Bestaat er ook robuust geluk? Je maakt het, met alles wat er is. Dankzij het gloeiende kooltje dat je meekreeg van anderen.
.

.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
Daar sta ik dan. Nat van de kleddersneeuw en met koude voeten. Buiten drijven dikke wolkenpakken voorbij. Het lokaal van Wilde Wijk is donker in dit schaarse winterlicht, maar niet steenkoud. Het zweet staat op mijn rug van het fietsen en de koude wind heeft me tegelijkertijd doen rillen. Maar nu ben ik binnen. In de gangen hoor ik roepende kinderen. Die levendigheid bemoedigt mij. Ik doe de verwarming aan en pak mijn schilderspullen uit de kast in de hoek. Het is maar een klein hoekje, op een plank waar nog meer dingen liggen. Het is echt donker in het lokaal. Buiten valt een dikke bui, met hagelstenen. Ik zie niks. Met een druk op de lichtknop is het duister verdreven. Ik schrijf een berichtje aan de vrouw, die dit alles beheert: “Ik ben er.” Het lokaal wordt langzaam warm en ik kan beginnen.
Het begint weer te komen. Langzaam vind ik hier weer een plek in de gemeenschap. Dat is nodig, om me gelukkig te voelen. Te zijn onder mensen die je kent en waar je een band mee hebt. Met alles wat er onderling ook mag spelen. Er waren momenten dat ik gelukkig was. Op de werf in Utrecht, tussen de jongens die allemaal houtbewerkers waren. We zaten aan de gracht onder de bomen. Ik luisterde en leerde veel van hen. We lachten, keken naar elkaars werk en dronken een biertje, aan het einde van de dag. Ik denk aan mijn man, die houtdraaier was en die ik kuste tussen de krullen. Ik werkte bij de post, gelukkig was ik, met een eigen wijk. De mensen kenden me. Ik hoorde bij hun straat en soms kreeg ik een koekje of een mandarijn. Ook mijn eigen rondvaartboot kon me heel tevreden stemmen met een vaste klantenkring. Zelfs toen mijn man er niet meer bij was. Alles verandert. De werf is nu vrijwel leeg, de ateliers en de bedrijvigheid zijn verdwenen. In de gracht mogen geen boten meer liggen. De post heeft zijn gezicht verloren en niemand kent elkaar nog. Het is een bedrijf als alle anderen, haastig en slecht betaald en de postbodes van toen bestaan niet meer.
Het is elke keer zoeken naar je plek. Alles wordt steeds weer door elkaar geschud. De redenen waarom dat is, daar zullen we het maar even niet over hebben. Vroeger was het anders. Je woonde in een dorp en je vertelde wat je vader deed. Je was de zoon dan die en de kleinzoon van die en die, en iedereen wist dat. Alles was duidelijk. Maar de wereld verandert in steeds sneller tempo. Wie weet er nog zijn plek? En net zo goed als dat doden niet terugkeren, kun je niet verlangen naar een wereld die voorbij is.
Ik denk aan mijn man, die niet meer leeft. Aan mijn moeder die ik zo vaak belde, en die me veel meegegeven heeft. De tijd dat zij er waren is voorgoed voorbij. Alles is anders nu. Het vuur dat brandt in mij dankzij het kooltje, dat wij elkaar konden doorgeven. Dankzij de dagen dat ik gelukkig was, heb ik geleerd te zien wat mij verlichting geeft en wat ik opnieuw kan scheppen. Blijmoedig ga ik door. Weer en weer. Waar dan ook. Ik schilder. Het lokaal is nu lekker warm, en ik ben niet meer verkleumd. Ik hoor het gelach van kinderen op de gang. Ik doe de deur open en meteen staat er een klein meisje. Ze kijkt recht naar binnen. Recht voor haar hangt mijn schilderwerk aan de muur. “Dat is een mooi schilderij!” zegt ze. Zij schildert ook, vertelt ze. En nog veel meer doet ze. Ze maakt van alles, met alles wat er maar is. Ik lach verheugd en ze kijkt stralend terug. Dan rent ze weer weg, de anderen achterna.
Alles wat me gelukkig maakt, vind ik hier. En ook deze dag gaat voorbij, ook dit zal weer veranderen. En ik ga verder. Wat ontbreekt dat bouw ik op. Overal, waar dan ook, steeds weer en weer. Met alles wat er is.
Klik hier om het verhaal te beluisteren.




