Als de levering stokt, is er altijd nog de liefde (When the delivery stops, there’s still love.)

.

.

Levering van energie is vanzelfsprekend. Er wordt een hele rij mensen voor aan het werk gezet. Een mankement in de toevoer brengt mij op nieuwe gedachten.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you like to hear the ENGLISH translation? Click on the button under the text.

.

Ik sta met boer Jochum voor de deur van de schuur. Daarbinnen is het donker. Onder dikke dekens van hangend spinrag is de zolder. Daar ligt het hooi, steeds hoger opgestapeld, naarmate het jaar vordert. Beneden staat de oude hooiwagen. Zijn vader heeft hem zijn hele leven gebruikt en de boer houdt hem in ere. In de winter verdwijnt de houten bodem onder de hoge stapel balen. Oude gereedschappen hangen ernaast aan de wand. Als je doorloopt naar de hoek, dan kom je in een gang. Ooit moet die heel huiselijk zijn geweest. Nu is het eigenlijk het verlengde van de schuur, rommelig en stoffig. Twee deuren geven toegang tot de kamers waar boer Jochum leeft. De ene waar hij nu woont, netjes aangeveegd, de andere die hij opknapt; lemen wanden, goed geïsoleerd, een warmtebuffer waar in de zomer water wordt opgeslagen voor de winter. Zelfvoorzienend zijn is belangrijk voor hem. Maar dat gaat niet altijd zonder mankementen. Het probleem dat er vandaag ligt, is in elk geval niet zomaar op te lossen.

Boer Jochum kijkt me nadenkend aan. “De relais is kapot. Iemand zat in de stroomkast en heeft aan de hoofdbout gedraaid. Waarschijnlijk per ongeluk, maar nu zitten we met de gebakken peren. Er is 400 watt op het systeem komen te staan. Bij Wil kwam de rook uit het stopcontact. Nu is de omvormer onbruikbaar.” Ik zeg dat ik het vervelend voor hem vindt. “Nu is je hele dak vol zonnepanelen dus nutteloos,” concludeer ik. Hij knikt nadrukkelijk. “Ja. En totdat we een nieuwe hebben moet ik die dure stroom van het net afnemen. En dat voor minstens 35 weken! Eerder is het niet leverbaar volgens de installateur.” Hij tuurt naar het water van de Swette naast ons zonder het te zien. “Hoe komt dat?” vraag ik. Hij haalt zijn schouders op. “Ach ja, dat moet helemaal uit China komen en dat is moeilijk. Vanwege de oorlog. Of omdat sinds corona de containers op verkeerde plaatsen staan en de logistiek overhoop ligt. Het kan van alles zijn.” Ik ben even stil en denk na. Dan zeg ik dat ik mijn eigen elektroman om raad zal vragen. Zal het wat opleveren? Alles is chaos. Gaat dat ooit voorbij? Of wordt de leveringstermijn straks steeds maar langer? Ik volg het nieuws niet op de voet. Maar ik ben vast niet de enige, die ziet dat er gaten beginnen te vallen. Gaten in onze zieke economie.

Ondertussen ben ik blij dat ik mijn eigen stroom heb. Al zou ik in principe zonder kunnen. Maar ik kook op dit moment elektrisch. Dat kan alleen met stroom van de boer, want het vraagt meer dan ik zelf heb. Het mankement van vandaag zet me aan het denken. Mijn afhankelijkheid zet een hele rij andere mensen aan het werk. Als er een probleem is moet het opgelost worden. Dat wordt als vanzelfsprekend gezien, maar eigenlijk is dat helemaal niet zo. . . Ik ga het in het vervolg anders doen. Ik ga een kleine brander laten maken van staal. Met slechts een hand vol houtjes zet je een kop koffie. Het kost wat meer tijd, maar ik zal het met liefde doen, zelf! Net als het verzamelen van de nodige takjes. Ik kan zo naar het bosje lopen waar ik de houtjes haal. Ik pak wat ik nodig heb en niet meer. Want ik houd van de bomen en struiken. Ik plant er nog steeds van bij. Meer en meer. Elke dag ga ik naar ze toe. Daarom ben ik hier.

Liefde maakt de cirkel rond. Liefde, maar ook lef om rigoureus te kappen met wat er in de weg zit. Liefde is niet hetzelfde als lief zijn. Soms is het ruig en vastbesloten. Eenvoudig leven begint bij besef van kringlopen. En je eigen plek daarin. Hoe die zou moeten zijn.

Jochum is blij dat ik meedenk. Als ik thuiskom zal ik meteen een bericht sturen naar mijn elektroman. Misschien heeft hij een oplossing. Maar eerst loop ik naar het Verhalenpad, de plek waar ik bomen plant. Ik loop over het paadje, dat bijna verdwijnt in het hoge gras. Het veld is geelbruin van wuivende halmen. Verderop is alles al gemaaid. Ik loop verder, tussen de jonge meidoorns en kerspruimen door. Tussen de kleine elzen en de hazelaars die ik plantte. In de verte zie het het wilgenbosje opdoemen, aan het einde van dit pad. Het zijn geen bomen, maar struiken die breed uit zullen groeien. Het gaat hard, ik zie al heel veel groen. Voor mijn voeten schiet een vink weg, die zich te goed deed aan het graszaad. In de verte hoor ik een vogel drietonig zingen. Verbaasd kijk ik op. Wat zingt hij? Ik luister aandachtig. Verrek, het zijn de eerste drie tonen van een oud liedje. “Song d’amour!” Ik word er helemaal warm van. Liefde is toch het begin van alles? Hoe het ons ook zal vergaan.

.

NEDERLANDS

.

ENGELS

Supply of energy is self-evident. A whole line of people is put to work for it. They are not always thanked for that. A defect in the supply brings me to new thoughts

NACHTLAND VAN VERDWENEN DIERBAREN . . . Nightland of lost loved ones

.

Ik denk niet alleen aan mijn verloren lief, met wie ik verbonden was door de aarde. Ik denk ook aan alle inheemse mensen die zich inzetten voor hun land en daarbij het leven moesten verliezen.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.


Rather listen? Click on the button down under the text.

.

Herinneringen van de nacht kunnen net zo helder zijn als die van de dag. In sommige tijden zijn ze zelfs sterker, alsof ze bedoeld zijn om draagkracht te creëren en inzicht. Zo heb ik haarscherpe herinneringen aan de jaren na de dood van mijn man. Soms zijn ze weer heel dichtbij, die herinneringen. Zoals nu. Mijn venster kijkt uit op de Friese weiden. Ik heb zojuist de luiken geopend en de wereld opent zich opnieuw. Stil sta ik te staan en denk nergens aan. De horizon is in mist gehuld. Ik staar ernaar, en vermoed een werkelijkheid achter de werkelijkheid, die zich daar verbergt. En als de zon dan komt, heel teder, zie ik het. Het schemerlicht aan de horizon schijnt op een andere plek, die toch dezelfde is als de wereld waar ik in leef. Het grenst aan de wereld van de nacht, de herinneringen van toen. Op zulke dagen zie ik hem weer.

Mijn man was hij. Ik leefde met hem samen in een eeuwenoud huis, half onder de grond verborgen. Het huis stond op de grens van water en aarde. Aarde bond ons samen, de liefde ervoor en voor de trage snelheid die het water ons bood. Hand in hand liepen wij en met ons scheepje voeren we langs grachten en rivieren, als zilveren aderen door de tijd. Hij verliet mij, op een dag was hij er niet meer. Maar in mijn dromen zie ik soms de mist breken, en kan ik een glimp opvangen van zijn wereld, heel ergens anders. Soms is het ver, maar soms toch dichtbij. Op één of andere manier.

Ik sta voor het raam. Vandaag hoef ik niks meer. De mensen met hun drukte zijn verdwenen, de herinneringen aan talloze terloopse opmerkingen en gesprekken spoelen weg. Ik volg het ritueel van de dag en loop naar het water van de Swette. Ik dompel mezelf in de kou en kijk vlak boven het water uit naar daar, waar het om de bocht verdwijnt. De wind breekt de spiegel in kleine oplichtende rimpels. De laatste gedachte aan een drukke week laat ik gaan. Het drijft weg in de stroom. Ik droog me af en kleed me aan. Opnieuw sta ik voor het raam en kijk naar de horizon. Ik zie hoe de sluier breekt, even maar, die eeuwige mist die onze werelden scheidt. En daar is hij, zachtjes koerst hij door krekenland. Hier, waar de zee ooit vloeide en zijn handtekening zette in het zand op talloze manieren. Rustig gaat hij voort, mijn man, omringd door de zilveren aderen die het land doorkruisen. Er zijn zachte glooiingen, kreekruggen die het water begeleiden. Het is of de zon zachter schijnt, en een oude wereld blootlegt. Even zie ik hem, een gunst van het Al, voor de magische sluier zich opnieuw sluit. Door mijn raam zie ik de kreken verdwijnen, de glooiingen vervlakken. Het licht wordt zakelijk en grijs met rechte sloten en uitgestrekte grasvelden. De zon verdwijnt in een steeds grijzer wordende mist. Ik steek de kachel aan. De warmte en het licht van het vuur reflecteert wat ik net heb gezien. Het kruipt diep in mijn spieren en botten. Ik koester het. Het land zit in onszelf.

.

.

De verborgen kreek spreekt

Als kreek ben ik al jaren dicht
levend in de bodem
elke lente stik ik weer
in de drang naar lucht en licht

Mijn bedding en het water
de gele plomp en zwanebloem
kattestaart en waterlelies
de mensen, ja die kwamen later

Ik herinner mij nog alle dagen
de boer die mij toen onderhield
met ferme hand mij steeds bevrijdde
van de brede rietkragen

de zeis die scherp geslepen was
om het verste riet te oogsten
Ik herinner me mijn water
zo helder als een spiegelglas

De bochten waar het ooit eens golfde
voor overheden zaken kozen
onrendabel doorgekrast
met zware grond die mij bedolfde

Wat verlang ik naar de stroom
de bedding die mijn ziel vertolkt
Het zand dat schuurde langs de kant
de droom die ik al zolang droom

Waar zijn de handen van weleer
eeltig, ruw, bedreven
De wielen die nu langs mij rijden
die begrijp ik nu niet meer

Ik ben maar een verborgen kreek
elke dag droom ik opnieuw
van zonlicht en van rimpelingen
de stroom die langs mij streek

.

Nederlands

.

English

.

.

Een knipoog uit de hemel

.

.

Ik heb deurknoppen gemaakt van schijfjes hout. Grote schijfjes van meranti en kleine van essenhout eronder. Alles is klaar. Ze zitten hartstikke vast en ik kijk er tevreden naar. Op de vensterbank ligt nog wat. Ik heb vier schijfjes meranti over. Ik kijk naar boven. Op de hoekplank, vlak bij mijn hoofd ligt een mannetje, een mannetje van hout, met een zwart hoedje op en beentjes van ijzerdraad, omwikkeld met touw. Hij zit op een stukje rondhout, maar hij valt steeds om, al zet ik hem recht.
Zonder er bij na te denken zet ik het mannetje op een strook hout. Ik prik twee schroeven door de houten schijfjes, dat zijn de assen. Dan plak het mannetje er op. Nu heeft hij een wagentje. Zijn hand is er af. Ik maak een nieuwe hand van constructielijm en boetseer er een opgestoken duim in.

Ik zie er mijn overleden lief in. Hij is het. Ik geef hem een knipoog. Hij krijgt een ereplek.

Een paar uur later komt de kachel aan, gevonden op Marktplaats. Ze zijn hem komen brengen. De kachel wordt door twee man in mijn wagen gedragen. Ik bedank ze voor hun hulp. De kachel staat nu onder het mannetje, het mannetje met de opgestoken duim. Als de mannen weg zijn haal ik het lelijke glimmende sierstuk van de deksel af. Zonder vind ik mooier.

Tot mijn verrassing zie ik in de roestige deksel eronder de afbeelding van een vuurspuwende draak. Ik ben blij verrast. De draak, die hoort bij mijn lief, ik heb hem ontmoet toen hij in een drakenpak zat, en de mensen uitdaagde, door heel lief tegen ze te doen. De onthutste mensen stonden ergens in het publiek en keken naar Morrisdansers. Mannen dansten met zakdoeken en zwaaiden met stokken. Muzikanten speelden vrolijk langs de kant. En vlak daarbij zag ik mijn lieve draak.

En nu zie ik hem weer. Op de deksel staat een draak. Ik ga met mijn vinger langs de lijnen en waar ik langs ben geweest licht het roest extra oranje op.

 

Op dat moment word ik verrast
door een geliefd geluid.
Ze zijn er weer,
na heel lang weggeweest.

Twee-en-vijftig wulpen vliegen over.
Het lijkt of ik de groeten krijg

We hebben hem gezien, hoor ik.
Hij voer van wolk naar wolk, o ja,
van wolk naar wolk naar wolk!
Dat roept de wulpengroep

Ze maken een rondje
om de plek waar ik nu sta
om dan weer terug te vliegen
in de richting
vanwaar ze kwamen.

Ik kijk ze ontroert na.
Dit was zowaar
een vette knipoog
uit de hemel.

.

.

Diepe duizelingen

Het omhelzen van de draak

.

.

Hoe heb ik mijn vrijheid gevonden? Het is een opéénvolging van keuzes, die het schier onmogelijke omhelzen. Als angsten duvels blijven die gedood moeten worden, leren we ze nooit echt kennen. Maar wanneer we ze uitnodigen in hartelijk licht en liefde, blijkt er iets wonderlijks te gebeuren. (Alowieke)

.
Ik word wakker. De zon staat al hoog aan de hemel en ik zie dat het kwart over acht is. Zonder aanleiding krijg ik een gedachte. Dat heb ik vaker ’s ochtends, als ik nog niet in beslag genomen wordt door dagelijkse bezigheden.

Ik schrijf het gelijk op, voor de gedachte weg is. Het is als één van de appelen aan een boom. Ze hebben mijn leven lang gerijpt. Nu ik de vijftig ben gepasseerd hangen de appels glanzend en met rode wangen aan de takken. Ik neem de tijd om ze te plukken. Niet voor niets heb ik radicale keuzes gemaakt, ben ik een volkomen nieuw leven begonnen. Ik deed het om tijd en ruimte te maken. En nu? Ik pluk en geef ze een plek om ze te delen.

 

Het omhelzen van de draak

.
Misschien is dat het verschil wel
tussen die dagen van vroeger en nu.
Toen gaf de koning het bevel
de draak te doden aan ridders te paard
die stortten zich dan in een vurige hel.

Maar tegenwoordig, de dag van vandaag
hangt aan elke grote klok
kent ieder het antwoord op de vraag
hoeveel koppen, ogen, werveltjes…
Verstand smoort doodsangst in de maag

Toch begint alles anders te lijken
Langzaam lijken de duisters te wijken
zo vraag ik mij verwonderd af

Stel dat die draken konden zingen
met stemmen uit al hun zeven koppen
als al die draken zingen gingen
hun schubbige schouders in liefde omarmd
hun lied omringt dan de lelijkste dingen

Stalen stoerheid kan vervagen
ridders met hun heldendom
ze winnen niet, zijn niet verslagen
hun harnassen zijn zwaar en stom
niemand die ze nog wil dragen

De warme bas van de drakentong
O, laten we de draken vragen

Om te zingen!

 

.
Dit gedichtje, zo licht en speels van aard, heeft diepe gronden. Het vertelt  over het transformeren van schaduwkanten. Als onze angsten duvels blijven die gedood moeten worden, leren we ze nooit echt kennen. Maar wanneer we ze uitnodigen in hartelijk licht en liefde, blijkt er iets wonderlijks te gebeuren.

Ik zag mijn draak onder ogen toen ik vijf-en-twintig was.

Op nieuwjaarsochtend 1991 om acht uur werd ik frontaal aangereden op een totaal verlaten Lucasbolwerk in Utrecht. De weg was leeg, ja. Behalve die éne auto. Ik had een lange emotionele nacht gehad en was met mijn hoofd ergens anders. De klap kwam vanuit het niets. Van het ene moment op het andere lag ik schreeuwend van pijn op de weg en ik zag mezelf liggen. Ik hoorde mij gillen alsof het een ander was.
Ik kwam plat op mijn rug in het ziekenhuis terecht. Ik had een arm en een been gebroken en ik werd geconfronteerd met mijn angsten, die zich als een draaikolk aan me opdrongen. Dagenlang lag ik op mijn rug met mijn been omhoog in een stelling. Ik kon er niet aan ontkomen. Ik probeer uitdrukking te geven aan wat ik voelde.

Ik keek in de diepte van een duizelingwekkend ravijn met donkere poelen zonder einde. Er was iets daar. Iets donkers en duisters, als een afzichtwekkend monster of gedrocht. Muren kwamen op me af en ik kon geen kant op. Dit was het einde.
„Okee dan!“ riep ik vanuit mijn diepste wanhoop. „Ik kan niet anders.“ Ik slingerde die woorden het universum in en wierp me blind in de diepte waar ik iets had verwacht wat erger was dan de dood. Maar wat ik er aan trof was ongelooflijk. De sprong bracht mij in de armen van mijn eigen draak. Een diepe ontspanning spoelde langs mijn benen omhoog, alsof ik gedoopt werd in stil en heilig water. Het omspoelde me van mijn kleinste teen tot kruin. De duistere poel bleek het warmste bad te zijn dat ik ooit heb gekend. De draak was mijn eigen kloppende hart.

Ik heb dit verhaal nog vaak verteld. En dan blijkt dat ik niet de enige ben, die zo’n levens veranderende klap heeft gehad. Het is een zeer grondige inwijding in het kiemkrachtige kern van het leven en een sprong in de groei naar jezelf zijn, met al je mogelijkheden en speelse nieuwsgierigheid naar de wereld en anderen.

 

Kierkegaard: “Angst is de duizeling van de vrijheid.”

.

Het breken van duister gaat vaak geleidelijk, zoals Henriëtte Holst hieronder beschrijft. Arm en rijk, nomaden of stedelingen, de Inuït op de Groenlandse ijsvlakten of een autonome Afrikaanse boer in de Savanne, iedereen leeft en leert. Wie durft te vallen, staat weer op met nieuwe inzichten. En het mag allemaal. We mògen het, keihard vallen en fouten maken! Wat een kans toch, zo’n leven op Aarde, de planeet die dat alles maar verdraagt… Boffen dat we er zijn!

Al die mensen onderweg, al die bijzondere verhalen, sterken mij in de overtuiging dat uiteindelijk, alles goedkomt. (Zelfs in Nederland, waar vallen eigenlijk niet mag. Misschien ben ik daarom wel hier.)

 

Henriëtte Roland Holst:

 

Over de rustige vastheid die ik vond

De mensen zijn in twijfel gevangen
’t gezicht van een god heeft de tijd gebleekt,
nu kom ik ze vertroosten met gezangen
van wat nooit wisselt en in niets ontbreekt.
Ik kan bemoediging zijn voor de bangen,
de klare stem die altijd rustig spreekt,
omdat mijn hart dat geen angstvallig hangen
aan wolken kent, ziet wat door wolken breekt.

Ik werd geboren met een aard die sterk
van zelf gaat naar de kern van alle zaken
maar veel stond tussen mij in en mijn werk.
Groeiende, heb ik dat opzij gezet:
het werd al lichter, alle duisters braken
en ik zag liefde als de levenswet.

Henriette Roland Holst-van der Schalk (1869-1952)
uit: Sonnetten en Verzen in Terzinen geschreven (1896)

 

.

Toen ik verder zocht naar meer filosofieën hier over, ontdekte ik een Vlaming, in wiens woorden ik wel iets herken. Psychiater en hoogleraar Damiaan Denys is gespecialiseerd 
in angsten en woont in Nederland. Nederland is een bang land, constateert de Vlaming. ‘Maar angst is juist het deurtje dat ons de vrijheid toont.’

Overigens mis ik iets in zijn visie. Hij onderzoekt de hersens en spreekt niet over het hart. De verwoording van dichters omvat daarin meer dan die van wetenschappers. Het zijn twee manieren om de werkelijkheid te benaderen. Ze kunnen naast elkaar bestaan en elkaar aanvullen en verrijken.

https://www.vn.nl/psychiater-filosoof-damiaan-denys/

.

 

.

 

 

Zaterdags werk in de tuin

.

 

 

Het is een dag vol lentegroet
ik kuier over dit kleine land
en bewonder
de heerlijke zon die het dóet

Ik meng de compost met het zand
en mijn vriend, die leest de krant
vlak naast de houten bloembak
ooit gemaakt van een veilingkist
en waar ik zojuist nog wat erwten in stak

Mijn vriend vraagt of ik het wist
dat van die Turken
die mochten het land niet in

Het onkruid laat zich niet beperken
door geen grens of traliewerken
ik haal het weg en spreid de zaden
tot het moment dat de kippen het merken

Ze zoeken en wroeten
vlak naast mijn voeten

Naarstig pak ik de schep
om de ijverige dieren
gauw ergens anders te plezieren

Geschepte aarde, wanhopige pieren
de kippen die krabben en pikken
vrolijk om het te vieren
Snel ren ik weg

Ik strooi het zaad en ik duw het wat aan
ergens ver bij de kippen vandaan
Ik kijk om me heen en zie ze nog niet
O, mogen er hier straks bloemen staan

Het zaterdagse werk is klaar
we zitten gezellig naast elkaar
Ik lees een ingezonden brief
met vieze handen naast mijn lief

Dan hoor ik ergens druk gekrabbel
van een opgetogen zadendief
Ze vindt ze allemaal

De peultjes vlak naast mijn portaal
ik kan het wel vergeten
die bloembak blijft straks leeg en kaal

Ik lach met een vermaakte blik
want ze heeft nu toch gewonnen
ik verstop ze, zij mag vinden
mijn allerbeste kip en ik

 

Aan de overkant

.

.

EEN EEUWENOUD DILEMMA

eeuwenoud liefdesverhaal

.

.

Zo even was hun omarming nog innig. Een man en een vrouw staan stil naast elkaar. Zij is klein, taai en lenig, haar lange dikke vlecht glanst als rood goud in de zon. Zijn brede schouders hangen werkeloos neer onder zwart-grijs haar. Als bevroren staan ze te staren naar de kloof voor hun voeten, waar alle speelsheid van zojuist in verdwenen lijkt te zijn. Aan de andere kant zijn heuvels vol kamille, duizendblad, korenbloem, klaprozen en nog veel meer. Een groepje lindebomen geurt weldadig. Kleine rotspartijen en bosjes strekken zich uit als een vlekkendeken. Er doorheen zijn diverse kronkelwegen te onderscheiden. Het kruidige weiland lokt en geurt. Er graast een wit gevlekt paard en een ezel. De schimmel loopt omlaag naar een meertje, omringd door riet, elzen en wilgen. Ze kijkt naar de soepele tred en ziet hoe het dier zich vooroverbuigt om te drinken. Ze kijkt vragend naar haar lief, die nog steeds naast haar staat. Hun omhelzing zindert nog na, als een stroom van het klaarste water. Het geeft haar kracht. Ze kàn het, weet ze. Juìst nu!
“Nee,” antwoordt hij haar vragende blik, “ik spring niet. Jij bent jong en vol energie, ik ben oud.” Ze kijkt hem ontsteld aan. “Jij oud? Dat dènk je maar. Was het niet heerlijk, te ravotten in de rivier en klommen we niet in de hoogste bomen?”
“Nee. Ik doe het niet. Veel te groot, dat land aan de overkant. En wat heb ik daar? Hier heb ik een huis en een vijver met vissen erin. En mijn hondje. Ik kan het niet.”
“Dan spring ik alleen,” zegt ze. Ze neemt een aanloop en maakt een sprong als een reuzenpanter. Tegelijkertijd gebeurt er iets merkwaardigs. Terwijl ze door de lucht vliegt, verdwijnt het ravijn. Maar zodra haar voeten de grond raken is het er weer. Ze staat aan de overkant van een gapende spleet.
“Zag je het?!” roept ze hoopvol, “Jij kan het òòk!”
“Nee,” zegt hij “Ik denk niet dat ik dat ook kan.”
“Ik ga nu verder,” de woorden komen met moeite uit haar mond. “Lief, kom mee! Dan kunnen we samen jong zijn in dit prachtige land.”
“Ik kan het niet. Jij bent een optimist en je kan bergen verzetten. Ik niet. Ik geloof er niet in.”
Ze draait zich resoluut om en loopt verder. Duizend kleuren groen breken in het licht van haar tranen. Nog een paar maal kijkt ze achter zich, strekt haar armen zo breed uit, alsof ze de hemel wil omvatten. De hemel boven haar hoofd is het enige wat ze nog met hem deelt. Zijn profiel verdwijnt langzaam in de verte. Hij kan nog steeds springen, denkt ze. Maar toch blijft ze niet staan. Het kronkelpad voor haar voeten lokt, het lijkt een eigen leven te leiden. En veel dieren lijken haar als nieuwkomer te willen zien, de roodborst, het paard en de ezel. Vanuit de struiken kijken er nog meer toe, die wel nieuwsgierig, maar minder dapper zijn. Om haar hoofd zoemt een dikke hommel. Dan hoort ze voetstappen. Over het pad loopt een man, hij komt rustig haar kant op. In zijn hand heeft hij een dienblad, met geurend brood en een rode theepot er op. “Welkom!” roept hij stralend. Ze lacht terug.