Elke verandering is een spel

.

.

Ik werk waar ik ben
in Brabant was ik Brabander
kwam ik jandorie op tv
En nu doe ik vol overtuiging
met een groepje Friezen mee

Frijlân is in Friesland ja
het is een piepklein dorp
ik woon en werk en onderga
de harde winden en denk na

In een wereld zo verstoord
wil ik eenvoudig leven
en het landschap om mij heen
iets van zijn eigenheid terug geven

Ik ben waar ik ben
en kijk
Hoe geef ik vruchtbaarheid aan ‘t land
hoe laat ik voedsel groeien
en hoe geef ik voeten aan
de mogelijkheden die ‘t verstand
keer op keer te boven gaan

Ik kijk met de spade in de hand
naar uitverkoren wriemelbeestjes
vochtig onder stenen
en vliegensvlugge zwaluwen
die in de blauwe hete hemel
zo weer zijn verdwenen

Ik werk en kijk en maak er wat moois van
Ik plant en bouw en kijk opnieuw
tot ik bijna alles
rond mijn huis wel dromen kan

Maar nooit zeg ik
Ik weet het wel want
elke verandering
is een spel

Vrij om te gaan
blijf ik nu hier
om bodem te vormen
te praten met de regenwormen
Hoe maken we een paradijs

En doen het.

 

.

.

.

.

De sloot

.

.

                                Hoeveel Nederlanders
                                baggeren nog met de hand?
                                Ik ben erbij.
                                Vandaag steek ik mijn schep
                               in schaars zompig land
                               Het is een boeiend karwei
                               en zo vertrouwd,
                              het hoort bij mij.
                              Ik ben immers een pezige vrouw
                              getrokken uit de klei.

 

Van de brede sloot is niet veel over. Een smalle strook water van zeven centimeter diep is het. Op sommige stukken is het al droog gevallen en nu het zo ondiep is geworden gaat de verdamping steeds sneller. Ik sta wijdbeens over de sloot, mijn voeten zakken een eindje weg in de smeuïge klei. Boven mij uit strekt een droge helling van meer dan twee meter. Ik schep tussen mijn benen in een geul. Eén spade diep ga ik, want ik moet nog een heel stuk. Tot de brug wil ik. Mijn zelfgemaakte vlonderbrug, gemaakt van scheepsluiken.
Ik werk hard door. De klei verspreid ik over de helling en ik kneed het, zodat het een deel wordt van de slootwal en er holletjes ontstaan. In de holletjes zit het meteen al vol insecten. Ik glimlach. Het is fijn om het leven te zien volgen in mijn kielzog. Nu de geul steeds smaller wordt, blijft er ook makkelijker water in staan, als het eindelijk weer gaat regenen. Dan spoelt alles er in.
Ik duw mijn spade in de zachte bodem tot ik de harde onderlaag voel. Harde blauwe klei is het, maar niet helemaal klei, het is afgewisseld met lagen organisch materiaal. Het is een opéénstapeling van dikke kleilagen met telkens een dunne kruimelige laag ertussen. Het lijkt op de jaarringen van een boom. Licht in de zomer, donker in de winter. Zou dit ook met de seizoenen te maken hebben? De zee legde een lichte dikke kleilaag neer en spoelde het als een vruchtbare bodem over het land. De zee trok zich terug en alles groeide en stierf weer af. Alle dode planten samen vormden een smalle donkere laag, die nu kruimelig voelt tussen mijn vingers.
Ik duw de steel van de schep ver naar achteren, zodat de grond loskomt onder water. Ik hoor een zuigend en slurpend geluid dat mensen vies en niet netjes vinden. De aarde trekt zich niks aan van wat mensen vinden. Gelukkig maar. Ik zie om de schep beestjes kringelen, in de zuiging van de losgewoelde bodem. Ik stel me voor dat ik zo’n beestje was. Misschien is het wel leuk, dat draaien en kringelen, als een soort achtbaan. Misschien zou ik wel blij zijn dat er eindelijk eens iets gebeurde in die saaie sloot.
Ik schep de dikke kluit los uit de bodem en trek hem voorzichtig met blote handen los. De beestjes draaien zachtjes mee. Het is een mooie kluit, de lagen liggen dicht opeen, als streepjes. Als ik de kluit de helling op gooi, valt hij in twee platte stukken uiteen.

Ik werk de hele dag door, tot ik de brug heb bereikt. Ik leg de schep neer en ga op de donkerbruine scheepsluiken zitten. Ze ruiken naar teer en er staan Romeinse cijfers op. Als ik er op stap hoor ik een plons. Er zwemt een kikker weg, de veilige donkere diepte in. Dan ga ik er eens rustig voor zitten. In de sloot onder mij wemelt het van leven. Ik zie visjes, waterbeestjes die als botsautootjes over het water kringelen, maar elkaar nooit raken. Soms raken ze een klein visje, die dan geschrokken naar de diepte duikt. Is het plagerij? Kunnen zulke kleine beestjes plagen?
Een libelle vliegt over en gaat op een eilandje eendekroos zitten, dat ik daar speciaal naar toe heb gebracht. Ik zie dat ze haar rug kromt. Ze legt eitjes in het kroos. De zon zakt aan de hemel en maakt alle kleuren zacht.

De volgende ochtend is al vroeg heet. Ik ga gelijk naar de sloot. Het is er verbazingwekkend stil. Ik zie geen waterbeestjes meer en geen libelles. De bodem is op meer plekken in zicht dan gisteren. Hier en daar beweegt een klein groepje kleine visjes. Zouden ze blijven leven? Of droogt de sloot toch op? Ik blijf kijken!

.

.

.

.

In Friesland heeft men een proef gedaan met gezamenlijk baggeren met spierkracht. Het zag er zwart van de buitenlanders. Zijn Nederlanders zo ver van hun roots afgedwaald?

http://www.lowtechmagazine.be/2018/07/bagger-kolonie-friesland.html

Denkend aan Brabantse hitte

.

.

.

Vandaag begint mijn vakantie. Dat heb ik vanochtend besloten. Deze week doe ik alleen waar ik zelf zin in heb. Dat moet af en toe. In de stroom van gebeurtenissen wil ik af en toe een stuk alleen zwemmen.

De zon schijnt warm, maar er staat een verkoelend briesje. Ik heb mijn zondagse jurk aan het glas van het windscherm gehangen, netjes aan een hanger. Het is een rode jurk met rode kersen en groene blaadjes De wind laat de dunne stof elegant wapperen. Gisteren had ik hem nog aan. Ik had de hele week hard gewerkt en had mijn vuile kloffie in de was gedaan. Ik zat met mijn mooie rode jurk aan in het gras, bij de vijver in het park en had mijn rode hoedje op. Ik voerde stukjes appeltaart aan de meerkoeten, terwijl mijn vriend Dick verontwaardigd toekeek. Het was appeltaart van Appie, voor de halve prijs, fabriekstaart. Zeven jonge watervogels zwommen haastig naar me toe, voor die paar kruimels. Ik stelde me voor dat er in het park overal fruitbomen stonden, fruit, waar ik taart van bakte. Zou ik dat ook aan de meerkoeten voeren? Vast niet.

De taart is op en Dick is weg. Vandaag hangt mijn jurk buiten, aan het glas van het windscherm. De groene weilanden er achter maken de jurk nog roder. Ik kijk naar de groene velden, die zover reiken. En ik denk aan Brabant. Daar is het gras niet meer groen, maar geel. Het is er heet, al heel lang. “Het gras kraakt onder je voeten,” schrijft iemand me, “Er is geen klavertje meer te bekennen.”

Vijf jaar lang was ik daar, tuinierde in zandgrond, zag hoe de boeren ploegden, zaaiden, mest injecteerden en oogsten. Ik zag hoe de wind het losse zand wegblies in tijden van droogte. En nu zie ik foto’s van vrienden op facebook, erger dan ooit, geel gras, dode bloemen. En het is nog niet afgelopen. Vanaf morgen wordt het nóg warmer, nóg heter. “Dit lijkt niet eens meer op Zuid Frankrijk, dit is Soedan,” schrijft Manon Ossevoort, die heel Afrika doortrok met haar trekker. Ik bedenk me dat het hier zo slecht niet is, op de Friese kleigrond, met om vijf uur de dichte ochtendmist, die van zee komt. Soms is alles kletsnat van de dauw, wat een geluk.

Bij de boerderij zitten José, Anna, Marin en Irma. Ze hebben ochtendoverleg. Als ik aan kom lopen, kijkt iedereen me aan. Ik vertel wat ik gehoord heb, over Brabant, mijn vorige thuishaven. Hoe het daar nu is. “Het weer wordt nu echt extreem,” vertel ik. “ We moeten mensen nù leren wat er groeit en wat eetbaar is. Ik stel voor om er meteen mee beginnen.” Ik geef Marin een stuk gaas, om er een droogrek van te maken voor de oogst van het meldezaad, dat hier nu in grote bossen groeit, ondanks de langdurige droogte. Marin, wildplukster en kokkin, kijkt blij.
Irma vertelt over de stukken land die vrijkomen, waar wij straks ook mee aan de slag kunnen gaan. “We moeten er wadi’s maken”, zegt ze. “ Ja, om de slagregens in op te vangen, “ voeg ik toe en denk even na. “We kunnen tamme kastanjes en walnoot planten op de hogere delen. Dat zijn sterke bomen.” Irma knikt bevestigend. “En beschutte plekken maken, waar andere planten kunnen groeien en dieren kunnen schuilen.” We praten over wat er nog meer kan, in een klimaat dat zo anders wordt.
“Hoe dan ook, ik heb er zin in!” roep ik opgewekt en blij dat we nu aan de slag kunnen.
José lacht. “Eerst kom je met een bericht dat de wereld zo ongeveer vergaat en dan zeg je dat je er zin in hebt!”
Ik draai me om en loop lachend weg. Ik weet al wat ik ga doen, de eerste dag van mijn vakantie. Ik ga in de sloot spelen en modder scheppen. Ik ga de visjes een diepe poel geven, een vluchtplek voor als de sloot uitdroogt. Dàt ga ik doen!

 

.

.

.

Doe het!

.

“Maak er wat moois van!” Dat zei hij altijd als hij weg ging. Dat zegt hij nog steeds.
.

Ik zit heel stil op mijn stoel in het zonnetje. De mannen van het glas zijn klaar met koffie drinken en komen uit hun busje om weer aan het werk te gaan, verder met het grote glazen windscherm dat straks mijn terrein omringt. Ik verwerk wat ik net gehoord heb en kan het bijna niet geloven. Ik kan een grote overkapping laten maken, boven het windscherm. Dat is nogal wat. Het plan lijkt te groeien, in razendsnel tempo, als een kuiken dat uit het ei komt.

Ik ben nog niet eens bijgekomen van de verrassing wanneer José komt aanlopen. Ze loopt voorzichtig over het betonpad om mij niet te storen en kijkt me vragend aan. “Hé José! Kom maar hoor!” roep ik uitnodigend. José lacht en neemt nu grotere stappen. “Wat bijzonder dat je mijn kant op komt, terwijl dat nooit gebeurt. Ik ben net een groot plan aan het overdenken, en wilde er niemand mee lastig vallen. En juist nu kom jij naar me toe!” José straalt. Dan leg ik haar uit wat de bedoeling is. Als ik klaar ben kijk ik naar José. Ze denkt na en kijkt naar de kachelpijp, die boven mijn dak uitsteekt. “Dan moet je er wel een gat in laten maken voor je schoorsteen, ” zegt ze nadenkend. Ik knik. Dat is een goeie, daar had ik nog niet aan gedacht. Ik bedank haar en we gaan ieder ons eigen weg.

Even later is in mijn huisje de vensterbank bedekt met schetsen. Niet alleen het windscherm en de overkapping moet erop staan. Ook mijn woonwagen, het podium dat straks een deel uitmaakt van de lichte buitenruimte, maar ook het torentje, waarvan het dakje en de palen al klaar liggen. Alles moet één geheel worden. Ik loop van binnen naar buiten en weer terug. Ik meet en teken tot ik tevreden ben. Dan loop ik naar de gemeenschapsruimte, in de boerderij. Ik wil het laten zien!
Er zitten vier vrouwen in de zithoek. Het is er donker, ik kan niet zien wie het zijn. Het is rustig, het is een geconcentreerd gesprek. “Kom maar binnen hoor,” zegt Elbrecht “We zijn even in bespreking.” Irma neemt het woord over. “Dit is Lia, van de provincie.” Ik heb van Lia gehoord, ze gaat over subsidiepotjes en kent heel veel mensen. “O,” zeg ik blij, “Dan kom ik op het juiste moment.” Irma had gisteren al gezegd dat het een goed idee was om haar in te lichten over mijn plannen. Het zou dat hele uitstraling van het terrein ten goede komen. Wat een toeval dat ik net deze tekening maak!

.

.

Even later staan we met zijn drieën op de betonplaat, waar het allemaal moet gebeuren, Lia, Irma en ik. Ik laat zien hoe je mijn huisje weg kan rijden en hoe de ruimte dan tot zijn recht komt. Op het podium kunnen we een concert geven en de mensen een paradijselijke ervaring  bieden.
“Alowieke is onze artist in residence,” zegt Irma. “Zij gaat over artistieke zaken en cultuur.” Verbaasd luister ik naar Irma. Goh, ben ik dat? Tja, het zou zomaar kunnen.
Irma kijkt naar het werk van de mannen en droomt hardop verder. “Ik vind die blauwe kleur van de palen zo mooi… Het doet me denken aan de zee. Dit wàs ook een zee vroeger, een binnenzee. We zouden een vloer kunnen storten van glad beton en daar kan Alowieke dan een zee op schilderen! We zouden er subsidie voor kunnen vragen. Lia knikt nadenkend. Ze weet wel waar je dan moet zijn, zegt ze.

Daar staan we dan. We kijken en zien het voor ons, drie ondernemende vrouwen met verbeeldingskracht. Lia wordt er heel nieuwsgierig van. “Als het af is kom ik kijken. Ik ben zò benieuwd! Ik schilder zelf ook zie je…”

.

Podiumhoek met overkapping

.

Ik maak de volgende ontwerptekening, dieper in details. Alles verandert nog twee keer. Dan weet ik hoe het moet worden. Er komen twee glazen overkappingen en een dichte, gemaakt op een stevige staalconstructie. Daar komt het podium. Aan één kant komt er zand op de vloer. Er komt transparant blauw doek onder het dak en langs de wand. Het heeft een ribbeltje dat beweegt in de wind. De schaduwen zullen golfjes maken op de vloer, de zeebodem.

Als ik die avond naar bed ga denk ik na over rechten en risico’s en kostenplaatjes. Dan slaat de twijfel toe. Heel even maar. Want opeens zie ik mijn overleden man voor me, mijn grote liefde. Ik had alles voor hem over en andersom. Dankzij hem krijg ik deze kans. Hij maakte mijn talent los. Hij gaf mij de erfenis. “Maak er wat moois van!” Dat zei hij altijd als hij weg ging. Dat zegt hij nog steeds.

Ik hoor het hem fluisteren, nu op dit moment…

“DOE HET”

 

 

 

Een spannende beslissing

.

Het beeld daagt op  wat mogelijk is….

.

Het is maandag 2 juli. Vandaag komen de mannen het windscherm plaatsen. Ik zit met de andere vrouwen met koffie de dag door te nemen, als Marin roept: “Je mannen komen er aan Alowieke!” José kijkt verheugd op. “O mànnen?” Ik lach. “Ja, de mannen voor het windscherm.” Tegelijkertijd schiet ik omhoog en vlieg op een holletje naar de deur. Oscar de hond springt ook op en wil enthousiast mee rennen. “Rustig Alowieke, voor Oscar,” zegt Irma. Overdreven traag loop ik door. De vrouwen praten verder en ik leid de mannen het pad over, naar de plek waar mijn huisje staat.

Mijn huisje staat nu verderop, ik heb gisteren al mijn spullen weggehaald en daarna heb ik met Elbrecht mijn woonwagen naar achteren gereden. Hij staat nu vlak bij de caravan van Anna, waar we kortgeleden dat heerlijke modderbad hadden. “O, heb je het voor ons vrijgemaakt? Wat leuk!” De mannen kijken verrast naar alle ruimte om hen heen. We nemen nog even kort door waar de laatste palen moeten komen. Er zijn weinig woorden nodig. Ze weten precies wat ze moeten doen en gaan ijverig aan de slag.

Even later zit ik met een kop koffie naar de bedrijvigheid te kijken. Het houten bordes is opgewarmd door de zomerzon. De zon stijgt al hoger en als die stevige bries er niet was, zou het warm zijn. Op het zandpad, dat verder het land in leidt, staat hun busje met een aanhanger erachter. Op de aanhanger staan de eerste ruiten en liggen de zeeblauwe palen en de aggregaat. Maar het is het busje wat mijn aandacht trekt. “Vriesia tuinkamers” staat er op, met een foto. Het is een soort tuinhuis met een dak erop. Hé, denk ik, zouden ze er bij mij ook een kap overheen kunnen maken? Ik heb eerder al het plan gehad om een kas te laten bouwen en daar mijn huisje in te zetten. Dat idee strandde. Ik kon er geen eentje vinden waar mijn woonwagen in paste. Er zat bij alle kassen een balk, die in de weg zat. Of ik zou een tunnel moeten kiezen, of een geodetische koepel. Dat wilde ik niet. Al dat plastic en rubber wat je daarbij nodig hebt, daar moet ik niet veel van hebben.

Ik zie hoe de mannen naar hun busje lopen om koffie te drinken. Ik besluit erheen te lopen om het te vragen, of het ook kan, zo’n glazen dak erop.
Ze kijken me verbaasd aan. “Ja hoor, dat kan best. Ze staan op vier palen. Voor de ruimte die jij wilt bedekken zal je er drie of vier stuks voor nodig hebben. Doe ze dan overdwars, dan krijg je in de lengterichting twee mooie golven.” Ik vraag de mannen precies hoe dat dan moet en knik als het genoeg is. Dan ga ik een beetje verbijsterd op een stoel zitten om deze onverwachte informatie te verwerken. Wat ga ik nu doen? Ik besef het in enkele seconden. Dit lijkt een oplossing te zijn voor alles. Het dak van het podium, de verschillende ontwerpen waar ik niet tevreden over was. Daar hoef ik mijn hoofd dan niet meer over te breken. Met één groot dak wordt het een deel van de rest en dat is nog veel mooier!
En wat biedt het nog meer? Ik zal een droge buitenruimte hebben om te leven en planten te laten ontkiemen. Een lichte concertzaal, midden in de natuur om naar muziek te luisteren. Ik kan alles zo vormgeven, dat het één sprookjesachtig geheel wordt, de overkapping, de uitkijktoren, waarvan het dakje en de palen al klaarliggen. Ik kan dezelfde vormen terug laten komen in het podium. En dan is er nog mijn allerliefste wagenhuisje. Wat zal het er mooi in staan en wat een fijn plekje is het dan. Het zal wat kosten en het is nog veel werk. Maar O, als het af is! Het zal een aanwinst zijn… Ik hou mijn adem in. Zal ik het doen?

.

.