U boft maar

.

.

 

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5,5 minuut.

Ik gun mezelf een paar dagen ontspanning. Ik lees en wandel. Vandaag maak ik het rondje aan de overkant van de brug, door de weilanden. Ik kniel bij de koeien, die me gebiologeerd aan blijven kijken met hun zachtmoedige ogen. Ik sta weer op en loop door tot langs de kerk.  Uiteindelijk kom ik op de dorpsweg uit. Daar is een vrouw aan het werk in haar tuin. Ze is al oud. En haar tuin is eigenlijk meer een zandbak. Er groeien hier en daar wilde viooltjes. Een enkele veldkers heeft dapper zijn stengeltje boven de grond uitgestoken. De kleine witte bloemetjes zijn nauwelijks zichtbaar, zo armetierig staan ze erbij. Met een schoffel woelt ze het warme zand om. Het ziet er uit als plantjes pesten. De veldkersjes zullen er vast ook aan moeten geloven. Het werk gaat moeizaam maar gestaag. Ze heeft al twee vierkante meter klaar van de zestien.

„Dag mevrouw,“ zeg ik „Wat heeft u een mooie viooltjes in de tuin, zijn die er vanzelf gekomen?“ Ze schuifelt naar me toe. Ik zie nu pas dat ze een kruk bij zich heeft, die op het einde uitloopt in drie pootjes. „Ja,“ zegt ze „Ik heb het aan mijn knie. Die is geopereerd. De dokter heeft er iets mee gedaan. Nou doet het minder zeer.“ Ik toon mijn medeleven met een glimlach en een knik. „Gelukkig heb ik mijn kleinzoon, die me helpt,“ ze wijst naar achteren. Aan het einde van de oprit staat een rode auto. Ernaast staat een jongetje te spuiten, zijn mollige witte armen houden de tuinslang stevig vast. Hij gaat lekker door met zijn waterballet. Is die auto nou nog niet schoon? Wat een verspilling zeg, denk ik bij mezelf, en dat in deze tijden van almaar toenemende droogte. Maar dat zeg ik niet tegen een vrouw die al zo oud is.  „Fijn dat hij u zo goed helpt,“ lach ik opgewekt „U boft maar!“ Terwijl ik dat zeg komt er een man aanlopen met een bol gezicht. „Dat is mijn zoon,“ zegt ze „Hij helpt me ook.“
„De vader van de jongen?“
„Ja.“ Ze kijkt me aan met grote grijze ogen.
„Echt fijn dat ze u helpen. En dat u nog in dit huis woont. Er zijn zoveel oude mensen die nu opgesloten zitten.“
Ze knikt. „Ik ben al negentig,“ zegt ze trots. Ze leunt tijdens het praten op een gemetselde zuil van een meter hoog, waar het hek aan vast zit. De bovenkant is van cement. Er lopen een paar mieren op. Eén voor één drukt ze ze dood met haar duim. Wreed en zinloos. Ik kijk er maar niet naar. Als ik er niet naar kijk dan houdt ze er misschien mee op. De jongen en de vader zijn nu allebei aan het poetsen. „Jullie hebben het maar gezellig hier,“ merk ik op. Ze knikt en kijkt me strak aan met haar enorme kijkers. „Ik heb een nieuwe lens,“ zegt ze. „Ik moest weer naar het ziekenhuis maar dat kon niet.“
„Voor controle zeker. En kan u nu alles weer zien?“ vraag ik belangstellend.
„Jaaaa! Heel erg! Nou die knie nog.“
Ik knik haar nog eens vriendelijk toe. „Ik wens u heel veel sterkte. En nu ga ik weer verder. Als ik nog eens een rondje loop, kom ik weer een praatje maken.“
Ze glimlacht en knikt, alsof ze niets anders verwacht had. Dan draait ze zich om, en pakt de schoffel. Ik kijk nog eenmaal om, en zie haar woelen in het warme zand. Op naar de volgende vierkante meter. Geduld is een schone zaak. Ook voor mij.

De sloot

.

.

                                Hoeveel Nederlanders
                                baggeren nog met de hand?
                                Ik ben erbij.
                                Vandaag steek ik mijn schep
                               in schaars zompig land
                               Het is een boeiend karwei
                               en zo vertrouwd,
                              het hoort bij mij.
                              Ik ben immers een pezige vrouw
                              getrokken uit de klei.

 

Van de brede sloot is niet veel over. Een smalle strook water van zeven centimeter diep is het. Op sommige stukken is het al droog gevallen en nu het zo ondiep is geworden gaat de verdamping steeds sneller. Ik sta wijdbeens over de sloot, mijn voeten zakken een eindje weg in de smeuïge klei. Boven mij uit strekt een droge helling van meer dan twee meter. Ik schep tussen mijn benen in een geul. Eén spade diep ga ik, want ik moet nog een heel stuk. Tot de brug wil ik. Mijn zelfgemaakte vlonderbrug, gemaakt van scheepsluiken.
Ik werk hard door. De klei verspreid ik over de helling en ik kneed het, zodat het een deel wordt van de slootwal en er holletjes ontstaan. In de holletjes zit het meteen al vol insecten. Ik glimlach. Het is fijn om het leven te zien volgen in mijn kielzog. Nu de geul steeds smaller wordt, blijft er ook makkelijker water in staan, als het eindelijk weer gaat regenen. Dan spoelt alles er in.
Ik duw mijn spade in de zachte bodem tot ik de harde onderlaag voel. Harde blauwe klei is het, maar niet helemaal klei, het is afgewisseld met lagen organisch materiaal. Het is een opéénstapeling van dikke kleilagen met telkens een dunne kruimelige laag ertussen. Het lijkt op de jaarringen van een boom. Licht in de zomer, donker in de winter. Zou dit ook met de seizoenen te maken hebben? De zee legde een lichte dikke kleilaag neer en spoelde het als een vruchtbare bodem over het land. De zee trok zich terug en alles groeide en stierf weer af. Alle dode planten samen vormden een smalle donkere laag, die nu kruimelig voelt tussen mijn vingers.
Ik duw de steel van de schep ver naar achteren, zodat de grond loskomt onder water. Ik hoor een zuigend en slurpend geluid dat mensen vies en niet netjes vinden. De aarde trekt zich niks aan van wat mensen vinden. Gelukkig maar. Ik zie om de schep beestjes kringelen, in de zuiging van de losgewoelde bodem. Ik stel me voor dat ik zo’n beestje was. Misschien is het wel leuk, dat draaien en kringelen, als een soort achtbaan. Misschien zou ik wel blij zijn dat er eindelijk eens iets gebeurde in die saaie sloot.
Ik schep de dikke kluit los uit de bodem en trek hem voorzichtig met blote handen los. De beestjes draaien zachtjes mee. Het is een mooie kluit, de lagen liggen dicht opeen, als streepjes. Als ik de kluit de helling op gooi, valt hij in twee platte stukken uiteen.

Ik werk de hele dag door, tot ik de brug heb bereikt. Ik leg de schep neer en ga op de donkerbruine scheepsluiken zitten. Ze ruiken naar teer en er staan Romeinse cijfers op. Als ik er op stap hoor ik een plons. Er zwemt een kikker weg, de veilige donkere diepte in. Dan ga ik er eens rustig voor zitten. In de sloot onder mij wemelt het van leven. Ik zie visjes, waterbeestjes die als botsautootjes over het water kringelen, maar elkaar nooit raken. Soms raken ze een klein visje, die dan geschrokken naar de diepte duikt. Is het plagerij? Kunnen zulke kleine beestjes plagen?
Een libelle vliegt over en gaat op een eilandje eendekroos zitten, dat ik daar speciaal naar toe heb gebracht. Ik zie dat ze haar rug kromt. Ze legt eitjes in het kroos. De zon zakt aan de hemel en maakt alle kleuren zacht.

De volgende ochtend is al vroeg heet. Ik ga gelijk naar de sloot. Het is er verbazingwekkend stil. Ik zie geen waterbeestjes meer en geen libelles. De bodem is op meer plekken in zicht dan gisteren. Hier en daar beweegt een klein groepje kleine visjes. Zouden ze blijven leven? Of droogt de sloot toch op? Ik blijf kijken!

.

.

.

.

In Friesland heeft men een proef gedaan met gezamenlijk baggeren met spierkracht. Het zag er zwart van de buitenlanders. Zijn Nederlanders zo ver van hun roots afgedwaald?

http://www.lowtechmagazine.be/2018/07/bagger-kolonie-friesland.html

Hitte op een koude dag, het vervolg

.

Ijsbloemen in ochtendzon.kl.frm

 

Het is koud. Het werk aan de wagen ligt een tijdje stil. Binnen is het behaaglijk. Ik doe houtsnijwerk, zing en speel accordeon, schrijf verhalen en maak tekeningen. Af en toe maak ik een dansje om in beweging te blijven. De kachel knappert zachtjes. Maar ’s nachts koelt het flink af. En als ik wakker word is de wereld koud en prachtig. IJsbloemen! Ik heb het geluk ze op het juiste moment te vangen. Maar op dit vroege uur is het nog erg fris in de wagen, en terwijl ik nog even in bed kruip ontspint in mijn gedachten het begin van een nieuw verhaal, met veel zomerhitte.

.

.

.

EEN VREEMD LAND ZONDER MENSEN     (deel 3 Agremone)

 

Agremone loopt al maanden door. Ze kent dit land niet. De rivier wijst haar de weg, bijna rimpelloos tot hij de bocht omgaat, waar grote stenen de stroom versmallen. In kleine golfjes stroomt hij verder dan zij kan zien. Er loopt een smalle weg langs, waar ze precies in de breedte op past, met haar wagen. Als er tegenliggers zijn moet ze de berm in. Maar die heeft ze nog niet gezien. Haar lichaam is gewend aan het ritme van haar voetstappen en de weg langs het water lijkt eindeloos.

 

.Blogtek Agr.3.kl frm

.

.

Het is zò stil. De twee draken stappen geduldig door, wat toch heel knap is voor zulke levenslustige dieren. Hun groene schubben glimmen en parels van zweet rollen langs hun lijven. Af en toe gooit één van de twee zijn kop in de nek, stoot een triomfantelijke kreet uit en maakt een klein sprongetje. Ze heeft hem wat meer ruimte gegeven, zodat haar wagentje niet omkiepert, als hij dat doet. De andere draak zingt zachtjes oude drakenliederen. Agremone haar glasheldere sopraan klinkt soms op als een onverwachte lichtstraal, wanneer ze meezingt met de diepe schorre drakenstem. Drakenlief is ze en blijft ze, vooral als ze zingt. Ze glimlacht.

 

Agremone tuurt in de verte. Op de rivier is geen schip te zien en op de warme zandweg is het al net zo stil. Het verbaast haar. Alleen drie roeibootjes drijven traag heen en weer aan een lange kabel, die dwars over de donkerblauwe rivier is gespannen. De weilanden liggen geel en uitgedroogd onder een strakblauwe hemel. Ver boven haar hoofd ziet ze alwèèr die vogel. Het lijkt steeds dezelfde, is het een uil? Nee, dat kan niet, zo midden op de dag. Het felle zonlicht is verblindend, ze heeft het vast mis. Het is heet, de zon staat nu op zijn hoogst. Ze verlangt naar schaduw en heeft honger. Haar voorraden beginnen op te raken.

 

.

 bosuil. silhouet

.

.

Boven de kruinen van een rijtje elzen uit, ziet ze het dak van een ingezakte boerderij. Tegelijkertijd hoort ze een ijl geluid, dat lijkt op een verre viool. Het verdwijnt in de zinderende hitte van de trillende lucht en even denkt ze dat het verbeelding is. Ze heeft al zolang geen mens meer gezien! Snel loopt ze verder en als ze het knersende grind van het erf op loopt, hoort ze vrolijke klanken van een accordeon. Een lange man met zwart haar komt uit de schaduw van de schuur tevoorschijn. Hij heeft een viool in de hand.
„Kijk nou toch eens, daar is de dame die we zoeken! Kun je dansen? Zet je wagen neer en dans, met je mooie rode haren! Wat denk jij, m’n vriend, is ze het of is ze het niet?” Uit de schaduw komt de accordeonist van zijn kruk, hij lacht haar toe, met mollige wangen als appeltjes, en geeft haar een warme hand. „Ze is het,” grijnst hij naar zijn maat, die tevreden toekijkt.

 

.

 muzikanten.welkom

.

.

„Voor wie spelen jullie?“ vraagt Agremone „Er is nergens iemand, nergens niet! Al dagen.“
„We oefenen voor de koning,“ vertelt hij „Hij is bevangen door een vreemde koorts die hem doof en blind maakt. Er zijn drie hele dikke mannen die altijd bij hem zijn, gek genoeg kan hij die wèl zien. Niemand weet waar ze vandaan komen, maar in korte tijd hebben ze de koning weten in te palmen, en zijn hart lijkt bevroren en zijn gezicht staat strak. We denken dat onze goede oude koning betoverd is. Het volk vertrouwt de vreemde mannen niet, ze kijken naar niets en niemand om, en lopen met hun neuzen in de lucht. Terwijl zìj almaar dikker worden, wordt de koning met de dag magerder en bleker.”
„Maar wààr zijn alle mensen dan?“ vraagt Agremone
„Naar het paleis getrokken. De hoofdstad zit stampvol. Er zijn veel problemen. De oogsten zijn voor de vierde keer mislukt door de droogte en boeren die langs het water wonen beschermen hun land tegen indringers. Veel steden hebben voedsel tekort. Overal is ruzie en mensen willen dat de koning helpt nadenken over een oplossing. Maar de koning is de koning niet meer. Wij houden van hem en willen hem uit zijn verstarring bevrijden. Met muziek. Muziek van alle muzikanten uit het land. Daarvoor spelen wij. Het is onze laatste hoop. Het móet lukken!“

.

Poort naar overvloed

 

In Afrika is bovenstaande situatie een feit. Jarenlange droogtes worden steeds erger en maken van het land een woestijn. En àls het dan eindelijk regent, dan is het zò extreem als het nog nooit geweest is. Wolkbreuken zijn even erg als de droogtes en spoelen de schaarse vruchtbare grond die er nog is, de zee in. Waterstromen en meren worden steeds kleiner en minder in aantal. Waar vroeger tientallen beken en riviertjes stroomden, zie je nu hooguit enkele. Veel mensen trekken naar de stad, anderen maken ruzie, met wapens in de hand.
Deze hopeloze situatie betekent het begin van oorlog. Wapenindustrie brengt geld in de la. Maar het helpt ons niet. We zijn toch geen ijzervreters! En niemand wil wonen in een kaalgeslagen vlakte zonder voedsel. Bomen en planten hebben we nodig. Struiken en bloesembomen met noten en vruchten eraan. Geurende kruiden die de naakte aarde bedekken, wemelend van bijen en vlinders. Moestuinen. Er zijn mannen en vrouwen die zichzelf blijven. En ze dòen het. Ze maken er wat moois van. Dat zijn de èchte koningen en koninginnen. Harten van het helderste kristal, licht en sterk tegelijk!

 

Een heel werkstuk

blogtek 18-05

Het is zondagavond. In mijn kleine huisje is het lekker warm, buiten waait het. Dick en ik hebben in de laatste uurtjes nog even doorgewerkt. Het resultaat is er. De eerste spant. Het wordt één van de ribben van het skelet dat mijn nieuwe wagen gaat vormen. Straks komt de buitenwand er als een stevige huid tegenaan geschroefd. Van onder is de wagen smal, dat scheelt in gewicht, en ik kan vaker tussen paaltjes door rijden. Mijn spanten hebben twee bochten. Het meten en maken daarvan is een tijdrovende klus. Harde hoekstukken worden verbonden met dunne vuren latten. De hoeken liet ik door de timmerman maken, zodat ze allemaal gelijk zijn. De allereerste spant hebben we stevig in elkaar gezet, met lijm en schroeven. We kijken er naar.

“Nou, zet je eerste exemplaar maar tentoon, midden in de kamer!” zegt Dick triomfantelijk. Ik lach hem toe en haal ons werk uit de mal. Voldaan pak ik het zachte vurenhout beet en trek het tussen de vastgespijkerde latjes vandaan. Het zit goed vastgeklemd, dus het moet op de millimeter af kloppen. Trots en tevreden zet ik het werkstuk naast de spiegel.
Dan valt me iets op. Het lijkt niet recht te zijn. Hangt de spiegel scheef? Zie ik wat ik zie?
“Hij is scheef,” mompel ik hardop, meer tegen mezelf dan tegen Dick. Dick lacht, alsof ik een flauw grapje maak en gaat verder met opruimen. Ik kijk nog eens en besluit om het te vergeten en eerst te gaan slapen.

De volgende ochtend word ik alleen wakker. Dick is al vroeg opgestaan en terug naar huis gegaan. Ik kijk naar het stukje lucht dat ik zie, tussen de gordijnen door. Bewolkt. De kamer is frisjes, buiten de dekens. Ik schiet snel mijn sokken en pantoffels aan en pak mijn kleren. Vandaag ga ik lekker binnen werken.

Na de eerste rek- en strek oefeningen loop ik naar het werkstuk van gisteren. Zal ik hem eens terugduwen in de mal? De mal staat rechtop tegen de wand aan. Eens kijken. Ik duw, probeer wat, maar het lijkt niet te kloppen. Toch krom? Op het eerste gezicht lijkt het verschil wel twee centimeter. Terwijl het gisteren perfect was. Ik haal mijn wenkbrauwen op. Maar even rustig de tijd nemen.
Na het ontbijt leg ik de mal neer op de grond. Dat werkt prettiger. Aandachtig schuif ik het werkstuk opnieuw tussen de latjes van de werkmal. Het gaat veel makkelijker, zo op de vlakke grond. Ik zucht opgelucht. Het bovenste gedeelte is ietsje krom, maar niet zo erg. Geen twee centimeter, maar slechts een halve. Gelukkig! Dat trekken we wel recht, vastgeschroefd op lange liggers. De dunne vuren latten zijn er soepel genoeg voor.

O, ik weet het. Hout werkt. In een droge atmosfeer kan het krom trekken of barsten. Daarom probeer ik sterk te bouwen, maar ook luchtig en flexibel. Wellicht kan ik zo problemen voorkomen. Wie weet lukt het me, er iets bijzonders van te maken. Een fijne wagen, echt de mijne.

.

18-05-15 002

.

.18-05-15 004

.

18-05-15 007

Onderaan rechts ontbreekt een lat. Op die plek heb ik een lage binnenwand, die nu al op de wagen zit. Hier zitten de regels van de vloer en de spanten van de wand aan vast. Daar komen ook twee klapstoelen aan. Zie foto’s onderaan het verhaal: “Kop of munt”. Vandaag, dag van publicatie van dit verhaal, heb ik de helft van de spanten af.

https://alowieke.wordpress.com/2015/05/05/kop-of-munt/