Door omstandigheden helaas weer geen luisterversie. Dit verhaal bestrijkt drie dagen.
.

.
Ik sta voor het kopieerapparaat. Omdat de kopijwinkel ermee is gestopt kan het nu alleen nog in de bieb. Ik heb een memorystick meegenomen. In de bieb gaat het allemaal weer anders en ik moet de vrijwilligster vragen hoe. “Kijk hier gaat hij in” zegt ze, en wijst op een opening achter het beeldscherm. “Geef me de memorystick maar”. Zij doet het gelijk. “En dan ga je naar de machine en doe je dit en vervolgens dat.” Ze doet alles voor me en praat alsof ik een hulpeloze bejaarde ben. “Nu je pas eroverheen en klaar.” Ze weet heel goed hoe het moet en het gaat razendsnel. Voor ik het weet liggen mijn kopieën klaar. Verbijsterd kijk ik ernaar. Heb ik al betaald? O ja, anders lagen die kopiëen er niet. Verward kijk ik naar het blauwe schermpje van de kopieermachine. Achter me staat een rij en de volgende is al bezig. De vrouw die zojuist het roer van mij over nam is alweer weg. Ik sta roerloos te kijken. Dan loop ik maar weer verder. Er rest mij geen andere keus.
Als ik in de volgende winkel sta is mijn betaalpas weg. Ik zoek alles af en nog eens en nog eens. Nergens te vinden. Terug naar de bieb. Nee, niets gevonden. Ik kijk zelf nog eens, op alle plekken waar ik was. Drie keer niks. Ik moet mijn pas blokkeren. Maar ik heb geen telefoon mee. Die heb ik bij Dick gelaten, want het is ons gezamenlijk internet. We doen alles via de hotspot. Ik fiets naar huis, blokkeer daar mijn pas en vraag meteen een nieuwe aan.
De volgende dag ga ik voor het eerst weer naar de Doas, om te schilderen. Naast de deur is een sleutelkastje met een code. Dat is lang geleden, ik weet de code niet meer. Ondertussen heb ik het stikheet. Ik heb een regenbroek aan en twee dunne jassen over elkaar. Ik trek alles uit en leg het op het tafeltje bij de deur. Dan nog eens proberen. De code. Ik heb de hem van Jenny gekregen. Zij appte hem mij. Ik ga naar Whatts App en vind de cijfercombinatie. Nu weer het sleutelkastje. De pieterpeuterige cijfertjes kan ik nog net zien zonder bril. Hij reageert niet. Dan komt Jenny er aan. Ik had haar verteld dat ik kwam. “O, er is een nieuwe code, had ik dat niet verteld?” Fluisterend onthult ze me de nieuwe cijfercombinatie. En ja, daar gaat het kastje open en ik kan bij de sleutel. Op het kastje ligt een hele berg kleren. Regenjasjes, regenbroek. Ik sjouw alles naar binnen. “Wel de sleutel eruit halen” zegt Jenny. Ja, die moet meteen uit de deur. Anders kunnen ze hem jatten. Maar ik ben nog niet klaar met binnenkomen. Pantoffels heb ik ook mee. Ik doe mijn schoenen uit en dan doe ik daar mijn telefoon en portemonnee in besluit ik. Maar ondertussen praten we honderduit. Ik doe mijn schoenen uit, om de vloer niet vies te maken en pak mijn pantoffels. Hèhè, is het nu klaar? Jenny vraag of ik thee wil. Ja, dat wil ik wel. Nauwelijks heeft ze ingeschonken of ik herinner mij iets. “Waar is mijn telefoon?” Ik kijk in de pantoffel. Hij zit er niet in. Hoe kan dit? Ik ga terug naar het moment voor de deur. Ik heb de code opgezocht. En toen op dat kastje gelegd, waar ook al mijn regenkleding lag. Niet in mijn broekzak zit hij, want mijn kleren hebben vandaag geen zakken. Hij moet daar liggen, maar hij ligt er niet. Jenny belt me maar de telefoon gaat niet over. Hij is gestolen. Ik weet het zeker. In tien minuten tijd. Een telefoon uit 2017 met een barst in het scherm.
Zonder telefoon kan je niks. En er is een ander die wel van alles kan doen. Ik wil de sim kaart meteen blokkeren en bel. “Wat is uw postcode en huisnummer?” vragen ze. Ik vertel het zonder te hoeven nadenken. “Dat klopt niet.” zeggen ze. Ik opper of het dan niet mijn oude adres in Tilburg was, of in Emmeloord. “Nee, het is een adres in Utrecht”. Shit, ik heb een tijdje bij een vriendin ingeschreven gestaan. “Die is geëmigreerd,” zeg ik. Ik weet dat adres echt niet meer uit mijn hoofd. Naast me zit Jenny. Ik bel een oude vriend. Hij heeft haar telefoonnummer. Ik bel met de telefoon van Jenny, helemaal naar Portugal. Het nummer is buiten gebruik. Dan schiet me ineens een huisnummer door het hoofd en een deel van de postcode. We kijken op googlemaps. Stukje bij beetje komt het terug. Eindelijk kan ik bellen en blokkeren. Dat geeft rust.
Maar van schilderen komt niks meer. Eerst wil ik weer een telefoon. Een telefoon met een bankapp en andere dingen, die tegenwoordig van levensbelang zijn. De telefoon is gauw gehaald. Ik heb nog precies genoeg contante flappen. Tweedehands is hij. Maar ik kan er nog niks mee. Er moet een nieuwe simkaart in. Dat kan in de telefoonwinkel en er is een paspoort nodig. Moet ik toch eerst weer naar huis. Ik ben moe. Ik ga morgen wel weer naar Leeuwarden. Het is toch elke keer 22 km fietsen.
De volgende dag besluit ik met de nieuwe bus te gaan. Lijn 93 stopt hier in Bears. Dat scheelt 18 km fietsen. Als ik aankom ben ik precies op tijd. Ik kan zo instappen. Er zit verder niemand in, behalve de chauffeur. Ik hoef niet in te checken, want het apparaat doet het nog niet. Ik mag gratis. “Fijn dat ik zo eens met deze nieuwe bus kan kennismaken!” We zijn er in een kwartier al. Bij het uitstappen vraag ik wanneer de bus terug gaat. “Over twee uur gaat er weer een” zegt hij. Vijf over half twaalf. Ik knoop het in mijn oren. Eigenlijk ben ik zo klaar, maar ik zal me wel vermaken. In de belwinkel wordt mijn telefoon prik ingeblazen met een simkaart. Ik besta weer. Al staat er nog niks op, ze kunnen me weer bereiken. Ik loop nog wat rond, al kan ik niks kopen, zonder nieuwe betaalpas. Wacht ik heb nog een paar muntjes. Ik stap de Spar in voor koffie. Naast me staat een jongen. “Weet jij hoeveel koffie kost? Ik wacht op een nieuwe betaalpas en moet contant betalen. “Ik weet niet of die optie hier wel is. Wacht, je krijgt gewoon een kop van mij!” Zo gezegd zo gedaan. Ik zeg dat ik in een woonwagen woon. “In een woonwagenkamp?” Nee, bij een boer. We praten wat over alternatieve levensstijlen. Hij heeft een tijd in een camper gewoond. Dan moet hij weer weg. Ik loop nog wat rond en loop uiteindelijk terug naar de bus. Op de lange banken zitten overal mensen. Voor hen ligt het grote plein met de perrons op een rij. Hier en daar staat een bus. Ik loop zoekend verder. Het een na laatste is bestemd voor de bus naar Sneek. Gelukkig, al is de lijn nog nieuw, er is een echte halte. Ik kijk naar het digitale bord, waar alles bijgehouden wordt. Geen lijn 93, bij de vertrektijden. Nergens. Vreemd. Er zit niks anders op dan wachten. Hij zal toch wel komen… Maar om vijf over half twaalf is er nog steeds niks. En ook niet om tien over half twaalf. Na even zoeken vind ik een bord met vertrektijden, op ouderwetse papiertjes. Hier staat lijn 93 wel op. Tot mijn verbazing wijken die volledig af van de tijden die in Bears worden gemeld. Ook geen bus om vijf over half twaalf. Om half twee pas. Hoe kan dat nou. Ik meld het op het kantoortje. Ze zal er meteen werk van maken, dank voor het melden, alles is nog nieuw. Sorry voor de overlast. Tja, dan maar met de trein, en daarna vier kilometer lopen.
Na anderhalve kilometer bedenk ik me dat ik wel kan gaan liften. Bij de eerste beste auto steek ik mijn duim op en een klein blauw autootje stopt meteen. Er zit een aardige jongen in, uit Boksum. “Ik hoef niet in naar Bears, maar ik breng je wel even.”
Gelukkig heb ik de tijd. Maar ondertussen, het wordt steeds ingewikkelder. We komen van de ene knoop in de andere. Steeds meer oren worden aangenaaid aan het digitale leven. Vernieuwingen volgen elkaar op, tot niemand het meer begrijpt. En dan blijkt, keer op keer: Van elkaar moeten we het hebben. Niet de technologie, maar het zijn de mensen die het doen. Wij, met elkaar.




