een stokroos gelaten heb. De lange stengels zijn omgewaaid door de storm, maar hij bloeit gewoon door, op de grond. Mooie grote bloemen, vol hommels, een zoemend bloemenbosje is het. Steeds dichter kom ik bij de stengels. Het geluid van de heggenschaar is het enige wat ik hoor. Het is windstil en zelfs de karekiet in het riet houdt zijn snavel. Tik tik, doet de schaar. Maar dan ineens krioelt het, daar waar eerst beschutting was van gras en klein riet, vlak achter de bloemen. Nu is het er kaal. Mieren lopen kris kras door elkaar, en beginnen eieren naar buiten te brengen. Een bruinoranje nachtvlinder hipt ongelukkig rond. Hij springt op mijn toegestoken vinger. Ik heb zijn linker vleugel afgeknipt. Stom. Ik wist het immers best, dit bosje moest ik zo laten. Ik ben te ver gegaan.

Ik probeer dit steeds te voorkomen. Al werkend blijf ik kijken. Ik ziet de hommel, die uit zijn hol komt en trek me respectvol terug. Er is immers genoeg werk. Dus ik ga verder bij de hazelaars, brandnetels uittrekken, gele wortels met kluiten eraan. Ik schud ze uit en gooi ze op een hoop. De brandnetels voor me bloeien nog niet. Ze zijn fris en groen, de blaadjes. Dan zie ik opnieuw die kleine zwarte bolletjes op het blad. Het zouden korrels aarde kunnen zijn, die ik daar rondgestrooid heb. Maar ze zijn perfect rond van vorm en liggen op gelijke afstand van elkaar. Dat trekt mijn aandacht. Even verderop zie ik een kleine zwart met grijs gestreepte rups. Ah, het zijn dus toch eitjes! Opnieuw stop ik. Ik heb immers al een heel stuk gedaan, de rest mag blijven voorde vlinders . Ik loop terug. Het is tijd voor pauze. Bij de entree staat een bos verdwaalde oeverplanten, die zich als lange tongen achter de haag verzamelen, in de vochtige greppel. Ik weet dat daar in die buurt een kleine hommel woont, onder het pellet dat daar ergens ligt te rotten. Ik laat het. Al betekent het meer werk, om het steeds weer te begrenzen. Op een dag zal dat steeds minder worden. Op een dag.

Even later zit ik tevreden in mijn kas koffie te drinken. Voor de deur loopt een stel meiden langs, het zijn dertigers. Hun tentjes staan hier op het veld en ze zijn op weg naar mijn buurvrouw. Glimlachend kijken ze bij mij naar binnen. Ik weet, het ziet er knus uit. Ik roep naar ze: “Denken jullie aan de vlinder??” Want natuurlijk, ik heb het ze verteld. Elke dag om dezelfde tijd zit er een Atalanta te zonnen op het zandpaadje. “Ja!” roept de een, “We lopen er steeds met een grote boog omheen!” Mijn glimlach verbreed zich tot een grijns. Glanzend kijk ik ze na. Er is toekomst.

.

.

THERE IS FUTURE.

A story about the contradiction between efficiency and wonder, or awe.

.

“When I am cutting reeds every day. . .” I start my story. Next to me, on the long hump, is a visitor. He came mainly because he had seen berries here. If he could pick it. I thought that was fine, but with a story to go with it. After all, this is not a Food Path, but first and foremost a Story Path. “I feel so small in this landscape” I continue. “Everything would be reeds without us. Endless, to the horizon. And I stand here with my sickle.” But the man is not sensitive to poetry. “Yes.” He smiles reassuringly. “But that is no longer necessary. We have machines for that.” I shake my head. “That’s not what I mean. When you work by hand, with your feet on the clay, you feel much more connected to the land.” His mouth hangs open a little. “Oh…” he says. We walk a little further, because he sees a berry bush. He eagerly begins to pick. “We need to eat more berries,” he says, chewing. I watch it for a while. “Do you leave some left?” I ask dryly. He startles. “Oh yeah”. Then I tell him more about the work. “I mainly chop reeds with the sickle. That means continuing to work, all those meters.” He looks at me paternally. “You can also use a brushcutter,” he explains. But I am very firm in my answer. “Oh no. No brushcutter here. A brushcutter makes blind and deaf. On a Story Path you learn to see stories. And to hear. I’d rather watch a nesting bird than accidentally destroy its nest.” He looks guilty. As if it was him personally who did that. As if he shouldn’t actually approve of the fact that so much is overlooked due to mechanization. But yeah. It has to, he thinks.

The next day I am there again. But then alone. It is still early, half past eight in the morning. The sun has not yet come out from behind the veil clouds. I like that coolness. Soon it will be sweltering again. In my hand I have the hedge trimmer this time. This allows me to work more precisely. On my haunches, I waddle through the grass to cut budding reed stems short and small. It goes surprisingly fast. I come to a higher bush, which I left around a hollyhock. The long stems have been blown over by the storm, but it continues to bloom on the ground. Beautiful large flowers, full of bumblebees, it is a humming bunch of flowers. I get closer and closer to the stems. The sound of the hedge trimmer is all I hear. There is no wind and even the reed warbler keeps its beak in the reeds. Tap tap, do the scissors. But then suddenly it is teeming there, where there used to be shelter of grass and small reeds, just behind the flowers. Now it is bare. Ants criss-cross each other, and begin to bring out eggs. A brown-orange moth hops around unhappily. He jumps on my stabbed finger. I cut off his left wing. Stupid. After all, I knew best, I had to leave this bush as it was. I’ve gone too far.

I always try to avoid this. I keep watching while working. I see the bumblebee coming out of its hole and respectfully withdraw. After all, there is enough work. So I move on to the hazels, pull up nettles, yellow roots with clods on them. I shake them out and toss them in a pile. The nettles in front of me haven’t bloomed yet. They are fresh and green, the leaves. Then I see those little black dots on the leaf again. It could be grains of earth that I scattered there. But they are perfectly round in shape and are equidistant from each other. That catches my attention. A little further on I see a small black and gray striped caterpillar. Ah, so they are eggs! Again I stop. After all, I’ve already done a lot, the rest can stay for the butterflies. I walk back. It’s time for a break. At the entrance there is a bunch of stray shore plants, which gather like long tongues behind the hedge, in the low moist ground. I know there’s a little bumblebee living in that neighborhood, under the pellet that’s rotting there somewhere. I leave it. Although it means more work to limit it again and again. One day it will become less and less. One day…

A little later I am satisfied in my greenhouse drinking coffee. A group of girls walk by in front of the door, they are in their thirties. Their tents are here on the field and they are on their way to my neighbor. They smile at me. I know, it looks cozy. I call out to them: “Do you remember the butterfly??” Of course, I told them. Every day at the same time there is an Atalanta sunbathing on the sandy path. “Yes!” shouts one, “We always walk around it!” My smile widened into a grin. I stare at them gleefully. There is future.

Labyrint . . . labyrinth

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

You can find the ENGLISH translation underneath

.

Vandaag ga ik naar de Vlierhof, waar mijn vriend Dick de hele zomer woont. Dat is een levendige plek. Ze hebben me graag, met mijn groene vingers en verhalen. Vooral de tuinvrouwen. Die komen handen en vooral ogen te kort. Ik heb er twee leren kennen. De een voor het grote werk, de ander richt zich op één speciale plek: Het labyrint. Ze nam het werk over van haar voorgangster. Ik herken iets in de concentratie waarmee zij bezig is. En deze dag wil zij het delen. Dus het is daar, waar wij elkander treffen. Karlijn, zes anderen en ik.

Een labyrint is geen doolhof. Het is een oude geometrische vorm, die bedoeld is om aandachtig of meditatief te bewandelen. Voor sommigen gaat dat diep, anderen wandelen met een opgeruimde glimlach. Weer anderen lopen tegen hun ongeduld aan, en willen er eigenlijk meteen alweer uit. Of je komt het allemaal tegen, één voor één.
Ik maak mijn ronde om het labyrint. Ik stap over de bakstenen heen, die als platte kantelen de cirkel omringen. Als stralen rond de maan. Net als ik weer bij de ingang kom, kraait een haan. En als er een haan kraait, dan ga ik naar binnen.
Daar loop ik dan. Dankzij de haan. Het labyrint is als het leven zelf. Ja, dat merk ik wel. Door de haan ben ik erin gekukeld. Het leven in, als een lang parcours, niet van te voren te overzien, als je ervoor staat. Net als 58 jaar geleden. Het eerste kwart van het labyrint leidt door je jeugd. Ja, dat klopt wel. Jeugd, ongeduld, impulsiviteit. Meteen wil ik akkerwindes tussen de hagen uitrukken. Die staan nog steeds overal. Vaak klein nog. Klaar om meters te maken. Maar ik kom er niet aan. Doorlopen nu. Kijken waar ik loop. “Eén twee in de maat, anders wordt de juffrouw kwaad.” Ja. Ik weet het nog. De paadjes zijn smal en strak omlijnd. Je moet goed opletten, net als vroeger op school. Ik hoor een dikke hommel, die in een noodvaart dwars over het parcours heen vliegt. Hij wel! En ik moet dat hele eind nog. Stap voor stap. Even later zie ik iets springen. Het is een vlieg met één vleugeltje. Ja, bedenk ik me. In het leven moeten we ook aandacht hebben voor de slachtoffers. Ik kniel naast hem tot hij weer op zijn gemak tussen de blaadjes kruipt, op een warm plekje in de zon. Nog steeds zie ik de akkerwinde, de razendsnelle bedekker, die alle planten omlaag trekt. Ik beheers me.
Al lopende kom ik tot rust. Het maakt me niet meer uit hoe lang het duurt. Ik zet de ene stap na de andere. Af en toe kom ik iemand tegen, net zo ingekeerd als ik. Er is weinig plek en we wentelen vlak langs elkaar heen, zonder elkaar te raken.
En terwijl ik voortga, kijk ik opnieuw naar de winde, zonder hem uit te willen trekken. En nu zie ik het wonderlijke ervan. Er zit een vast ritme in. Hij wikkelt zich twee keer om een stengel en maakt dan een bloem. Elke keer weer. Een witte kelk als een pispotje. Dat ritme! Wat een levenskracht spreekt daaruit. En dan de bloem, die je af kan plukken maar die niet verwelkt. Die gaat gewoon door met zaad maken. Is dat niet wat ik als mens ook nodig heb? Ritme, vitaliteit?
Dan kom ik langs de volgende plant. Het zijn grote saliestruiken. Ze zijn pas gesnoeid, anders kom je er niet langs. Er liggen nog wat losse takjes op de grond. Ik ga met mijn hand langs de struiken en ruik aan mijn hand. Het is een en al salie, met zijn opgeruimde en rustgevende geur. Ik raap de takjes op en maak er een bosje van. Als winde mij levenskracht geeft, dan heb ik ook flink wat salie nodig. Salie, om het parcours rustig af te kunnen maken zonder meteen al het andere te overheersen.

Met het bosje in de hand nader ik de uitgang. Vlak ervoor sta ik even stil. Als het labyrint het leven is, dan is de uitgang het einde ervan. Ik hoop dat ik net zo levenskrachtig eindig en toch vol rust. En dat onze energie, van alle mensen samen nog vele wonderen zullen verrichten.
Zo’n labyrint is een voorbeeld, van hoe een klein stukje grond veel kan bevatten. Ik kan als een hommel over de continenten scheren. Ik kan me ook beheersen, en al mijn aandacht op deze plek richten. Zo wordt een plek heilig. Zo, en niet anders.


Alle mensen komen een voor een naar buiten, de cirkel uit. We komen bij elkaar en vertellen onze verhalen. Lang of kort, met of zonder woorden. Ik drink mijn thee en kijk naar de gezichten. Hier kwam ik voor.

.

.

.

Today I’m going to the Vlierhof, where my friend Dick lives all summer. That’s a lively place. They like me, with my green fingers and stories. Especially the gardeners. They are short of hands and especially eyes. I got to know two of them. One for the big work, the other focuses on one special place: The labyrinth. She took it over from her predecessor. I recognize something in the concentration with which she is engaged. And this day she wants to share it. So that’s where we meet. Karlijn, six others and me.

A labyrinth is not a maze. It is an ancient geometric shape, which is intended to be walked attentively or meditatively. For some that goes deep, others walk with a cheerful smile. Still others run into their impatience, and actually want to get out immediately. Or you come across it all, one by one. I make my rounds around the labyrinth. I step over the bricks that surround the circle like flat battlements. Like rays around the moon. Just as I get back to the entrance, a rooster crows. And when a cock crows, I go in. There I walk. Thanks to the cock. The labyrinth is like life itself. Yes, I do notice that. The cock knocked me into it. Life in, like a long course, impossible to oversee in advance, when you stand for it. Just like 58 years ago. The first quarter of the labyrinth leads through your childhood. Yes, that’s right. Youth, impatience, impulsiveness. Immediately I want to tear out bindweeds between the hedges. They are still everywhere. Often small. Ready to measure. But I restrain myself. Continue now. Watch where I walk. “One two, one two, one foot for the other.”
The paths are narrow and well-defined. You have to pay attention, just like you used to in school. I hear a fat bumblebee flying across the course at breakneck speed. He does! And I still have to go all the way. Step-by-step. A moment later I see something jumping. It is a fly with one wing. Yes, I realize. In life we must also pay attention to the victims. I kneel next to him until he settles comfortably between the leaves again, in a warm spot in the sun. I can still see the bindweed, the lightning-fast cover plant, which pulls all the plants down. I control myself. As I walk, I relax. I don’t care how long it takes anymore. I take one step after another. Every now and then I come across someone just as introverted as I am. There is little space and we roll close to each other, without touching. And as I go on, I look again at the bindweed, not wanting to pull it off. And now I see the wonder of it. It has a fixed rhythm. It wraps itself around a stem twice and then makes a flower. Every time again. A white chalice like a piss pot. That rhythm! What a life force emanates from that. And then the flower, which you can pluck but which does not wither. It just continues to make seed. Isn’t that what I need as a human being? Rhythm, vitality? Then I pass the next plant. They are large sage bushes. They have just been pruned, otherwise you will not pass them. There are still some loose twigs on the floor. I run my hand along the bushes and smell my hand. It is all sage, with its clean and soothing scent. I pick up the twigs from the ground and make a bunch of them. If bindweed gives me life force, then I also need quite a bit of sage. Sage, to be able to finish the course quietly without immediately dominating everything else. With the bush in hand I approach the exit. Just before that, I stopped for a moment. If the labyrinth is life, then the exit is the end of it. I hope I end up just as vibrant and still full of peace. And that our energy, of all people together, will still work many miracles. This labyrinth is an example of how a small piece of ground can contain a lot. I can skim over the continents like a bumblebee. I can restrain myself too, and focus all my attention on this place. This is how a place becomes sacred. It ’s the only way.

All people come out the cirkle one by one, . We come together and tell our stories. Long or short, with or without words. I drink my tea and look at the faces. This is what I came for.