Een verrassende schat bij de buren

.

.

Luister hier naar het gesproken verhaal.

.

De rust is wedergekeerd en ik slaap rustig op een beschutte plek. Hier zal ik blijven deze winter. Ik luister naar de geluiden. Ik kijk naar de vogels en verken de buurt. Ik kijk in alle hoekjes, om uit te vinden wat er is.

.

Mijn rijdende huis rijdt voorlopig niet meer. Deze winter woon ik op het erf bij Annemarie. Het huis is al oud, gebouwd van geeltjes en het heeft een knus oranje pannendak. Er staan veel bomen omheen en er is een weelde aan bloemen in de tuin. Nog steeds bloeien de oranje-gele dahlia’s en de heldergele teunisbloemen. In het gras groeit robertskruid, koekoeksbloem en gele toorts, ik herken de blaadjes, maar ze zijn allemaal uitgebloeid. Er is een kleine vijver met watermunt, omringd door kleine struiken.
De eigenaresse van al dit moois, is een bezige vrouw en erg aktief met natuureducatie, paddestoelen zoeken, op kleinkinderen passen en nog veel meer.
Het wandelhuisje staat nu stil, naast de oprit tegen de grote heg aan van meidoorn. Ik kan zo het grote huis in om de was te doen, of te douchen. Het is een luxe voor mij om dit alles te kunnen doen, en dan ook nog zonder door een zompig veld heen te moeten struinen. Toch loop ik de deur niet plat. Ik ben in principe zelfredzaam.
Het is gezellig, een buurvrouw naast me te hebben en dat vindt zij ook. Toch is ze niet mijn enige gezelschap. De heg zit vol met mezen en mussen en ik luister graag naar hun gekwetter, ze zijn mijn familie. Zonder vogels, zonder al die kleine en grote beestjes, zou ik me eenzaam voelen. Dus ik zorg goed voor ze en Annemarie doet dat ook. Haar tuin is vol heerlijke wilde hoekjes, waar dieren rustig hun gang kunnen gaan. Ik verheug me om dit kleine gebiedje verder te kunnen verkennen en verder nog, daarbuiten. Na de eerste indruk, dan komt het pas. Dat is het mooie van gevestigd zijn, dit te kunnen ontdekken.

Er is nog een voordeel. Ik heb weer een vaste zuivelboer, die mij voorziet van melk, yoghurt, kaas en boter. Ze hebben ook karnemelk, vlees en eieren en het is allemaal biologisch. Het winkeltje is helaas alleen op zaterdag open. Maar dat is het vandaag, en daarom ga ik er meteen heen, na mijn ontbijt.

Ik fiets over de asfaltweg naar het zuidwesten. Aan deze kant van Heerenveen beginnen de weilanden. Aan de andere kant is het bos van landgoed “Oranjewoud”. Het landschap is hier veel gevarieerder dan bij Leeuwarden. Boven Sneek staan er weinig bomen en het planten ervan wordt ook niet erg gestimuleerd. De Noorderlijke Friezen zijn gehecht aan hun open vlakte. Maar ik ben blij dat ik er weg ben. In de zomer is het mooi, maar in de winter is het erg onherbergzaam, als je zo’n klein huisje woont als ik. Ik heb inmiddels schoon genoeg van die eeuwige wind, ondanks de prachtige luchten en zonsondergangen.

De bomen langs de weg werpen hun schaduw op het asfalt. De zon schijnt en het waait vandaag nauwelijks. Ik tuur in de verte. Bij de gele keet, daar is het. Er staan tafels en stoelen buiten en de deur staat open. Ik rijd erheen en zet mijn vouwfiets op de standaard.

“Hallo,” zegt de vrouw in de deuropening, “Wat zal het zijn?”

Ik lees mijn lijstje voor en ze stopt alles in mijn tas. Nadat ik betaald heb, praten we nog even verder.
“Ik moest eerst ruimte maken, om mijn huisje neer te zetten bij Annemarie. Daarom heb ik het erf opgeruimd,” vertel ik. “Een berg stenen aan de kant gelegd, een esdoorn gesnoeid, en wat een ruimte er dan ontstaat! Ik kon er makkelijk bij.”
Ze lacht. “Ja dat is heel herkenbaar. Wij hebben de paardenstal opgeruimd en dachten ook, jemig wat een ruimte! Wat kunnen we daar wel niet mee doen! Toen kwam er dit en dat en steeds zeiden we, Oooo, dat kan wel in de paardenstal. Nu ligt het weer helemaal vol.” Ik lach vrolijk. Ze vertelt verder. “Twee jaar geleden was er een eik omgewaaid. Al dat hout ligt daar nu ook te liggen. Wat een berg is dat! Het was een hele grote, oude boom.”

Ik kijk haar verrast aan. “Eikenhout? En wat doe je daarmee?” Ze haalt haar schouders op. “Niks,” antwoordt ze. “Niks?” vraag ik. “Nee,” zegt ze “Wil jij het?”

We zijn het snel eens. Zij willen ruimte, wij willen hout. Annemarie is heel blij met een goeie wintervoorraad.“En wat kost het?” vraagt ze dan, maar dat weet ik niet. Dat moeten we nog kortsluiten. In elk geval blijft de kachel branden!
Het verrast me keer op keer. Er is veel meer mogelijk dan we denken. Wat kunnen we voor elkaar betekenen? Wat ligt er op het hoekje, zonder dat ik het weet en wie woont daar? Internet heeft veel te bieden. Maar onze buren misschien nog wel veel meer.

.

.

(En bedenk eens wat al die kleine transacties bij elkaar uitmaken in energie en transport! Een goeie gemeenschap helpt mee aan een gezonde wereld.)

Het voelen en het zien krioelen

 

.

Luister hier naar het gesproken verhaal van 12 minuten.

.

Na een reis is er de behoefte thuis te komen. Op zo’n moment voel ik me verloren op een plek waar ik niets hoef te doen en waar ik geen deel van uitmaak, hoe mooi het ook is. Hoe blij ben je dan met een uitnodiging!

.

De afgelopen week ben ik goed uitgerust van de lange reis en ik ben begonnen aan het boek. Het schrijven gaat goed, de titel is er:

“Een tocht langs kantelende wegen.“

Alles zit mee, de camping waar ik sta is mooi en verzorgd, de plek waar ik sta is ruim en zonnig en ik kan hier nog een tijdje blijven staan. Achter de bomen is een sloot, met een houten bruggetje erover, dat doorloopt in een pad. Elke dag loop ik het hele pad af, door het gras, naar het ruige natuurgebied. Het is er vol meertjes, die volledig omgeven zijn door riet en er zijn watervogels die je wel hoort, maar niet ziet. En ‘s avonds bij schemering, hoor ik de ganzen die terugvliegen naar hun slaapplaats, naar het ruime water tussen de rietkragen. Tenminste, dat denk ik. Ik hoor ze, maar weet niet waar ze neerstrijken. In het donker zijn alle geluiden zo duidelijk. Ik hoor het water stromen in de sloot, misschien is het een afwatering naar het lagerliggende natuurgebied. Alles is mooi. Maar ondanks al die mooie dingen voel ik me triest. Ik mis iets, iets waar ik nu een sterke behoefte aan heb.

De volgende ochtend weet ik het. Ik moet een begin maken, een soort doop, dat ik er ben, hier, op deze bodem. Het is tijd voor een ijskoud begin, in het meertje. Ik ben er al een paar keer naar toe gelopen en heb een piepklein zandstrandje gezien, precies groot genoeg om het water in te gaan, tussen de rietstengels door. De nachten zijn helder en koud en het water is flink afgekoeld, de afgelopen dagen. Ik kleed me warm aan en pak een handdoek. Het is een eindje lopen naar het meer. Als ik er aankom kleed ik me snel uit en plons er in mijn blootje in. Ik voel het witte zand onder mijn voeten, het loopt steil af en wordt snel dieper. Het water is nog kouder dan ik dacht en een korte onderdompeling is genoeg. Ik droog me goed af om niet teveel af te koelen, want de wind waait en er is geen zon. Mijn huid tintelt.

In mijn huisje aangekomen, trek ik het achterste vloerluik open, dat ik zelden openmaak. Eronder ligt mijn tuingereedschap. Het doet me goed alles weer terug te zien, na al die tijd onderweg zijn. Ik pak de snoeizaag, hij is nog steeds mooi scherp. Met de zaag in de hand fiets ik even later naar het huis verderop, waar mijn vriendin Annemarie woont. Daar vind ik mijn plek deze winter, haar erf wordt nu mijn thuis en ik verheug me er op.

Het huis is leeg en verlaten, Annemarie is er niet. Ik zet mijn fiets tegen de gevel en ga mijn gang, we hebben alles doorgesproken en ik heb nog een paar creatieve ideeën. De esdoorn heeft takken tot op de grond. Hij hangt een heel eind over de oprit heen en zo kan ik er niet langs, met mijn wandelhuisje, niet als ik helemaal in het hoekje moet staan. Ik zaag een paar kleine takjes af om ruimte te maken, zodat ik kan klimmen. De grote takken laat ik nog even zitten, want ik moet eerst de hoogste doen. Het is een mooie klimboom. Mijn voeten weten precies waar ze steun kunnen vinden en ik geniet ervan om weer te klauteren. Elke keer als ik het doe, is het alsof ik nooit anders heb gedaan.

In korte tijd is de esdoorn een flink eind opgekroond en er ligt een hele berg groene takken op de grond. Een paar stompjes heb ik laten zitten, zodat je nog steeds in de boom kan klimmen. Maar ik ben nog niet klaar. Op de plek waar mijn huisje moet staan, ligt een berg stenen. Ik til ze één voor één op en leg ze een meter verder weer neer, in vorm van een slingermuurtje. Een boze mier bijt in mijn vinger. Ik zie het opgestapelde zand tussen de stenen en de opengelegde gangen van een mierennest. De mieren rennen dwars door elkaar heen druk communicerend in een taal die ik nooit zal kennen. “Sorry, maar jullie moeten nu echt gaan verhuizen,” zeg ik “Het is niet ver weg.” Ze horen me toch niet, maar ik heb het in elk geval gezegd.

Ik voel het gewicht van de stenen. Ik kijk naar de holtes en de gaten die er in zitten, vol duizendpoten, pissebedden en spinnetjes. Een dikke worm ligt naakt onder de droge lucht en ik stop hem weer onder dezelfde steen waar hij zat, maar dan een stukje verderop. Nu de onderste takken van de esdoorn eraf zijn, kun je goed zien wat er onder groeit. Een meter naast de stam groeit een kleine eikenboom op. Verwonderd kijk ik naar het kleine boompje, hoe komt dat daar toch, er is hier vlakbij toch geen andere eikenboom? Die staan pas een heel eind verder. Altijd is er die opeenvolging van groeiende planten en bomen, na de wilgen, de elsen en de esdoorns, komen de eiken, de kastanjes en de beuken. Successie, noemen ze dat. Maar ook al is dat alles wetenschappelijk bekend, ik ben elke keer verbaasd, als ik het zie gebeuren. Met vuile vingers kijk ik toe en ik voel me weer gelukkig.

Ik hoef geen riante plek, waar ik niets meer aan hoef te doen. Mijn handen willen voelen en wroeten, mijn ogen willen het leven zien krioelen. Dan voel ik dat ik besta.

.

“Een tocht langs kantelende wegen”

Ik duw tegen de elektromover, die mijn wandelhuisje trekt. Hij rolt steeds de weg af. Mijn wielen rollen verder en verder, over kantelende wegen, die de toenemende snelheid van ons verkeer in balans moeten houden.  Op scheve voet, al duwend, houd ik mijn treintje op de juiste helft van de weg. Maar de kantelingen gaan verder dan de weg alleen, de tijd raast door als een op hol geslagen vliegwiel en het levenspad van vele mensen staat nu op kantelen. Op mijn reis praat ik met voorbijgangers en soms blijf ik langer staan, om de verhalen verder uit te diepen en om me heen te kijken. Waar komen we uit? De keus is aan ons.

Mijn boek is een mengeling van gedachten en gebeurtenissen. Ik vertel hoe ik zelf in het leven sta, mijn dromen en wat er volgens mij gebeuren moet. Tijdens mijn reis vertel ik verhalen van anderen, hun dromen, worstelingen, hun overwinningen en tegenvallers. Ik illustreer mijn boek  met passende tekeningen uit mijn blogs en maak nieuwe, waar dat nodig is.

Crisis betekent kans. Dit is een tijd van crises, in het persoonlijke vlak en op maatschappelijk vlak. En mijn verhaal is met alles vervlochten. Dit is wat we nu nodig hebben, persoonlijke verhalen en openheid daarin, zodat we onszelf er in kunnen herkennen. Iedereen weet dat veel geld niet gelukkig maakt, dat vrienden belangrijker zijn dan spullen, dat je gelukkiger bent als je de tijd neemt voor wat je echt belangrijk vindt, dan wanneer je haastig het ene na het andere doel wilt bereiken. Maar hoe doe je dat? We kunnen leren van elkaar, alle verhalen bij elkaar kunnen ons laten zien wat werkt en wat niet werkt. Het laat ons zien hoe afscheid van dierbare dingen en ingesleten gewoontes onze blik scherper maakt voor wat er nog meer op de wereld is. Het biedt nieuwe mogelijkheden, waar we nooit weet van hadden.

Daarom publiceer ik dit boek.

 

Als je interesse hebt in het boek, klik hier om je mailadres in te vullen.

.

Ik dacht dat ik er was

  • .

.

 

Luister hier naar het gesproken verhaal van 13 minuten.

.

De regen tikt op het dak van mijn wooncocon. Ik lig op de bank te luisteren en rust uit van de wekenlange reis. Ik ben bek af. Soms lijkt het wel of alles meewerkt om de vaart er in te houden, om je opdracht af te maken, maar zodra de laatste stap is gezet, dan komt de punt erachter, of je het wilt of niet. Het is een dikke vette stip, alsof de laatste inkt uit je pen wegloopt en onherroepelijk zegt: “Nu doen we helemaal niks meer.”

Tien weken liep ik met mijn wandelhuis door Friesland. Heel Noord-West Friesland liep ik door, langs korenvelden, pittoreske dorpjes met al hun torentjes en langs de zeedijk. Ik sprak huismoeders en kinderen, vrijheidzoekers, boeren en kunstenaars, geïnteresseerde techneuten en gemoedelijke oude vrouwen. Allemaal genoten ze bij het zien van mijn wandelhuisje, de één om de techniek, de ander om het schattige, de grijze dame om de antieke fruitschaal die ik op mijn tafel heb staan, van lichtgrijs keramiek met blauwe bloemen.
En nu staar ik naar buiten. Het lichtblauwe tafelkleed is nat van de regen. De doppinda’s liggen verzopen op de bodem van de fruitschaal en een paar appels zijn gaan rotten. De zomer is voorbij. Achter de dunne rij bomen staat hoge mais op de akkers. En ik zit hier en kijk ernaar door het raam van mijn deur, ik kijk naar rijpende mais in de regen. De laatste dag van mijn reis was net als vandaag, urenlang bleef het zachtjes regenen. Ik kan me elke stap bijna nog herinneren.

Ik loop Heerenveen uit, de weg die ik moet gaan ligt voor me. Maar regelmatig sta ik stil. Mijn huisje lijkt te werken als een zonnestraal. Ondanks het miezerige weer komen er mensen naar me toe en ze vergeten de regen wanneer we samen van gedachten wisselen. Wat heb ik veel mensen gesproken in die tien weken! Ik verlang naar het eindpunt, naar rust, maar toch raap ik tot het einde toe mijn aandacht bij elkaar om met de vonk van enthousiasme elk gesprek levendig te maken. Alleen wanneer een Jehovagetuige mij zijn kaartje geeft en vraagt hoe ik erover denk, vind ik het welletjes. “Bedankt,” zeg ik, “Maar ik ben op weg naar mijn eindbestemming en ik moet nog twee uur lopen.”
En ik loop verder, de kronkelige weg naar Rotstergaast, me vergapend aan de vele bosjes en bomen langs de weg. Het gevarieerde landschap is zo anders dan het weidse noorden waar ik doorheen trok! De open vlakte is prachtig en de wolkenluchten blijven altijd boeien. Maar de wijde vlakte is ‘s winters onherbergzaam en dit gebied is veel vriendelijker. Het is een goeie plek om me te vestigen, tijdens de gure maanden die komen gaan.

Nog even en ik ben bij mijn vriendin Annemarie, dat is mijn eindbestemming. De motregen heeft mijn haren nat gemaakt en mijn groene regenjas is donker van het vocht. Er komt een rode opel voorbij, de wielen spetteren met veel lawaai op het natte asfalt. Vlak naast me stopt de auto en een blonde vrouw draait het raampje open. “Ben je op weg naar mijn camping?” vraagt ze me, “Naar de Frije Fries?” Ik zeg dat ik op weg ben naar het huis van Annemarie Elout. ”Het is de bedoeling dat ik daar ga staan.“ Ze knikt. “Maar als het niet lukt kun je ook wel bij mij staan hoor! Het is maar een kilometer verder,” zegt ze. Ik vraag of ik er ook voor langere tijd kan blijven. Ze knikt hartelijk en rijdt gauw weer verder.

Zal ik het huis van Annemarie herkennen zodra ik het zie? Nieuwsgierig loop ik door. Dan zie ik het, gemaakt van oude geeltjes, precies zoals ik me herinner, pal na de scherpe bocht. Ze staat net op de oprit en kijkt met open mond naar mijn woonwagen. Haar haar is nog witter geworden dan het al was en haar blauwe ogen kijken bewonderend naar wat ze zien. De kleuren maken veel indruk op haar. Ik blijf staan op de smalle weg en wacht tot ze is uitgekeken. Ze komt naar me toe gelopen en de begroeting is alsof we elkaar gisteren nog gezien hebben, terwijl het toch al jaren geleden is.
Dan lopen we samen de oprit op en we schatten de situatie in. Lukt het om hier in te parkeren met mijn wandelhuisje, kunnen we hier een plekje maken? Het lijkt erg krap te zijn en we nemen niet de moeite om er lang op te studeren. “Ik zou doorlopen naar de camping, daar heb je veel meer ruimte,” zegt ze. Samen lopen we door en de blonde eigenaresse assisteert ons naar een goede plek. Ze is gelijk weer weg, want ze heeft het erg druk, net als Annemarie, die ook meteen de benen neemt. “Kom je straks naar me toe?” vraagt ze “Gaan we samen eten!”

Het is een paar dagen later. Ontspannen kijk ik uit het raam. Het veld is omlijst met hoge bomen en hier en daar groeit een haag van hoge struiken. De vlier, meidoorn, bramen en abelen hebben zich tot een dicht netwerk aaneen gevlochten en ik sta er dicht tegenaan, om zoveel mogelijk van de luwte te profiteren. Straks komen de herfststormen weer en ik weet hoe heftig dat kan zijn.
De regen is opghouden en een waterig zonnetje schijnt tussen de sluierwolken door. Ik strek me uit op de bank en kijk naar de bladeren door mijn dakraam. Ik heb goed geslapen vannacht en ben al minder moe dan toen ik aankwam. Ik vraag me af of ik deze week met het boek zal beginnen. Ik kan bijna niet geloven dat dit mijn plek is voor deze winter. Ik moet eigenlijk een houtvoorraad gaan bestellen voor de kachel, maar kan er niet toe komen het te doen.
Op dat moment klopt de eigenaresse van de camping aan. “Zullen we even praten,” zegt ze “Ik wil graag duidelijk hebben wat je bedoeling is. Op 1 november sluit de camping.” Ik kijk haar verbaasd aan. Ze vertelt dat ze rust nodig heeft na elk kampeerseizoen en dat begrijp ik. “Dus ik heb nog zes weken,” reken ik uit. Ze denkt na en knikt. Ik ben niet lang van mijn stuk gebracht. Het is immers al duidelijk waar ik heen kan en dat is helemaal geen slechte oplossing.
“Ik ga meteen Annemarie bellen, er is vast wel een mouw aan te passen,” zeg ik. “Ik ga er naar toe zodra het kan,” zeg ik en ik leg uit waarom. De blonde vrouw knikt, ze snapt wel dat ik mijn bivak op wil slaan, op een plek waar ik kan blijven. Dan pas is er rust. En rust, dat willen we allemaal, om ons te bezinnen op de komende winter.

Even later heb ik Annemarie aan de lijn. “Over twee weken heb ik pas weer tijd,” zegt ze “Maar ik vind het gezellig als je bij mij komt staan. Morgen praten we verder, okee?” Prima, zeg ik en leg op. Annemarie is een open en directe vrouw, je weet wat je aan haar hebt. Ze is een bezig baasje en heeft een ruime interesse. Daar mag ik graag op het erf staan.
Ik pak mijn fiets en rijd naar haar huis. Ze is er niet, maar ik kan wel kijken. Bij nader inzien valt de ruimte best mee. Als ik op de strook gras, pal naast de hoge heg ga staan, dan kan de zon zelfs in de winter over het dak van het huis heen schijnen, mijn kamer in. We moeten alleen een beetje opruimen en snoeien en dan kan het best. Ik sta er naast de oprit en iedereen kan er makkelijk langs. Wat gek dat ik dat eerder niet zag.

Ik dacht dat ik er was, maar ik ben er nog niet. Het lijkt op een grapje, als een muziekstuk waarvan je denkt dat het is afgelopen en dan er komt nog wat. Je houdt je adem in, is dit echt het einde? Mag ik nu gaan applaudisseren? Ja, ik zal er op proosten, wanneer de laatste meter is afgelegd en ik de plek bereik om de winter door te brengen. Niets is vanzelfsprekend, voor een mens die onderweg is en elk geluk is het vieren waard.

.

Een stal voor mij en mijn ijzeren paard

.

.

Luister hier naar het gesproken verhaal.

.

Er is iets wat ik best moeilijk vind en dat is om hulp vragen. Aan vreemden onderweg gaat nog vrij makkelijk, maar het lastigste vind ik het om een grote vraag te stellen aan vrienden of kennissen.

Ik zoek een plek om de winter door te brengen.

“Ga naar de jachthaven in Akkrum,” had iemand me getipt, “dat zijn schappelijke jongens.” Ik had het wekenlang onthouden en gisteren ging ik er heen. De jongens waren inderdaad heel aardig, maar voor een winterverblijf kon ik er, heel begrijpelijk, niet terecht. Ik ben niet verbaasd, maar wel zonder doel. Al was het dan een hopeloos doel, het was er wel één. Nu zal ik nog even verder moeten trekken. Erg is het niet, met deze zachte temperaturen en af en toe een warm zonnetje tussen de stapelwolken door. Toch zie ik er naar uit om de stal te bereiken en me voor te bereiden op de herfst en de winter. Eindeloos onderweg zijn zonder rust, ik moet er niet aan denken. Ik wil een houtvoorraad aanleggen, een boek schrijven en vrienden opzoeken en thuis zijn met de kachel aan en een kaars in de vensterbank. Het komt vast goed, denk ik bij mezelf. Er komt altijd weer een oplossing. Met die gedachte rijd ik Akkrum uit.

Even voorbij Akkrum word ik ingehaald door een man op de fiets. “Waar gaat de tocht heen?” vraagt hij. “Naar een boerderij waar ik mijn accu kan laden!” roep ik. “Oh, kom maar naar mij hoor,” zegt hij. “Die boerderij met al die witte vrachtwagens, daar is het.”
Even later sta ik op zijn boerderij tussen de witte vrachtauto’s geparkeerd. De transportboer is de hartelijkheid zelve, hij bewondert mijn mooie huisje, vertelt aan alle chauffeurs hoe ik ermee rond reis en brengt me in de avond een kop warme geitenmelk. Naast me hebben twee vervoerders hun laadruimtes met de kont naar elkaar toegekeerd, om een vrachtje over te schuiven van de ene wagen in de andere. De chauffeurs weten precies wat ze moeten doen en waar ze heen gaan. Ik kijk en denk aan mijn eigen bestemming. Waar ga ik heen? Wat zal ik doen? Op dat moment besluit ik te doen wat ik tot nog toe niet durfde. Ik bel een oude kennis van me, in Rotstergaast.

Het is leuk om haar stem weer te horen. Ik hoef niet eens veel te zeggen. “Kom je langs?” vraagt ze, ik zeg dat ik hoop van wel. “Maar ik weet het nog niet zeker hoor! Ik weet niet waar mijn winterverblijf zal zijn. Als dat de andere kant op is, dan kom ik niet bij je in de buurt met mijn wandelhuisje.” Haar uitnodiging komt vrijwel direkt. “Dan kom je deze winter toch bij mij staan!” zegt ze hartelijk. Ik gloei van blijdschap en opluchting. Wat heerlijk om ergens heen te gaan waar ik een tijdje thuis kan zijn. “Dan help ik je met het onderhoud,” zeg ik. “Dat doe ik graag.”
We houden contact. Wanneer ik ophang kan ik het bijna niet geloven, ik nader de stal! En volgend jaar, als de lente losbarst, zal ik vol energie weer verder trekken, met mijn ijzeren paard. Heerlijk.

.

Bloemen of beton

.

.

Luister hier naar het gesproken verhaal (14 min.), maar vergeet niet even naar het onderstaande filmpje te kijken!

 

Ik ben heerlijk uitgerust op de zorgboerderij de Gerbrandastate. Ik heb genoten van de bloemen, de bessen, de mensen en de ontspannen sfeer, waarin alles wat er gebeurde precies op zijn plek leek te vallen. Dit was extra bijzonder omdat behalve het zorggedeelte, er ook nog zevenhonderd geiten rondliepen, waar alles om draaide. Wat een enorme klus moet het zijn om dat allemaal te runnen en wat doen ze dat mooi. Als we overal zo met elkaar konden samenwerken, wat zou de wereld dan anders zijn!

Nog nagenietend denk ik daar aan, terwijl ik naar buiten kijk. De wielen van mijn Wandelhuisje hebben gisteren weer een heel eind afgelegd en het uitzicht is totaal anders. Ik zie heel veel gras, een paar schapen en in de verte licht het oranje dak op van een oude stolpboerderij. De gele korenvelden, de bloemkolen, aardappels en de klaver heb ik achter me gelaten, net als het geschreeuw van de meeuwen. In de verte zie ik een paar schepen liggen en een van de laatste kranen van Harlingen die aan een haven staat. Voor me liggen de uitgestrekte stille weides in de ochtendzon, met alleen het geluid van de wind.
Vanuit het andere raam zie ik paarden in de wei, aan de overkant van de weg. Er zijn allemaal vakken gemaakt, afgezet met houten hekken. Het hoort bij de manege, net als het nieuwbouwhuis ernaast. Het lichtgrijze huis is omgeven met een groot kort gemaaid grasveld, ingericht op min mogelijk onderhoud. Bomen en bosjes zijn er niet, wel zie ik veel stallen en een betonnen erf waar geen spatje vuil op te bekennen lijkt. Het terrein is omgeven door een twee meter hoog ijzeren hek. Hier en daar zie ik mensen lopen, in de wei en rond de stallen. Ze werken hard door en kijken niet op of om.

Ik bedenk bij mezelf wat ik zal doen. Ik heb twee keer een tocht gemaakt zonder bij te laden. De mover heeft na dertien kilometer drie streepjes verloren en er zijn er nog zeven over. Gisteren heb ik de zonnepanelen de hele dag vol naar de zon toegedraaid. Toch gaat het laden van de gel accu’s maar langzaam nu het september is. Het snelste werkt stroom van het net, dan kan ik zo weer verder. Ik kijk nog eens naar de manege, het zakelijke erf, de stil zwijgende werkende mensen. Ik besluit er heen te gaan.

Een grote grijsbruine hond komt me grommend tegemoet en blijft pal voor me staan. Ik blijf voor het ijzeren hek staan, wachtend op een mens die mij ziet. Iemand zegt: “Hij doet niks,” en gaat door met waar hij mee bezig was. Omdat ik verder niemand zie, loop ik voorzichtig langs de hond, de opening door, een paar passen het terrein op. De hond blijft grommen en volgt me op de voet.
Er komt een blonde vrouw aan, ze vraagt wat ik kom doen. “Ik wilde vragen of ik mijn electrotrekker bij jullie kan opladen, mijn zonnepanelen doen het niet meer zo goed met dit lage licht.” Het meisje zegt dat ze het zal vragen en gaat naar binnen.
Even later komt er een jonge brunette aan met een lang en ernstig gezicht. Ik glimlach vriendelijk, maar ze lacht niet terug. Ik herhaal mijn vraag van zojuist, met dezelfde toelichting. Ze kijkt over mijn schouder in de verte en negeert mijn verzoek om hulp. “Maar mevrouw, heeft u wel toestemming om daar te kamperen?” Ik herhaal wat ik zei, dat ik niet verder kan, dat ik stroom nodig heb. “Maar u kunt toch niet zomaar overal uw wagen neerzetten, dat is verboden.” Ik recht mijn rug en kijk haar zelfbewust aan. Ik vertel dat ik vier jaar lang heb gestudeerd op het trekken met een huisje als langzaam verkeer en dat ik electrische motor heb. “Het is een ijzeren paard. Een paard is niet hetzelfde als een auto of een trekker. Als het paard moe is, moet je het laten rusten en dan pas kan je verdergaan. Het is een noodsituatie en het verblijf wordt gedoogd. Voor mij geld nu hetzelfde. Als mijn elektrotrekker leeg is kan ik niet anders dan blijven staan tot er weer energie genoeg is om te gaan.” Ik ben even stil. Dan vraag ik haar opnieuw: “Kun je me helpen?”
De vergelijking met een paard, dat begrijpt ze. “Daar is een stopcontact, dat kan je gebruiken,” zegt ze kortaf en draait zich om.

De hond staat nog steeds grommend naast me. Wanneer ik wegloop bijt hij in mijn wijde broek, ik voel zijn tanden in mijn vel, zachtjes, als een waarschuwing. Ik draai me om, zodat ik met mijn gezicht naar hem toe sta. Ik kan niet weg zonder dat iemand het appel over hem neemt, wanneer ik me omdraai, bijt hij gegarandeerd nog een keer. Hulpeloos kijk ik rond met de waakhond pal voor me. Er lopen twee meisjes rond, ze blijven doen wat ze doen en reageren nergens op. Pas wanneer ik duidelijk maak dat ik geen kant op kan, roept één van hen de hond bij zich. Oef, denk ik. Zo kan het dus ook. Wat een verschil met de Gerbrandastate! Een groot bedrijf runnen met aandacht voor het kleine. Het kan dus wél, als je het maar samen doet.

Ik denk dat de brunette de jonge eigenaresse is. Ik vermoed dat ze een druk bestaan leidt, dat de zorg voor de paarden haar volledig in beslag neemt. Ze heeft grote investeringen gedaan. Wellicht heeft ze al maandenlang geen vakantie gehad en vertegenwoordig ik voor haar het vrije bestaan in eigen persoon. Misschien kan ze me wel schieten, alleen al om het idee dat ik vrij ben. Maar wat is vrij? Ben ik echt vrij? Ik kom ook op plekken, waar de snaren strak gespannen staan en voel het effect. Ik ben een mens, ik observeer en sta er niet los van. Het verschil is dat ik het langs me heen kan laten gaan en weer verder kan gaan op zoek naar een plek waar het beter is. Maar als je een groot bedrijf hebt vol investeringen, dan lukt dat vaak niet meer. Gelukkig ben ik me daar altijd van bewust geweest. Nooit heb ik gekozen voor zakelijke groei of een beroemd bestaan! Ik ben altijd klein gebleven. Daarom rollen mijn wielen nog, daarom kan ik verder.

Anderhalf uur later haal ik mijn rijdende tafel weer op. Ik controleer de lampjes onder het tafelblad en zie dat ook het tiende lichtje brandt. Als ik de mover met de fruitschaal erop de weg oprijdt, word ik vriendelijk begroet door een boer in een trekker. Ik minder vaart wanneer ik bij mijn huisje kom. Nauwkeurig manoeuvreer ik de mover naar de dissel toe, tot de beide ogen over elkaar heen liggen. Dan laat ik de ijzeren pin erin vallen en ik loop naar het stuur en knijp in de energietoevoer. De wielen komen in beweging en rollen het gras uit, de weg op. Ergens, niet ver weg, moet een goede plek zijn om te staan en rustig verder te werken aan mijn verhalen en tekeningen.

 

Dit filmpje maakte ik zelf met hulp van Dick. Ik wilde altijd al beelden maken op een rotonde.

 

Opmerking: In oktober 2019 kom ik op tv. “Dennis en de vrije geesten” heet de serie, waarin een kwartiertje over mij gaat. Ik zie er tegenop. Het is een serie portretten van zgn. paradijsvogels, zoals er regelmatig wordt gemaakt. Ik heb het voorfilmpje gezien. Ik baal ervan dat Dennis van der Geest mij aankondigt als een vrouw die een groot bedrijf heeft gehad en een ommezwaai heeft gemaakt naar een eenvoudig leven in een zelfgebouwd “pipowagentje”.
Ik heb geen groot bedrijf gehad, maar een klein, schilderachtig rondvaartbedrijfje met aandacht voor de mensen. Ik heb altijd de filosofie gehad om klein te blijven en ben daar nooit van af gestapt. Ik ben altijd mezelf gebleven, voordat en nadat mijn man stierf. In eerste plaats ben ik kunstenaar en ambachtsvrouw en nadat ik het huis van mijn grote liefde heb verlaten, wilde ik iets neerzetten waar de wereld mooier van wordt.

In de gesprekken met de regisseuse kon ik me helemaal vinden, maar zij is niet de enige die over de uitzending gaat. SBS6 is een heel bedrijf, met een populaire presentator die in dit programma een hoofdrol speelt. Ik begrijp wat ze willen zeggen met het thema van deze serie, het thema vrijheid maatschappelijk willen maken, toegankelijk en herkenbaar voor veel mensen. Zeggen dat iemand een groot bedrijf heeft gehad en daar uit is gestapt, dat past mooi in dat plaatje. Het is een soort bekeringsmoment dat gauw aanslaat. Maar dit verhaal is het mijne niet. Dan hadden ze een ander moeten kiezen dan ik. Maar goed, er zijn mooie beelden geschoten van mijn Rijdende Verhalenhuisje en wellicht heeft iemand er wat aan.  Ik wens iedereen veel plezier bij het kijken. Als je maar weet dat het hun verhaal is, niet het mijne. En ik ga er verder geen melding van maken.

Groet, Alowieke

 

.