Grote strandschoonmaak op Schier

Stichting De Noordzee organiseerde een reeks schoonmaakacties en dit keer ging ik mee. Met een grote groep struinden we het verlaten strand af, in weer en wind.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

.

Op de boot naar Schiermonnikoog wacht ik op vertrek. Links is water en lucht, rechts loopt de dijk. De zee en de wolken zijn altijd anders. Het is de speling van het licht, die de kleur van het water verandert. Het is de zon die glinsterende rimpels maakt in het oppervlak. De luchten zijn weids en indrukwekkend, het water is groenblauw. Er drijft een dikke wolk voor de zon en eensklaps is de glinstering weg, blauw wordt geelgroen. Meeuwen scheren en schreeuwen over het water. In de verte langs de oever duikt een aalscholver onder, op jacht naar vis.

Maar het gaat slecht met de vis en de zee. Grote vissen zijn verdwenen en kleintjes zijn er ook steeds minder. Er wordt overal ter wereld gevist, bijna geen plek wordt met rust gelaten. Overmaat schaadt en doet veel kwaad. Slordigheid en nonchalance ook. Zeehonden worden gevonden met hun kop verstrikt in netten, zeevogels met doppen in hun maag. Ronddrijvende zooi doet het zeeleven geen goed. Zeventig jaar geleden was het nog heel anders. Eigenlijk is dat best kort geleden. Maar nu is het zo, en dan kan je er maar beter het beste van maken, vind ik. Daarom gaf ik me op voor de grote schoonmaak op Schiermonnikoog.

Stichting De Noordzee organiseert het nu twaalf jaar: De Beach Clean Ups tour. De groep verzamelt zich op een terras bovenop de duin en na de thee gaan we los. Het is heerlijk om met gelijkgezinden het strand af te struinen als een troep strandvogels. Trots steekt iemand een groot stuk touw in de lucht of een deel van een net. Reuze interessant is het, om aan kleine draadjes te trekken die uit een bult steken. Onder het zand blijkt dan een hele kluwen verborgen te zijn, als je het treft. Ik schep er een kinderlijk genoegen in.
Tussen de bedrijven door leren we ook nog wat. Al een paar keer heb ik wat groen, uit elkaar gevallen plastic opgeraapt. En nu een hele bos. Wat een hoop, denk ik, en wil het in de plastic zak stoppen. Maar dan komt er een jonge vrouw aan. Ze stelt zich voor als Nina. “Dat is geen plastic” zegt ze. “Het is zeesla!” Oude zeesla wordt transparant, vertelt ze. Je kunt het duidelijk herkennen. Er zitten groene stukjes aan en er zitten gaatjes in. Het scheurt makkelijker uit elkaar. Plastic voelt ook stugger aan. Nina is mariene ecoloog en ze vertelt ons veel.
We lopen verder, vinden een bezem, een pen, stukken van een groene eierdoos en een heleboel gestolde paraffine. Paraffine wordt vervoerd als droge of natte bulk over zee. Na het lossen van een lading paraffine in de haven, blijven er altijd restjes achter in de opslagtanks van het schip. De opslagtanks worden daar schoongemaakt voor het laden van de volgende vracht. Voor het gemak worden de resten paraffine soms rechtstreeks van schepen geloosd in zee, en niet afgeleverd in de haven. Dat is niet alleen vervuilend, het zou anders mooi gerecycled kunnen worden of verbrand, waarbij bruikbare energie vrijkomt. Zonde dus.

Soms ligt het in dunne plakjes op het zand, dan weer in klonten met veel merkwaardige uitstulpingen. Er zijn jutters die zich daar speciaal op richten. Ik niet. Ik kijk naar andere dingen. Zo heeft iedereen een andere focus. Eigenlijk moeten we op peuken letten, maar die zijn hier niet op dit afgelegen stuk strand. Turend struinen we verder, Dan heb ik weer iets raadselachtigs beet, wat ik vaker heb gezien. Een plak, zanderig van buiten, zwart van binnen. Ik voel eraan. Ik denk dat het zwarte binnenste van klei is, zo stijf is het. De mariene-ecoloog komt weer naast me lopen. “Dat is zwarte zeeklei” zegt ze. “Er zit veel organisch materiaal in. Vroeger was de Waddenzee moerasland, en ook delen van de Noordzee. Je kan hier ook stukken losgeraakt veen vinden. Of hele oude botten van landdieren die hier toen leefden.” Terwijl ze het zegt, herinner ik het me het verhaal, dat ik daarover las. Doggerland! Als het op aarde kouder werd groeiden de ijskappen op de Noordpool en stond de Noordzee droog. Dat gebeurde meerdere malen. Er zijn resten van nederzettingen gevonden van wel een miljoen jaar oud. Er leefden hier mensen in de toendra’s, lang geleden. Er was water in de rivieren die er doorheen stroomden. Als de wind uit het noorden kwam, dan waaide het fijne witte zand vanuit Scandinavië helemaal naar hier. Schiermonnikoog bestaat dus uit zand van Scandinavië. Het is een mooi strand waar we lopen, veel witter dan aan de westkust. Je ziet hoe makkelijk het wegwaait, dat fijne zand in de wind, vlak over de grond, als een rivier gaat het. Of als sluierwolken in een film, die je versneld afspeelt. In de ijstijd was de hele vlakte één grote zanderige wind. Ik staar naar de horizon en stel het me voor.

.

.


Verschillende ijstijden volgden elkaar op. Ook met de laatste ijstijd kon je hier zo naar Engeland lopen. Toen het water weer steeg kwamen de moerassen met al hun plantengroei. Het werd steeds warmer en het water steeg verder. Engeland kwam los van het vasteland en de Noordzee kreeg steeds meer de vorm die ze nu heeft. Maar de zwarte zeeklei bleef,  als stille vertegenwoordiger van oude tijden. Het ligt als daar als deel van de bodem en bij graafwerkzaamheden komen er stukken los. Die zwarte plak is dus niet zomaar rotzooi, het vertelt een verhaal van duizenden jaren geleden! Het blijft indrukwekkend. Daarom houd ik van de aarde, om al die verhalen die ze met zich mee draagt. Daarom is dit zo leuk.

We lopen een fiks eind en hoewel het steeds vrij zonnig was, dreigt er nu een donkere regenwolk. Vanuit het niets steekt een koude rukwind op. Niemand maalt er om. Bewonderend kijken we naar de ruige zee en laat de wind maar waaien. De lunch eten we op achter de trekker. De kar erachter begint al aardig vol te raken. De laatste jutter arriveert en gooit er een groot stuk plastic in. In de luwte van de trekker eten we ons brood, iedereen op zijn kont in het zand. Dan struinen we weer het hele eind terug. Niemand haakt af, en wanneer de tocht is afgerond stralen we met rode blossen op de wangen. Er zijn er veel die elk jaar terugkomen. Ik geloof dat ik dat ook maar doe.

.

Klik hier om te luisteren naar het verhaal.

.

.

Het roert zich rond de lege pannen

Ik was bij de demonstratie voor Gaza in Leeuwarden.

.

.

Ze zit op de stenen rand die het grasveld afbakent, voor het station van Leeuwarden. Bij de twee grote witte kinderhoofden is het druk. Dit is het beginpunt van de demonstratie voor Gaza. Ik ken haar wel, Ina is er bij elke demonstratie. Ik zie haar, maar groet niet, want ik ben geconcentreerd op de pan in mijn handen. “Neem lege pannen mee,” stond aangekondigd. Lege pannen voor Gaza, waar schonkige vaders voor hun hongerige kinderen het leven wagen, alleen maar om voedsel te bemachtigen. Waar tientallen vrachtwagens vol voedsel van hardwerkende hulporganisaties geen toegang krijgen. Waar mensen worden doodgeschoten als ze een zak meel proberen te bemachtigen op de locaties die daarvoor bedoeld zijn. En dit wordt nog steeds getolereerd door de huidige politiek. Daarom zit zij daar, tussen vele anderen, Ina. Heeft zij ook een lege pan? Ik zie niets. Weinig pannen zie ik. Of ja toch, hier en daar zie ik er eentje uitsteken in een tas, met een pollepel erbij. Een pan als slaginstrument. Samen herrie maken voor Gaza. Een demonstratie is ook een moment om moed te verzamelen, energie op te trommelen, gelijkgestemden te ontmoeten. Ik loop van de ene kant naar de andere. Ik kijk naar het voorbijgaande verkeer en laat uitdrukkingsloos mijn lege pan zien. Ik heb geen pollepel mee. Mijn pan is gewoon leeg. Ik weet niet of ze het snappen, de automobilisten als er geen spandoek naast staat. Uiteindelijk loop ik naar Ina toe. Ze kijkt verrast als ze me ziet. “Hoe is het? Met mij niet zo best. Ik denk heel veel aan Gaza. Elke dag. Ik word er neerslachtig van,” zegt ze. “Maar ik heb een vlag opgehangen van Palestina, aan mijn voorgevel.” Ik begrijp het: “Dan laat je nog steeds zien waar je voor staat, terwijl je ondertussen ook aan andere dingen kan denken.” Ze knikt. Ik kijk even stil voor me uit en zeg dan dat ik weer verder ga. Ik wil verder niet meer praten en ook geen lawaai maken. Dat doen de anderen al. Bij mij zal de stilte spreken, stilte tussen de vele stemmen. De lege pan in mijn hand moet het vertellen.
We vertrekken. Langzaam stappen we voort, ik loop naast een spandoek over de uithongering. De voorspreker roept door de megafoon. “Dertigduizend kinderen dood! Israël pleegt kindermoord! Nederland financiert!” Bij elke stap dringt het dieper door. Ze hebben dit goed voorbereid. Ik zie hoe anderen blij worden, dat ze niet alleen staan met hun verdriet en afkeer over de huidige koers. Ze trommelen er flink op los, met hun pollepels en deksels. Maar de woorden hameren er bij mij hard in, versterkt door de stille zwijgende houding waar ik voor koos. Ik vang de zinnen in mijn lege pan, die zwaarder wordt. Een fotograaf ziet het. Hij kijkt naar mijn gezicht, hurkt op zijn knieën en maakt een foto.

We lopen de hele binnenstad door, en als we in het park zijn lopen we rond de vijver bij de Prinsentuin. Hier zie ik pas goed hoe lang de stoet is, ik zie het einde niet eens. Het lijkt wel of er onderweg steeds meer mensen bijgekomen zijn. De tocht leidt ondertussen terug naar de binnenstad. Ik kijk naar anderen die aan de kant staan, ze stoppen en kijken, eerst verkennend naar de reden, dan verschijnt er een nadenkende blik. Soms is er een glimp van respect of een glimlach. Er zijn er ook die keihard doorlopen, tegen je aanstoten in het voorbijgaan, alsof ze kwaad zijn dat er alweer een demonstratie de weg blokkeert. Een keurig opgemaakte Indische dame haalt minzaam haar wenkbrauwen op, wanneer ze het lawaaierige zootje passeert. Maar die reactie is veruit in de minderheid. Meer dan tachtig procent van de bevolking is het ermee eens, weten we inmiddels. De moordpartij in Gaza moet stoppen.

Over de hele wereld groeit de verontwaardiging. Dit is de herhaling van WO2. En de politiek gedraagt zich lomp en onverschillig. Onverdraaglijk is dat.
Maar terwijl ik door de stad loop zie ik ook iets heel anders. Iets kleins wat me verheugt. Er is niemand die er op let. Maar ik zie het in de perken, tussen de velden klaver bij het station, en tussen de huizen. Bloemen zie ik met rondzoemende hommels, steeds meer bloemen en steeds meer hommels. Zoemende bloemen laten bij mij iets trillen. Het geluk dat ik hierdoor oogst, zet ik in voor hen, die op plekken leven zonder bloemen, zonder hommels. Ik begrijp nu dat dit het is, waardoor ik door kan gaan. Het gezoem is een energiebron die nooit stopt. Leven maakt licht en alleen een vrolijk hart brengt genezing. Waar las ik dat ook alweer? We lopen langs de gracht, waar net een rondvaartboot voorbijgaat. De gids stopt met spreken en kijkt omhoog. We komen bij de Waag. De demonstratie is ten einde. Iedereen gaat in een kring om de spreker staan, behalve ik. Ik sta nog steeds met mijn gezicht naar buiten gekeerd, naar de anderen. Mensen wandelen door, zoeken vertier bij terrasjes en winkels. Doodstil sta ik, met in mijn handen de lege pan. In Gaza is een holocaust aan de gang. Hier sta ik en ik kan niet anders.

Een eind verderop zit een man op een bankje, een man met een baard. Hij kijkt terug. Minutenlang.

.

.

De wortels zijn de ziel

Er zijn vluchtige verhalen bovengronds, van wat mensen denken te zien. En er er is het verhaal ondergronds: het gemeenschappelijke verhaal dat doorgaat en waarin elk mens een specifieke eigen bijdrage doet. Soms weet je daarvan, soms weinig en vaak ook helemaal niets.

.

Het laatste schilderij van van Gogh was een bodem met boomwortels, gemaakt langs een weg bij Auvers-sur-Oise bij Parijs. (Info: https://www.goedbodembeheer.nl)

Het is markt. Op het bankje bij de loempiaman zit Sietske. Ze wenkt me. “Kom je ook een loempia eten? Ze zijn zo lekker!” Ik antwoord dat ik dat soort dingen niet meer doe. Ik wil nog lang met mijn spaargeld doen en ook nog bomen kunnen planten en Treesistance blijven steunen. “Dan betaal ik het.” Daar zeg ik geen nee tegen en ik ga naast haar zitten. We hebben elkaar vaak kort gesproken maar nog nooit echt uitgebreid. “Hoe is het?” vraagt ze “Ik dacht dat je weer verder zou trekken met je wagen.”

Ik woon hier nu vier en een half jaar in Friesland, bij Leeuwarden. Beeldvorming gaat snel, het veranderen ervan veel langzamer. Het kan wel tien jaar duren of veel langer nog, weet ik uit eerdere ervaringen. “Ik wilde van begin af aan al blijven”. Ze knikt, wil verder vragen, maar we zijn afgeleid. Voor ons speelt een Iers bandje. We klappen mee met het ritme tot er een rustiger nummer volgt. Ik kijk naar de menigte mensen en de bomen die hier pas zijn geplant op het plein bij de Waag. Het doet me denken aan de bomen thuis bij de boerderij. Veel van wat ik heb geplant begint al groot te worden. Vier jaar geleden de eersten en elk jaar plant ik verder. Maar weinigen weten ervan. Maar wat vier jaar geleden in de krant stond weten ze nog wel: er is hier in Friesland een vrouw die een nomadisch leven zou leiden. Ik noemde mezelf een gewortelde nomade. Het woord “nomade” blijft hangen. Daar hebben mensen een beeld bij. Er zijn veel nomaden, met busjes en laptops. Maar dat “gewortelde” dat snappen mensen niet. Terwijl het daar juist om gaat. Sietske wil nu echt weten hoe het met me is. Het antwoord blijft uit, want het feest begint weer. De muziek wordt wilder, Sietske en ik klappen en lachen. Ik heb mijn loempia nog niet gehad, de baas is eerst maar andere klanten aan het helpen. Tot de band ophoudt met spelen. Ik kijk hoe de vier muzikanten om de hoek verdwijnen. Ik eet mijn loempia, Sietske de hare. Ze vertelt me over haar leven nu, we praten over mensen die we beiden kennen en het goede wat ze doen. Dan vraagt ze opnieuw naar wat ik nou eigenlijk doe. Net als ik uitgebreid wil antwoorden komt er iemand aan die haar nodig heeft. Ze excuseert zich en we nemen afscheid. Terwijl ik nog even blijf zitten, denk ik eraan hoe lang het duurt voor een nieuw verhaal geland is. Er gaan jaren overheen voor wat je vertelt is ingedaald. En ondertussen blijf ik planten, ver weg tussen de weiden, waar ik maandenlang niemand zie. Ik denk aan de bomen en het land, ze roepen me.

Het planten van bomen gebeurt in stilte. Terwijl iedereen wat anders aan het doen is plant ik door. De natuur is onze basis. Het is niet alleen dat ik houd van wat ik doe, ik zie het ook als verantwoordelijkheid. Eenvoudig leven hoort daar voor mij onlosmakelijk bij. Trekken met de wagen doe ik niet. Wortelen, daar gaat het nu om. Dat we dit weer leren in een mensenwereld die steeds verder ontworteld raakt.
Geplante bomen en struiken groeien. Soms is er wat mis, dan help ik ze. Met hen heb ik een band die echt is. Ze zeggen niks, ze zijn er. Ze maken me stil, zodat ik alleen nog maar oor en oog ben. Ze komen met verrassingen, dingen die ik zelf nooit bedacht heb. Zonder bijgedachten knip ik het riet, geef het leverkruid en de perenboom de ruimte. Ik wied tussen de aardappels, knip het maaisel tot losse mulch. Ik zorg ervoor. De bomen groeien dicht en sterk. De vogels komen terug en ik kom steeds weer terug. En mocht ik er ooit niet meer zijn, dan groeit alles door op geheel eigen wijze. Voor ik ooit mijn laatste adem uitblaas zal ik kijken naar mijn eeltige vingers en dan weet ik: Ik maak voor altijd deel uit van dit verhaal, een verhaal dat niet alleen van mij is. Wortels groeien opnieuw uit. Maar wat erboven groeit gaat elk jaar dood. Wortels zijn de ziel. Wat echt van belang is vindt zijn weg wel. Het gaat door, in zoekende wortels die elkaar vinden in het ondergrondse web. Het komt via mij en anderen. In welke vorm ook, het gaat door en zo wordt het hele netwerk gevoed.

Ik neem de laatste hap van mijn loempia. Sietske verdwijnt tussen de mensenmenigte.

.

Elke wortel is anders.

‘Onder de grond zijn er veel meer voedingsstoffen dan boven de grond. Voedingstoffen die bovendien in verschillende vorm voorkomen. Voor een mobiel element als stikstof is een heel andere wortel nodig dan een immobiel element als fosfaat.’ ‘Daarnaast hebben mycorrhiza-schimmels een grote invloed op het wortelstelsel’, vervolgt ze. ‘Eigenlijk kun je niet spreken van een losse wortel; schimmel en wortel(s) vormen een systeem. (Monique Weemstra, WUR)

.

Weet je al van mijn nieuwe boek: “De heilige traagheid der dingen? Ik was genoodzaakt een nieuwe uitgever te zoeken, de oude moest inkrimpen. Maar iedere keer dat iemand interesse toont krijg ik weer moed! Elke inschrijving is welkom.

Robuust geluk in roerige tijden

Bestaat er ook robuust geluk? Je maakt het, met alles wat er is. Dankzij het gloeiende kooltje dat je meekreeg van anderen.

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Daar sta ik dan. Nat van de kleddersneeuw en met koude voeten. Buiten drijven dikke wolkenpakken voorbij. Het lokaal van Wilde Wijk is donker in dit schaarse winterlicht, maar niet steenkoud. Het zweet staat op mijn rug van het fietsen en de koude wind heeft me tegelijkertijd doen rillen. Maar nu ben ik binnen. In de gangen hoor ik roepende kinderen. Die levendigheid bemoedigt mij. Ik doe de verwarming aan en pak mijn schilderspullen uit de kast in de hoek. Het is maar een klein hoekje, op een plank waar nog meer dingen liggen. Het is echt donker in het lokaal. Buiten valt een dikke bui, met hagelstenen. Ik zie niks. Met een druk op de lichtknop is het duister verdreven. Ik schrijf een berichtje aan de vrouw, die dit alles beheert: “Ik ben er.” Het lokaal wordt langzaam warm en ik kan beginnen.

Het begint weer te komen. Langzaam vind ik hier weer een plek in de gemeenschap. Dat is nodig, om me gelukkig te voelen. Te zijn onder mensen die je kent en waar je een band mee hebt. Met alles wat er onderling ook mag spelen. Er waren momenten dat ik gelukkig was. Op de werf in Utrecht, tussen de jongens die allemaal houtbewerkers waren. We zaten aan de gracht onder de bomen. Ik luisterde en leerde veel van hen. We lachten, keken naar elkaars werk en dronken een biertje, aan het einde van de dag. Ik denk aan mijn man, die houtdraaier was en die ik kuste tussen de krullen. Ik werkte bij de post, gelukkig was ik, met een eigen wijk. De mensen kenden me. Ik hoorde bij hun straat en soms kreeg ik een koekje of een mandarijn. Ook mijn eigen rondvaartboot kon me heel tevreden stemmen met een vaste klantenkring. Zelfs toen mijn man er niet meer bij was. Alles verandert. De werf is nu vrijwel leeg, de ateliers en de bedrijvigheid zijn verdwenen. In de gracht mogen geen boten meer liggen. De post heeft zijn gezicht verloren en niemand kent elkaar nog. Het is een bedrijf als alle anderen, haastig en slecht betaald en de postbodes van toen bestaan niet meer.

Het is elke keer zoeken naar je plek. Alles wordt steeds weer door elkaar geschud. De redenen waarom dat is, daar zullen we het maar even niet over hebben. Vroeger was het anders. Je woonde in een dorp en je vertelde wat je vader deed. Je was de zoon dan die en de kleinzoon van die en die, en iedereen wist dat. Alles was duidelijk. Maar de wereld verandert in steeds sneller tempo. Wie weet er nog zijn plek? En net zo goed als dat doden niet terugkeren, kun je niet verlangen naar een wereld die voorbij is.
Ik denk aan mijn man, die niet meer leeft. Aan mijn moeder die ik zo vaak belde, en die me veel meegegeven heeft. De tijd dat zij er waren is voorgoed voorbij. Alles is anders nu. Het vuur dat brandt in mij dankzij het kooltje, dat wij elkaar konden doorgeven. Dankzij de dagen dat ik gelukkig was, heb ik geleerd te zien wat mij verlichting geeft en wat ik opnieuw kan scheppen. Blijmoedig ga ik door. Weer en weer. Waar dan ook. Ik schilder. Het lokaal is nu lekker warm, en ik ben niet meer verkleumd. Ik hoor het gelach van kinderen op de gang. Ik doe de deur open en meteen staat er een klein meisje. Ze kijkt recht naar binnen. Recht voor haar hangt mijn schilderwerk aan de muur. “Dat is een mooi schilderij!” zegt ze. Zij schildert ook, vertelt ze. En nog veel meer doet ze. Ze maakt van alles, met alles wat er maar is. Ik lach verheugd en ze kijkt stralend terug. Dan rent ze weer weg, de anderen achterna.

Alles wat me gelukkig maakt, vind ik hier. En ook deze dag gaat voorbij, ook dit zal weer veranderen. En ik ga verder. Wat ontbreekt dat bouw ik op. Overal, waar dan ook, steeds weer en weer. Met alles wat er is.

Klik hier om het verhaal te beluisteren.

Een eiland waar je kan verdwalen

Elke keer ga ik op weg naar de Balg, om nooit aan te komen.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Ik sta tussen de Kobbeduinen van Schier. Mijn fiets heb ik net tegen het hek gezet, dat daarvoor bedoeld is. Er staan verscheidene andere fietsen, want het is mooi herfstweer. Voor me staat het herkenningspunt, een driehoek van houten balken, dat al van verre te zien is. Dat moet ook. Zonder dat verdwaal je hier zomaar. Er zijn er genoeg die naar de Balg wilden lopen en die de weg kwijt raakten. Vooral in de mist, dan is er geen enkel herkenningspunt meer. Als de dagen korter worden, kunnen de nevels zomaar ineens over de vlakte komen rollen. Het is aan het einde van een mooie zonnige dag, zoals vandaag. De Balg is verder dan je denkt. Al meerdere malen heb ik een poging gewaagd om er te komen, maar nooit is het gelukt. Vandaag probeer ik het weer. Ik weet niet of ik er kom. Eigenlijk is dat wel mooi. Een doel dat je wilt bereiken maar wat steeds ver weg blijft, dat krijgt iets magisch. Er zijn al te veel makkelijk bereikbare doelen. Stap in je auto en je bent er. Niks aan. De Balg is één van de weinige punten in Nederland dat nog echt omringd is door wildernis. Waar geen bordjes staan, kilometers lang, en waar je de weg kan kwijtraken. Fijn. Daarom doe ik er lang over. Daarom hoef ik er niet per se te komen, vandaag. Ik loop zonder kaart of wegbeschrijving. Dat zou zonde zijn, van deze mooie kans op avontuur.

Ik besluit om dit keer niet de binnenpaden te nemen, tussen de kwelders door, maar eerst naar het strand te lopen. Het eerste stuk loop ik over gras. De koeien en ganzen houden het kort. Bij een waterstroom is een bruggetje en vlak daarnaast is het drassig. Er zit een mantelmeeuw, die me eigenwijs aankijkt. Hij stampt in de drassige bodem en zoekt wormen. Met respect kijk ik hem aan en ga met een boog om hem heen. Achter de kleine houten brug is nog meer gras. Dan beginnen de rietvelden. Eindeloos zijn ze. Het ruist en glinstert in de wind. Ik kijk goed om me heen naar herkenningspunten. Achter me ligt het overzichtelijke gras. Er is geen mens te zien, alleen een vrouw, die een heel stuk achter me loopt. Ze is nu bij de meeuw. Nieuwsgierig blijf ik kijken. Zou ze er ook omheen lopen? Ja, warempel ze doet hetzelfde als ik. Dat vind ik nou het leuke aan dit eiland. Het is de enige plek waar ik dit tegenkom. Dat mensen dat ook doen. Mijn blik gaat verder, van het open land en de duinen achter me, naar de wildernis voor me. Hier wordt het vlakker, hier tussen de rietvelden. Nu even goed onthouden. Die bult daar, dat bosje. Als ik dat in mijn geheugen prent, vind ik straks de weg terug. Het pad is smal, het riet komt tot mijn borst. Maar de grond is droog en dat is al heel wat. Dan kom ik bij een splitsing. Ik kan drie kanten op. Je weet het nooit hier, sommige paden zijn door mensen gemaakt, maar andere door de koeien. Het verschil is moeilijk te zien. Ik kies het linkse pad, maar na een paar honderd meter loop ik tegen water aan. Het glinstert tussen het riet door. Ik kan niet zien hoe ver het water door loopt. Een heel eind verderop zie ik een zilverreiger opvliegen. Kennelijk is het daar nog steeds nat of drassig, anders zat hij daar niet. Ik besluit om terug te lopen.

Als ik terug kom op de splitsing loopt daar de vrouw, die net als ik om de mantelmeeuw heen liep. “Wil je ook naar het strand? Dit is niet het pad. Je loopt tegen water aan,” zeg ik. Ze kijkt op haar kaart, afkomstig van het VVV. “Toch zou het hier moeten zijn” zegt ze. Voor de zekerheid kijkt ze ook nog even op de telefoon. Er is ook een pad dat naar rechts loopt. “We moeten hierheen” zegt ze. “Ik bedoel, ik ga hierheen” verbetert ze zichzelf. En ze voegt daad bij woord. Ik denk ook dat dit het beste pad is. Om mijn eigen keuzes te blijven maken, loop ik vijftien meter achter haar. Anders word ik alsnog tot kaartjes en telefoon veroordeeld. En ik wil immers niet teveel weten, van hoe het zit. Dat wil ik zelf ontdekken. Alsof ik Livingstone ben. Of Freija Stark, een vrouw met de naam van de oude godin van de liefde. Alleen reisde zij de hele wereld af en ik ontdek het hier. Ik doe alsof, want alles is hier al ontdekt. Voor mij loopt de vrouw met de kaart. Af en toe kijkt ze om en roept ze iets naar me. Ik bewaak zorgvuldig de afstand. Uiteindelijk stopt het riet bij een kleine open vlakte, waar in de winter water staat. Het is nog donker van het vocht. Er achter loopt het omhoog en daar zijn de duinen, die de zee omlijsten. “Daar staat een bankje!” roept de vrouw triomfantelijk. Precies op dat moment komt er een grijs stel aanlopen. Ze lopen op de Reddingsweg, die loopt gewoon het hele eind rechtuit, tot aan de Balg toe, heb ik begrepen. Maar precies weet ik het niet. Dat wil ik ook niet weten. Ik wil alleen datgene zien wat net één stap verder is.

De vrouw gaat op het bankje zitten. Ik hoor dat ze Hermien heet en ze komt uit Houwerzijl. De mensen op de Reddingsweg lopen na een korte uitwisseling weer door. Toch bijzonder, dat we elkaar allemaal hier ontmoeten, bij dit ene bankje, terwijl er in de verste verte niemand anders te zien is. Hermien maakt een foto van me. Met haar eigen telefoon, want ik heb de mijne natuurlijk thuis gelaten. “Fijn voor mijn blog”. Ze zal hem opsturen. Maar dat heeft ze nog niet gedaan. Daarom staat er nu een foto zonder mij. Maar het is en blijft Schiermonnikoog. Het eiland waar je kan verdwalen.

.

.

Een van de bekende vrouwelijke ontdekkingsreizigers: https://nl.wikipedia.org/wiki/Freya_Stark

Dat hoort eigenlijk niet

Voor het raam van mijn appartement is een zithoek. Op de stoelen ligt bagage. Van wie is dat?

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Op de kampeerboerderij op Schiermonnikoog is het rustig. “De Branding” heet de camping, en ik kom hier nu al vijfentwintig jaar. Het eiland was het tweede thuis van mijn man, voor ik hem kende. Gek genoeg ben ik er nooit samen met hem geweest. Pas na zijn dood heb ik de band met het eiland hersteld. Op de boerderij is intussen het één en ander veranderd. De oude boer is met pensioen en de jonge heeft het overgenomen. Er lopen weer kinderen rond. Alles gaat door. Ik krijg alleen geen verse melk meer. Maar het appartement is wel met meer smaak ingericht.

De twee kamers waar ik vier dagen verblijf, zijn op de begane grond. Het is alsof het plekje op mij ligt te wachten, en het is een gek idee dat er intussen al zoveel anderen hebben gelogeerd. Ik sta in de vertrouwde keukenhoek, het is ochtend, en ik ben net onder de douche uit. Een douche, helemaal voor mij alleen! Nog nagenietend loop ik naar de tafel om mijn ontbijtkom op te ruimen. Door het raam van de buitendeur zie ik de zithoek. Er staan allemaal tassen op de stoelen. Dat klopt eigenlijk niet, denk ik kritisch. Die zithoek hoort bij dit appartement. Meer nieuwsgierig dan geërgerd kijk ik door het grotere raam. Een man kijkt onbekommerd terug en zwaait vrolijk naar me. Hij heeft blauwe kinderogen. Ik zwaai terug en ga terug om mijn kom om te spoelen.

Even later zitten ze naast hun bagage. Ik zie het niet, ik hoor het, terwijl ik de warme kraan openzet. Het duurt even tot het heet is. Ik wacht en hoor ze praten, de man en een vrouw, ze zitten met hun ruggen tegen de muur aan, onder mijn aanrechtraampje. Hij zingt een liedje voor haar. Dan klinkt er gerammel. De blonde schoonmaakster komt langslopen met emmers. Ik zie nog net haar hoofd. “Waar blijft de koffie?” grapt de mannenstem. De schoonmaakster grijnst plichtmatig en loopt door. Ik draai de kraan dicht, loop naar de glazen deur en doe de schuif eraf. Als ik mijn kop om de hoek steek zie ik naast de man een jongere vrouw, met donkerblond haar in een nonchalante knot. “Willen jullie koffie?” vraag ik. Ze kijken blij verrast, vooral de jonge vrouw begint helemaal te stralen bij mijn vraag. Kan dit wel, hier zomaar gaan zitten, had ze zich afgevraagd. Ja, het kan dus. Er zijn zelfs mensen die er blij mee zijn, dat er eens iemand op hun bankje komt zitten. “Het is zo klaar!” zeg ik opgewekt. Ze hebben nog even tijd, voor de bus gaat. Ik zet de koffie en geef ze allebei een mok vol. We raken in een geanimeerd gesprek. Maar de vrouw houdt wel de tijd in de gaten. “We moeten nu echt weg, de bus gaat,” zegt ze. De bagage wordt rap op de rug gehesen, de bank is ineens weer leeg. Misschien komt er nog iemand, misschien niet. Hoe dan ook: Liever hoor ik lachen en zingen dan dat het moet zoals het hoort. Zeeën van stilte vind ik thuis wel weer terug. Thuis, aan de andere kant van de Waddenzee, tussen de groene weiden.

.

Het gaat door

Een zoektocht naar Ubuntu

.

.

Wakker liggen om een keuze te maken.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is vijf uur in de ochtend. Ik lig in bed en ik ben kwaad. Maar het is op een goeie manier. Het doet me bezinnen wat dit betekent en wat ik ermee doe. Het is namelijk zo: Ongeveer een jaar geleden heb ik een bankje geplaatst, naast het pad. Ik noemde het een “Ubuntubankje”. De betekenis van het Afrikaanse Ubuntu is: Ik ben doordat wij zijn. Een bankje dus, voor iedereen. Door het grote geheel te dienen, deel ik mee in de oogst.
Het Ubuntubankje stond naast het pad, niet om in bezit te nemen, maar ten dienste van iedereen die er langs zou lopen. Ik hoopte daarmee vaker een praatje te kunnen maken, samen, op het bankje. Maar er zat nooit iemand. Auto’s reden hard voorbij. Mensen op de fiets keken recht vooruit, allemaal op weg ergens naartoe. Slechts eenmaal heb ik er op gezeten, samen met een tijdelijke buurvrouw. Die ging weer weg. En ik ging weer verder.

Alleen was ik bezig, samen met de bomen. Maar ik heb ook mensen nodig. En het Ubuntubankje werkte niet. Integendeel, zonder vragen was het twee keer verdwenen. Grote groepen kampeerders. Ze komen en gaan. Ik denk dat het anderen zijn, niet van hier. Anderen, met haast. De derde keer kwam het kapot terug. Een van de latten was gebroken, en in de kopse kanten zaten overal scheuren. Veel te zwaar belast. Het Ubuntuproject was mislukt. Kwaad was ik. En kwaad ben ik nog steeds. Ik lig in mijn hangmat en sta op scherp. Wat ga ik doen? Blijf ik nog jaren hier, werkend in hetzelfde bosje, naast een Ubuntubankje waar ik niks aan heb? Nee, dat ik in geen geval. Ik wil nu kiezen hoe ik actie onderneem. Over een week is mijn vriend er weer. Die is drie maanden weg geweest. Als hij er is wordt mijn keuze minder scherp. Het leven wordt dan te gemakkelijk. Het moet nu. De nacht is donker en de zaklamp ligt naast me. Ik doe hem aan en schijn op de wekker. Het is half zes geworden, slapen kan ik niet en wil ik niet. Dit is belangrijk.

Ineens schiet mij iets te binnen. Deze week kreeg ik een visitekaartje, van een vrouw met een deel- atelier. Ik had haar erom gevraagd, omdat ik al een tijdje aan het woekeren ben met de ruimte. Ik ben begonnen met schilderen, schilderijen voor bij mijn boek. Maar daar heb ik niet echt een plek voor. Na vier kleine, wil ik nu een heel groot schilderij maken, passend bij hetzelfde thema. En nu denk ik aan haar. Dat is het! Ik ga naar haar toe. Het bankje ruim ik op. Mijn weg leidt nu naar de stad. Daar zijn mensen. Daar moet een plek zijn waar het bruist. Waar ik kan schilderen, met mensen praten en samen dingen bedenken. Ik ga mijn focus verplaatsen. De bomen groeien ook wel door met minder zorg en aandacht. Het zijn geen jonkies meer. Blij doe ik mijn ogen dicht en slaap meteen.

Na twee uur slapen ben ik al weer wakker. Ik bel de vrouw van het kaartje. “Kom maar meteen” zegt ze. “Het is dinsdag. Ik ben er nu, en de anderen zijn er ook.” Het zijn beeldhouwers. Dat wist ik al. Als je schildert is dat stof niet handig, maar toch neem ik de uitnodiging dankbaar aan. Je weet maar nooit waar het toe leidt. Ik kijk op het kaartje. “De Doas” staat er op. Het is een bruisplek. Zowaar. Een oud bedrijfsgebouw vol creativiteit.

Die middag stap ik binnen. Het eerste wat ik zie is een restaurant, waar je goedkoop een maaltijd kan nuttigen. Ik word er meteen blij van. Na even te hebben gezocht, kom ik bij het atelier. Ze hebben net pauze. Ik heb chocoladetruffels meegenomen van de melktap. Het doosje is meteen leeg. Mooi zo, dat was de bedoeling. Ik ben van harte welkom om te komen werken in het atelier, maar voor schilderwerk kan ik hier niet terecht. “Ik kijk nog even verder in het gebouw” zeg ik en loop naar buiten. Gelijk zie ik een volgende deur. “Wildewijk.” staat er bij de deur. Binnen zitten drie vrouwen en een man. Een van de vrouwen is van rond de veertig met blond haar Ze kijk me meteen aan. Ik lach vriendelijk naar haar. “Wat is dit?” vraag ik, en wijs op het naambordje. Ze staat op en geeft bereidwillig antwoord. “Wildewijk, dat komt van Wat -wil- de- wijk. Het is een verbindingsplek. Op dinsdagmiddag hebben we inloopatelier. Nu dus. ” Mijn ogen staan wijd open. “O echt? Mag ik ook meedoen? Als iemand die niet in de wijk woont?” Ze kijkt bedenkelijk. “Eigenlijk is het wel voor mensen van onze buurt bedoelt.” Terwijl ze dat zegt gaat het als een flits door me heen. O, stel dat ik nergens terecht kan! Op de ene plek krijg je geen atelier omdat ze liever een dertiger hebben, op een andere plek hoor ik niet bij de doelgroep. Wat moet ik dan nog op dat dooie punt, aan het einde van een onverharde weg? De korte nacht doet de emotie opflakkeren tot een felle vlam. “Ik wil me verbinden!”roep ik uit. Het komt recht uit het hart en het komt aan. Haar blik wordt nieuwsgierig en hartelijk. “Okee! Je bent welkom.” Ik ga naar binnen en iedereen geeft me een hand. “Hee ben jij niet van de Swetteblom? Ik ken jou!” Het is een vrouw van zeventig. Ze heet Anneke. En ik moet de groeten doen aan de boer. Kijk, zo is de verbinding meteen gelegd. En voor mijzelf? Want daar ging het nu ten slotte om! Mijn behoefte aan mensen. Ik zal een manier vinden om samen te kunnen werken. En om mijn werk en het verhaal wat ik wil vertellen naar buiten te brengen, met anderen die hetzelfde willen. We zullen de krachten bundelen. Alle wegen leiden naar Rome, voor wie een doel heeft dat recht uit het hart komt. En dit zal er ongetwijfeld één van zijn. It giet troch!

Een week later, dus nadat ik dit verhaal schreef, bel ik met de blonde vrouw, Froukje. Ik mag een hoekje gebruiken als atelier. Werken in een gemeenschap, precies wat ik zocht.
.

.

Voor hen van wie ik leerde in liefde

Een extra lang verhaal waarin drie mensen de hoofdrol spelen, Carla: de kunstenares die mij uitnodigde, Sietse Drentje, die we allebei gekend hebben en mijn man, Michiel.

.

Blauw was Sietses lievelingskleur.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

“De wind is koud” zegt de vrouw, die aan de andere kant van het tafeltje zit. “Kom naast me zitten,” wenk ik ”hier zit je in de luwte.” Ze doet het. De bank van Jonker Sikke is groot zat, hij bestrijkt de hele voorgevel en ligt vol bontgekleurde kussens. Aan de overkant zijn de weilanden en de kerk. Naast mij zit Carla, kunstenares. Het is het verleden dat ons bindt. Een man, die voor altijd jong zal blijven in onze herinnering. Voor haar was hij een vriend met wie ze intensief correspondeerde, vijf jaar lang. Voor mij was hij mijn eerste vriendje, kort maar krachtig. Hij leeft niet meer. Op zijn zeven en twintigste is hij vertrokken en niet meer teruggekomen. Het was een enorm pak brieven, die ze nog steeds van hem had. Dat lag daar maar. Ze opnieuw allemaal lezen, dat wilde ze niet. Dat maakt teveel los. Wat dan? Ze kwam op het idee om ze aan een ver familielid te geven, die radiomaker was. Hij maakte er een mooie podcast van. Dat is geworden als een monument voor hem.

Nu kunnen we het weer hebben over zijn bijzondere persoonlijkheid, de jongen die zijn laatste reis maakte, en ons geschokt achterliet. Die eenzaam stierf in een ver land.

(Luister: https://www.nporadio1.nl/podcasts/docs/112080/194-sietse-drentjes-laatste-reis)

Onverwerkte emoties vormen een mist, die dikker wordt zodra je er in stapt. Het is als stof over je ziel. Om de mist op te lossen, moet je erin. Je kunt het ontlopen, maar het gaat ten koste van de sprankeling, de creativiteit die we nodig hebben om deze wereld te genezen. Ook spullen met emotionele lading, die jarenlang blijven liggen, doen iets met je. Het gaat ten koste van je scheppingskracht. Daar moet je op een gegeven moment wat mee, wil je niet eindigen als een stoffig type. Opruimen is goed, en het beste nemen we mee de toekomst in. Sietse Drentje was in elk geval helemaal niet stoffig. Integendeel. Hij was een dynamisch mens, vol ideeën. Sommige ideeën zwerven nog altijd ergens rond, andere zijn in rook opgegaan. Maar hoe dan ook, we waren gefascineerd door zijn beweeglijke, hartelijke en creatieve persoonlijkheid. Bij het verwerken van het verleden kiezen we voor het beste, dat gebruiken we en zetten we voort. Carla heeft de brieven die hij schreef een nieuw leven gegeven. Ze liggen niet meer bij haar in een donkere hoek, het is een verhaal geworden, gemaakt door een man van de VPRO, en iedereen kan het beluisteren, zich laten ontroeren. Het is een mooie daad geweest.
Ik wijs naar de torenspits van de kerk tegenover ons. “Zie je daar? De zwaluwen cirkelen daar rond en pikken insecten van het dak. Mooi hè…” Ze kijkt. Ze kent het. “Dat zijn vliegende mieren. Op warme dagen komen ze uit. Die gaan heel hoog de lucht in.” Ik kijk naar ze, die vliegensvlugge vogels. Prachtige nesten bouwen ze voor hun jongen. Dit zijn hun laatste weken, voor ze weer vertrekken. Laten ze hun buik maar flink vol eten. Een lange reis zal het worden. Ik bid dat ze weer terugkomen. Allemaal. En dat ik kan zijn als de zwaluw, licht, wendbaar en beweeglijk, nog vele jaren, tot de laatste dag. Licht en beweeglijk, als Sietse. Maar tegelijkertijd toegewijd. Dat de plek waar ik ben mooier mag zijn als ik weg ga. Die twee dingen, allebei.

Ik vertel Carla dat ik een keer met Sietse naar een expositie van haar ben geweest. Het was in een tijd dat ze zoekende was hoe ze verder moest, als kunstenares. “Ik kan me jou niet meer herinneren” zegt ze. “Als je creatief wilt blijven moet je ruimte hebben, dus ook dingen vergeten”. Ik knik. Dat herken ik. Het is voor mij de basis van eenvoudig leven. Het gaat niet alleen over spullen, het gaat ook over een opgeruimd gemoed. Over het verwerken van dingen. Afscheid. Denken aan de doden en wat we van ze leren.

Een en twintig was ik. Sietse was mijn allereerste officiële vriendje. Hij was zes jaar ouder, schrijver, avonturier en vrijbuiter. Zijn vertrouwen in mensen was grenzeloos. Even grenzeloos werd zijn val, later, het ongewisse in. En het begon zo mooi en vol vrolijkheid.
We ontmoetten elkaar op creatief kamp Kijkduin. Daarop volgde een weekendrelatie, hij woonde in Hilversum, ik in Leeuwarden, waar zijn zus ook woonde. We schreven over de prachtige onontgonnen gebieden tussen ons, en we geloofden daarin. We tekenden grote rode harten voor elkaar en gloeiden van geluk wanneer we elkaars brieven lazen. Maar als ik naast hem zat kreeg ik steeds meer last van een brok in mijn keel. We zaten stijf van de spanning naast elkaar, en dan kwam er niks meer uit. Voor hij vertrok maakte hij het uit. Het was een brief waarop ik nooit zou kunnen antwoorden. Hij schreef dat hij niet wist wat hij met ons aanmoest en ging op de bonnefooi naar Turkije. Het goede geluk werd hem niet gegeven. Het bericht dat hij was vermoord, leek onwerkelijk. Daarna droomde ik een intense droom, die mijn hele leven is bijgebleven. Ik had van top tot teen kippevel, toen ik wakker werd.

Er is een man in het veld, een grijze herder met een baard. Hij heeft een staf in de hand. Hij loopt op me af, recht zijn rug en kijkt me aan. Dan heft hij de staf boven zijn hoofd. De herder lijkt te groeien en de goedmoedige houten staf verandert in een glimmend scherp zwaard. De stilte is plechtig en geladen, voor hij spreekt. Drie woorden maar.
“Ik moet wel.”

Dan word ik wakker. Dit is voor het eerst dat ik mijn verhaal met hem zo volledig in het openbaar vertel. Nu dus, dankzij Mathijs Deen, die deze radiodocu maakte.
In de docu wordt mijn naam niet genoemd. Alleen: “A. Komt hier dit weekend. ” Dat ben ik. Als de maker me gevraagd had, had ik hem dit verhaal verteld. In de docu komt het over alsof het niet meer was dan een flirt, één van de velen. Maar we meenden het met elkaar, die eerste maanden. Hij schreef ook veel over de dood en dat trof me. Ik herinner me een gesprek over de dood. Dat het een muur was waar hij overheen zou willen kijken, wat er was.
Ik ging met hem naar de schrijverskring van Simon Vinkenoog. Zo onzeker nog, dat ik niet durfde voor te lezen wat ik geschreven had. Ik herkende zijn reislust, nieuwsgierigheid en grenzeloos vertrouwen. Ik stond nog maar aan het begin. Maar die droom was voor mij een waarschuwing. Het sloeg op hem, maar ook op mij. Dit is één van de gebeurtenissen geweest met invloed op de rest van mijn leven. Het heeft me niet bang gemaakt, wel behoedzamer, meer geaard en minder naïef.
Als ik dit verhaal vertel, denken veel mensen aan hun eigen jonge, naïeve reizen, nieuwsgierig, op zoek naar avontuur, of zoekende naar een doel in het leven. Ze zijn dankbaar dat het goed is afgelopen. Bij mij liep het anders. Diverse gebeurtenissen hebben mijn reislust ingetoomd. Het is er nog wel, maar ik houd het aan de teugel. Mijn enige reis als volwassene is geweest de drie maanden door Noord Friesland, vijf jaar geleden. En natuurlijk in 1997, met de boot door Nederland. Toen was ik samen met mijn lief, Michiel. (Hij stierf in 2002). Dat dagboek heb ik bewaard, als een van de weinigen. Ik ben Nederland nauwelijks uit geweest.

Michiel hoefde ook niet verder. Hij verkende land en water vanuit de plek waar hij was, in steeds grotere cirkels. Op de kaart tekende hij dat af, met trots, dikke lijnen over waterwegen die nu tot zijn wereld behoorden. Hij had een bodem van wijsheid, die Sietse nog niet had. Maar Sietse was licht en wendbaar, terwijl Michiel zich al teveel hechtte aan wat hem omringde. Dat maakte hem eigenlijk best wel een stoffig type. Zijn liefde voor mij was het enige wat hem op het laatst nog gaande hield. Zijn motor, zijn liefde, zijn alles. Ik denk aan hem in dankbaarheid daarvoor. Hij had een heel groot hart en heeft mij veel gegeven.
Door hem, en door Sietse, heb ik veel geleerd. Ik probeer licht te blijven en wendbaar, zoals Sietse, en tegelijkertijd toegewijd aan de plek waar ik ben. Zoals Michiel.

Van allebei het beste. In de geest van hen, die mij dit leerden in liefde.

Nogmaals de link voor deze radiodocu die de moeite waard is om naar te luisteren: https://www.nporadio1.nl/podcasts/docs/112080/194-sietse-drentjes-laatste-reis

.

Dwalen tijdens het wachten

Ronddwalen in een stad die je nog niet kent, maar waar je al wel thuishoort.

.

Rode beuk, Rengerspark

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst. Let op, het laatste stuk ontbreekt!

.

Daar sta ik dan. Het rolluik zit dicht. Pasveer is er niet. Waar moet ik nu mijn prints laten afdrukken? Het is inspiratiemateriaal voor het schilderen. Ik ga op de stoeprand zitten in de schaduw en eet kersen die ik net heb gekocht op de markt. De pitten spuug ik zo ver mogelijk de straat op. Tot de buurvrouw langs komt lopen. Dan stop ik de kersenpit netjes terug in het bakje en sta op. “Goedemorgen, kunt u mij helpen?” Ik vraag haar of ze iets van de drukker weet. Zijn ze op vakantie? Ja, zegt ze. In de Singelstraat zit ook een drukker. Heel vroeger kwam ze daar. Ik fiets erheen maar ze hebben nu pauze. Ik moet nog anderhalf uur wachten. Verdorie, dat is best lang. Maar dan bedenk ik me dat dit een mooie gelegenheid is om weer eens rond te dwalen.

Aan het einde van de Singelstraat pronkt een statig gietijzeren hek, met grote bomen erachter. Ik heb het in het voorbijgaan wel eens gezien, maar heb er nooit aandacht aan geschonken. Nu loop ik erheen. Er blijkt een prachtig park achter het hek te liggen, het Rengerspark. Een mooie laan nodigt me uit om verder te lopen, het lommerrijke gedeelte in. Onder een schone glasplaat zie ik een foto van twee mannen. Rengers, de opdrachtgever, en zowaar, een oude bekende! Het is de oude Copijn. Hendrik Copijn, uit Groenekan! Hij is degene die dit allemaal ontworpen heeft! Ik voel me helemaal thuiskomen, bij het lezen van die naam. Zo zie je, dat dit soort dwaaltochten je pas echt thuisbrengen in een stad waar je nog geen wortels hebt. Utrecht is nog steeds mijn stad. Ik ken elke steeg, elk stukje water, en vele geschiedenissen. Zo vertrouwd zal Leeuwarden waarschijnlijk nooit worden. Of wel? Nu sta ik hier, in het park van een oude Copijn. Ik heb een tijdje bij Copijn gewerkt als assistent hovenier, en natuurlijk weet ik dat ze tot over de grenzen bekend zijn om hun boomchirurgie. Geen enkele familie in Nederland is al zolang in het tuinvak bezig als Copijn, die nog steeds vanuit Groenekan opereren. Tweehonderdzestig jaar gaat dit al door, van vader op zoon. In mijn kast ligt een inspirerend boek van boomchirurg Jorn Copijn: “Bomen laten leven”.

.

Hendrik Copijn, 1842-1923, Foto uit Rengerspark

.

Hier loop ik nu, tussen de platanen, de beuken, de taxis en de heesters. Een groen grasveld verdwijnt in de schaduw van majestueuze kruinen. Kronkelpaden leiden me daar verder het donker in. Steeds dichterbij schittert het heldergroene licht van een met eendekroos bedekte vijver. Een menigte watervogels scharrelt op de kant, met uitgestoken nekken. Ze kijken allemaal dezelfde kant op. Daar staat een vader met een zak in de hand, een klein blond joch staat naast hem eendjes te voeren. Een vertrouwd tafereel. Het zonlicht speelt tussen de bladeren en werpt blauwe schaduwen op de groene vijver die bewegen in de wind. Op het bankje ernaast zit een lange grijze man aandachtig rond te kijken. Terloops kijkt hij me aan. Ik glimlach vriendelijk naar hem. Onder de rode beuk kijk ik omhoog. Het licht in het blad is schitterend, met allerlei variaties groen en donkerrood. Ja, ik heb dit gemist, de grote bomen waar ik dagelijks langskwam in Utrecht, mijn stad. De dikke stammen die ik aan kon raken, de brede kronen van blad. Het diffuse licht onder hun aaneengesloten kruinen, op dagen dat de zon onverbiddelijk hard scheen. Hier staan ze dan, mijn lieve bomen, als oude vrienden.

Hendrik Copijn, de man die dit in 1904 ontwierp, heeft dit nooit kunnen zien. Ik ben dankbaar dat hij er was. Als enige tuinarchitect met een eenvoudig, betaalbaar plan. Ik loop terug, het park uit. Het is twee uur. Eens kijken of de deur van de drukkerij alweer open is, daar, in de Singelstraat. Wat heb ik weer lekker rondgedwaald. Wellicht wordt het nog wat, hier in Leeuwarden.

.

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal.

.

.

Ik lees zojuist dat de kinderen van Lia en Jorn Copijn het bedrijf niet wilden voortzetten, en het overgegaan is naar Arcadis. Jammer.

Wandeling naar oude tijden

Ik wandel zonder doel, en kom precies tegen wat ik zocht. De oude tijden, landschappen van ooit, die nog steeds voor mijn netvlies hangen.

.

Terp van Hegebeintum, waar ooit de zee rond stroomde.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Soms ga je zonder doel aan de wandel, en dan kom je precies tegen wat je wilt zien. Dat overkwam mij vandaag.

Omdat ik nu drie maanden lang het koffie-uurtje met Dick moet missen, doe ik nu vaker andere dingen. Dat is eigenlijk best verfrissend. Ik raad het iedereen aan, om af en toe, op geheel eigen wijze, dingen voor jezelf te doen. Dit keer ga ik aan de wandel zonder doel. Verrassingen, daar heb ik altijd al van gehouden. Geef mij geen routebeschrijving, zet me uit in een oud bos of historische woonwijk en ik kan weer heerlijk dwalen. Wat ga ik vandaag doen? Eerst denk ik: Ik stap in de eerste beste bus die vertrekt. Maar dan komt de gedachte op waarin ik mezelf al vele jaren train: Waarom zou ik weggaan? Ik ken Leeuwarden eigenlijk amper, en ik woon hier al drie en een half jaar. Ik heb hier nog geen enkel museum bezocht, ik ken de straatnamen nauwelijks en er zijn vele hoekjes waar ik nooit heb gekeken. Ik loop weg van het station, de stad in. Er staan posters langs de weg. “Museum Prinsessehof.” staat er op. Waar zou dat zijn? Misschien wel bij de Prinsentuin. Die weet ik wel te vinden. Prinsen en Prinsessen horen immers bij elkaar. Ik associeer er vrolijk op los. Na een paar straten en het oversteken van twee bruggen, kom ik er, de Prinsentuin doemt voor me op, de hoge beuken, het kortgemaaide gras. Aan de oever van de singel onder de bomen zit een grote groep jongeren. Ze zitten dicht op elkaar. Ze praten en lachen en sommigen zingen een paar regels mee met de muziek. Er is er maar één van de vijftig die op zijn mobiel zit te kijken. Er komt een bootje voorbij, het lijkt op een varend bushokje, met op het dak zonnepanelen. Ze wuiven naar elkaar, de lui op de kant, en de schipper.

Ik loop door tot aan de vijver. In het midden zit nog altijd een meerkoet te broeden, in een groene vlakte van eendenkroos. Achter de vijver loopt het omhoog. Bovenaan is het terras. Het restaurant. Mensen met koffie en gebak. En er is nog een gebouw. Ik heb er nog nooit gekeken. Is het een museum? Kennelijk wel, want er staan beelden voor het raam. Maar de deur is gesloten. Het is donker binnen. “Piet Pander Museum” staat er boven de deur. Dus geen Prinsessehof. Dan maar verder.

Rustig kuierend loop ik het park uit. Daar kom ik bij een nieuwer gebouw, met grote ramen. Het ziet er niet erg prinsessig uit, eerder zakelijk. De twee glazen deuren staan open. Als ik naar binnen loop, zie ik links van me een wand vol boeken en folders. Recht tegenover de ingang zit een vrouw, achter een balie. “Wil je zomaar wat rondkijken?” vraagt ze rustig. Mijn blik gaat aarzelend door de ruimte. “Ja, ik dacht: Eens kijken wat dit is.” Ze glimlacht. “Dit is het historisch centrum. Het is gratis.” Verrast lach ik terug. “Je kunt hier je jas ophangen” wijst ze me, en ze staat op van haar stoel om me te helpen.

In een klein donker hok staat een kruk. Er draait een film. Het gaat over de geschiedenis van Leeuwarden. Ik zie hoe de eerste nomaden na de ijstijd hier af en toe hun kamp opsloegen. Dan komen de eerste Friezen die er hun terpen gaan bouwen. Een enorm werk, helemaal gemaakt van opgestapelde plaggen en stront. Er gaan beelden voorbij van de eindeloze vlakten met alle kleuren groen, terra, en geel, die de betoverende kwelders kunnen hebben. Ik stel me voor dat ik daar sta. Hoe het klonk, het geluid van wegtrekkend water. Hoe alles borrelde en stroomde. Al die vogels die het luchtruim vulden met hun kreten. En dan de mensen, klein en bescheiden scharrelend daar tussenin. Wat zou ik graag weer zo klein willen zijn, in die grote bewegende wereld!

De film gaat door. We zien de zee, die via een arm een stuk landinwaarts loopt. Daar liggen drie terpen. Ze zijn verbonden met elkaar, door wegen. Of boten, als het hoogwater is. Dit is het begin van wat later Leeuwarden werd. Op twee terpen wonen mensen, het derde is voor religieuze rituelen. Ik vlieg als een meeuw boven het landschap en zie zeilschepen verdwijnen naar de zee. Ze zullen Scandinavië bezoeken of Engeland. In die tijd liep al het verkeer nog over de weidse wateren en nauwelijks over land. Omstreeks het jaar 1200 begonnen de Friezen in te polderen. Vanaf dat moment was het afgelopen met de zee, de terpen liggen nu op het droge. Maar ook de magie verdween. Een proces dat steeds verder ging.

Als ik naar buiten loop, zie ik het nog steeds voor me. Wel 1700 jaar hebben de Friezen zo geleefd. Het ingepolderde land waar ik woon is nog maar 800 jaar oud. Zullen wij het nog 900 jaar volhouden? Waarschijnlijk is het dan allang weer zee. Dankzij onze moderne levensstijl. In gedachten ga ik terug. Ik zie de terpen, als eilandjes tussen de kwelders. Ik zie voor me hoe het ooit was. Een film die bijna echter is dan de werkelijkheid, die nog maar een fractie duurt van de tijd wat dit ooit was.. Al eerder werd ik gegrepen door de magie van wat hier is geweest. Ik heb er destijds een eenmalige voorstelling over gemaakt: “Beitske”. Expres vertelde ik maar één keer voor publiek. Wat ik nu zie, als verrassing van de dag, sluit daar naadloos op aan. Heel langzaam loop ik terug, naar de drukte van de stad en het station erachter. Dan schud ik de beelden van me af. Voor me uit hoor het gepiep van poortjes. Het station. Terug naar Deinum nu, waar mijn fiets staat. Steeds weer komen de beelden terug. De indrukwekkende ruimte van zee en land. Geef dat het weer terug komt: Het overweldigende grote, dat machtiger is dan wij. We hebben het nodig.

.

Compositie van kwelders en zee, ruig en wild, een bewegend landschap rond de terpen van ooit.

.