De boom en de magere man ( The tree and the skinny man)

Al zo lang ik leef loopt hij langs mij heen, de magere man. Zijn huid is dun als perkament. Misschien is hij wel even oud als ik.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Do you want to hear the ENGLISH translation? Click on the button under the text.

“Wanneer je ergens naar uitziet, dan kan je de dood uitstellen. Zolang je nog iets wilt, dan leef je. Dat heeft veel invloed.” Het is de magere man die het zegt, misschien wel even oud als ik. Ik ben een boom. Een wilgeboom. Ik sta hier en hoor alles. Ik heb jonge mensen gezien die oud waren. Geen uitzicht zagen, niets wilden. Ik heb oude mensen gezien die steeds jonger werden. Zolang je elke lente maar sprankelt. Paadjes maakt in het riet aan de voet van mijn stam. Een plekje schept dat geheim is. Met glimmende ogen struin je erheen, de sikkel in de hand. Even doorlopen nog, dan ben je bij mij, de oude wilg. Dan, riet wegsnijden, nog meer riet. Trekken aan brandnetels en kruipende winde met hun witte pispotjes van bloemen. Hakken, met de sikkel tot er ruimte is, ruimte genoeg. Alleen jij bent hier met mij en de vogels. Je gaat zitten op de dode, liggende boomstam. Pissebedden schieten weg vanonder vallende schors. De dichte groene massa is verdwenen, dat heb jij gedaan. De heldere zon schijnt. Het is maar een heel klein open plekje. De stam, de bodem, alles is nog vochtig van de schaduw, die er altijd was. Je zit op een kleine heuvel, waarvan je nu de top hebt vrijgemaakt. Over de wilgenroosjes heen kijk je over het water. Ik, de oude wilg, bescherm je. Mijn vijf dikke stammen staan dicht op elkaar. Twee andere zijn afgezaagd, maar er groeien nieuwe takken uit. Er loopt een piepklein weggetje, verstopt tussen mijn dikke stammen door. Het gaat er in een bocht doorheen, de grond is er hard en aangestampt. Daarachter loopt het naar beneden. Tussen lange plantenstengels kom je uit bij het donkere water. Een paadje van de dieren is het. Niemand die het ooit zag, behalve jij, nu op dit moment. Jij zag als eerste mens, dit kleine geheim aan de voet van mij. Iets om te vieren! Ja, vier het, samen met mij! Verscholen tussen mijn wilgenblad en wuivend riet kan je het water zien. Het water, en aan de overkant het maisveld. Alles was er al. En toch is het nieuw, nu jij hier zit. Oud en nieuw tegelijk.

Voor sommigen verandert het uitzicht niet. De blik fixeert zich in oude gedachten. Het geheime paadje van de dieren ziet hij niet, de verbitterde man. En ook de wilgenroosjes niet. Met grote passen loopt hij tussen het riet door naar mij toe. Hij staat bij de liggende boomstam en kijkt naar de overkant, over het water heen, dat schittert in de zon. De schitteringen doven uit in zijn ogen. Hij ziet de waterhoenen niet, die nu kuikens hebben en zwemmen tussen het riet. De bittere man gromt en vloekt. Hij kijkt naar de groene trekker die daar rijdt, aan de overkant. “Al acht jaar mais! Hij maakt de Aarde kapot, die boer. Het is misdadig. Veertig jaar geleden was het precies hetzelfde met de wereld. Mais, mais, kunstmest en pesticiden. Ze mishandelen de aarde. Ik zou ze soms wel af willen schieten.” Hij draait zich om en loopt terug. In het dagelijks leven is hij de vriendelijkheid zelve. Zelfs zijn eigen vrouw kent zijn verbitterde bekommeringen niet. Een oude man en toch zo oud nog niet. Alles komt voorbij. Ik sta hier al tientallen jaren en hoor alles. Zo-even zat hier nog een jonge vrouw met een kleuter. Ze luisterden naar het geritsel van de reuzenlibelle in het riet. Hij was gigantisch. Ze lachten met ingehouden pret.
De magere man komt langslopen en glimlacht. Zijn huid is dun, maar hij hoort en ziet nog evenveel als ik. De ouderdom maakte zijn ogen zacht. Zoveel verschillende mensen, en ik, de oude wilg, hoor alles. Zonder er iets van te vinden.

.

NEDERLANDS

.

ENGELS

Everything will pass. I have been standing here for decades and hear everything. The skinny man walks by and smiles. His skin is thin like parchment, but he still hears and sees just as much as I do. Old age softened his eyes. So many different people. I, the old willow, hear everything. Without judging..

U boft maar

.

.

 

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5,5 minuut.

Ik gun mezelf een paar dagen ontspanning. Ik lees en wandel. Vandaag maak ik het rondje aan de overkant van de brug, door de weilanden. Ik kniel bij de koeien, die me gebiologeerd aan blijven kijken met hun zachtmoedige ogen. Ik sta weer op en loop door tot langs de kerk.  Uiteindelijk kom ik op de dorpsweg uit. Daar is een vrouw aan het werk in haar tuin. Ze is al oud. En haar tuin is eigenlijk meer een zandbak. Er groeien hier en daar wilde viooltjes. Een enkele veldkers heeft dapper zijn stengeltje boven de grond uitgestoken. De kleine witte bloemetjes zijn nauwelijks zichtbaar, zo armetierig staan ze erbij. Met een schoffel woelt ze het warme zand om. Het ziet er uit als plantjes pesten. De veldkersjes zullen er vast ook aan moeten geloven. Het werk gaat moeizaam maar gestaag. Ze heeft al twee vierkante meter klaar van de zestien.

„Dag mevrouw,“ zeg ik „Wat heeft u een mooie viooltjes in de tuin, zijn die er vanzelf gekomen?“ Ze schuifelt naar me toe. Ik zie nu pas dat ze een kruk bij zich heeft, die op het einde uitloopt in drie pootjes. „Ja,“ zegt ze „Ik heb het aan mijn knie. Die is geopereerd. De dokter heeft er iets mee gedaan. Nou doet het minder zeer.“ Ik toon mijn medeleven met een glimlach en een knik. „Gelukkig heb ik mijn kleinzoon, die me helpt,“ ze wijst naar achteren. Aan het einde van de oprit staat een rode auto. Ernaast staat een jongetje te spuiten, zijn mollige witte armen houden de tuinslang stevig vast. Hij gaat lekker door met zijn waterballet. Is die auto nou nog niet schoon? Wat een verspilling zeg, denk ik bij mezelf, en dat in deze tijden van almaar toenemende droogte. Maar dat zeg ik niet tegen een vrouw die al zo oud is.  „Fijn dat hij u zo goed helpt,“ lach ik opgewekt „U boft maar!“ Terwijl ik dat zeg komt er een man aanlopen met een bol gezicht. „Dat is mijn zoon,“ zegt ze „Hij helpt me ook.“
„De vader van de jongen?“
„Ja.“ Ze kijkt me aan met grote grijze ogen.
„Echt fijn dat ze u helpen. En dat u nog in dit huis woont. Er zijn zoveel oude mensen die nu opgesloten zitten.“
Ze knikt. „Ik ben al negentig,“ zegt ze trots. Ze leunt tijdens het praten op een gemetselde zuil van een meter hoog, waar het hek aan vast zit. De bovenkant is van cement. Er lopen een paar mieren op. Eén voor één drukt ze ze dood met haar duim. Wreed en zinloos. Ik kijk er maar niet naar. Als ik er niet naar kijk dan houdt ze er misschien mee op. De jongen en de vader zijn nu allebei aan het poetsen. „Jullie hebben het maar gezellig hier,“ merk ik op. Ze knikt en kijkt me strak aan met haar enorme kijkers. „Ik heb een nieuwe lens,“ zegt ze. „Ik moest weer naar het ziekenhuis maar dat kon niet.“
„Voor controle zeker. En kan u nu alles weer zien?“ vraag ik belangstellend.
„Jaaaa! Heel erg! Nou die knie nog.“
Ik knik haar nog eens vriendelijk toe. „Ik wens u heel veel sterkte. En nu ga ik weer verder. Als ik nog eens een rondje loop, kom ik weer een praatje maken.“
Ze glimlacht en knikt, alsof ze niets anders verwacht had. Dan draait ze zich om, en pakt de schoffel. Ik kijk nog eenmaal om, en zie haar woelen in het warme zand. Op naar de volgende vierkante meter. Geduld is een schone zaak. Ook voor mij.

Hoe vertel ik het mijn oude pa

.

.

Ik heb mijn vader aan de lijn. Hij snapt er niks van. “Ik hoorde dat je nu ergens anders woont!” roept hij verbaasd en met een ondertoon van verontwaardiging. Mijn pa nadert de negentig. Hij stelt scherpe doelen, schrijft boeken voor de historische vereniging in Drenthe, maakt elke dag een fikse wandeling, heeft een strak schema in het schoonhouden van het grote huis en het onderhoud aan de tuin. Daarmee houdt hij zichzelf in conditie en houdt hij grip op zijn bestaan. Maar stilletjes aan wordt zijn wereld kleiner.
“Ja pa,” zeg ik “Ik sta nu vier kilometer verderop, in de buurt van Jellum.”
”Jellum? Waar ligt dat?“ Hij loopt even weg met de telefoon en kijkt ergens in om te zoeken.
“O, ik zie het al. Jellum. Ja hier!” Hij klinkt voldaan en tevreden. Het is even stil.
“Je bent binnenkort jarig hè, ik wilde dan graag langs komen waar je nu zit.” Hij zegt het aarzelend en tegelijkertijd vastbesloten. Sinds de dood van mijn moeder tien jaar geleden, is hij heel trouw geworden in het contact naar al zijn vijf kinderen, belt af en toe en komt één of twee keer per jaar met de auto, want rijden doet hij nog als de beste. “”Fijn zeg, dan kan je het nog mooi even zien waar ik nu ben.” zeg ik opgewekt en ik vermoed dat ik hiermee opnieuw verwarring zaai. Dat klopt als een bus.
“Wat?! Ga je daar weer weg dan?!”
“Ja pa, ik ga straks naar een geoloog en zijn vrouw. Zij is keramiste. Hij weet heel erg veel van Friesland. Ze kunnen me veel vertellen en daar verheug ik me op. Ik ga er ook in de tuin werken, een paar weken.”
“Oh..” Het is even stil aan de andere kant van de lijn. “En hoe heet dat plaatsje dan?”
“Ja, hoe heet het ook alweer. Het is ook weer zo’n typische Friese naam. Ik vertel het nog wel.” We praten nog even verder, groeten elkaar en hangen op. Ik kijk nadenkend uit het raam. Mijn pa is het dus al helemaal vergeten, dat ik hem vertelde over mijn reis. Wat nu?

Een paar weken geleden zat ik nog bij mijn vader in de huiskamer. “Ik ga trekken pa, met mijn huisje op wielen.” Ik keek hem vol spanning aan. Het grote woord was er uit. Zijn stem klonk ijl en bibberig toen een zwak “Neeeee……” aan zijn lippen ontsnapte. Ik staarde naar mijn voeten. Ik wist het. Alle slecht-nieuws berichten van de televisie kwamen langs zijn geestesoog voorbij. Ik verharde mezelf en keek hem aan. “Ja pa,” zei ik onverbiddelijk, maar ik dacht, shit, wat rot voor hem. Maar ik wil deze reis nu maken. Hoe leg ik hem het uit??

Een week later sta ik op het perron van Deinum. Zo dadelijk komt de trein naar Leeuwarden. Ik loop net naar het bord met vertrektijden als mijn vader me belt. Ik vertel hem  waar mijn wandelhuis nu staat. Niet Jellum, maar Bears. Ik had me vergist. “De bus vertrekt vanuit Jellum, niet vanuit Bears. Daarom dacht ik dat. Het ligt allemaal dicht bij elkaar. Je schrijft het met een e en een a.” leg ik hem uit. “Bears?” vraagt hij, “Het lijkt wel Engels.”
“Ja, het Engels heeft veel invloed gehad op het Fries. En andersom is het net zo,” vertel ik.
Aan de andere kant van de lijn luistert mijn pa aandachtig. Er komt een idee bij me op. Ik hoef mijn vader niet te zeggen dat ik op reis ga. Als ik heel langzaam ga, en alleen zeg hoe het plek heet waar ik ben, dan zal hij het kunnen volgen. Traagheid is de sleutel en zeker als ik mijn verhalen doorspek met interessante historische details. Ik glimlach. Dit wilde ik toch?  Heel langzaam reizen en zo volledig mogelijk verslag doen? Met zo’n oude vader gaat dat alleen maar beter. Het zal me niet nog een keer gebeuren dat ik de naam niet kan noemen, van mijn volgende standplaats!
Je kan in alles een voordeel en een nadeel zien. Ik kies voor de meest werkzame optie. Mijn oude, maar zeer nauwkeurige  pa ervoor zorgt ervoor dat ik nog grondiger te werk zal gaan.

De trein komt er aan en stopt. Ik stap in en kijk hoe het weidse land aan me voorbij trekt. Het ziet er onbekend uit. Voor de zekerheid vraag ik het nog even. “Gaat deze trein naar Leeuwarden?”
“Nee,” zegt een jong meisje met lang bruin haar “De andere kant op, naar Harlingen.”
Wat een bof, denk ik bij mezelf. Ik zie almaar meer van de wereld. Mijn reis word steeds mooier. En ach, mijn vader hoeft ook niet alles te weten. Er valt nog genoeg te verdwalen… Ik tuur naar de horizon. In de verte zie ik het silhouet van een kleine provinciestad. “Franeker,” zegt het meisje.

.

Jellum en Bears vormen een tweelingdorp. Bears ligt aan de Swette, het plaatsje waar Ecocamping de Swetteblom zich bevindt. Er staan er oude bomen langs de oever en de boerderij. Kinderen slingeren in de zomer aan een touw boven het water en plonzen en spatteren er heerlijk rond. Het is een kanaaltje omringd door dikke rietkragen. Als het heel hard gaat vriezen, dan kan ik hier de schaatsers voorbij zien gaan van de elfstedentocht. Nu zwemmen er meerkoeten en eenden. De Swette vormde zich in de tijd dat de zee hier zijn arm nog uitsloeg en de getijden hun gang konden gaan. Het was het afwateringsriviertje voor de kwelders, bij hoog water. Toen de zee geen vrij spel meer had, is het gekanaliseerd. Vanaf het moment dat de kwelders verdwenen, doet het dienst als trekvaart tussen Leeuwarden en Sneek. Maar net zoals overal is het vervoer op het water sterk verminderd. Alleen in de zomer vaart er af en toe een plezierjachtje.

.

.

PS Ik heb mijn motivatie onder woorden gebracht, waarom ik dit wil doen. Het langzaam voortgaan langs de grens is niet alleen een verkenningstocht, maar is ook een vorm van protest voor mij. Als je meer weer lezen over die gedachtegang, lees dit.

   Klik hier voor de link

 

.

Aan de overkant

.

.

EEN EEUWENOUD DILEMMA

eeuwenoud liefdesverhaal

.

.

Zo even was hun omarming nog innig. Een man en een vrouw staan stil naast elkaar. Zij is klein, taai en lenig, haar lange dikke vlecht glanst als rood goud in de zon. Zijn brede schouders hangen werkeloos neer onder zwart-grijs haar. Als bevroren staan ze te staren naar de kloof voor hun voeten, waar alle speelsheid van zojuist in verdwenen lijkt te zijn. Aan de andere kant zijn heuvels vol kamille, duizendblad, korenbloem, klaprozen en nog veel meer. Een groepje lindebomen geurt weldadig. Kleine rotspartijen en bosjes strekken zich uit als een vlekkendeken. Er doorheen zijn diverse kronkelwegen te onderscheiden. Het kruidige weiland lokt en geurt. Er graast een wit gevlekt paard en een ezel. De schimmel loopt omlaag naar een meertje, omringd door riet, elzen en wilgen. Ze kijkt naar de soepele tred en ziet hoe het dier zich vooroverbuigt om te drinken. Ze kijkt vragend naar haar lief, die nog steeds naast haar staat. Hun omhelzing zindert nog na, als een stroom van het klaarste water. Het geeft haar kracht. Ze kàn het, weet ze. Juìst nu!
“Nee,” antwoordt hij haar vragende blik, “ik spring niet. Jij bent jong en vol energie, ik ben oud.” Ze kijkt hem ontsteld aan. “Jij oud? Dat dènk je maar. Was het niet heerlijk, te ravotten in de rivier en klommen we niet in de hoogste bomen?”
“Nee. Ik doe het niet. Veel te groot, dat land aan de overkant. En wat heb ik daar? Hier heb ik een huis en een vijver met vissen erin. En mijn hondje. Ik kan het niet.”
“Dan spring ik alleen,” zegt ze. Ze neemt een aanloop en maakt een sprong als een reuzenpanter. Tegelijkertijd gebeurt er iets merkwaardigs. Terwijl ze door de lucht vliegt, verdwijnt het ravijn. Maar zodra haar voeten de grond raken is het er weer. Ze staat aan de overkant van een gapende spleet.
“Zag je het?!” roept ze hoopvol, “Jij kan het òòk!”
“Nee,” zegt hij “Ik denk niet dat ik dat ook kan.”
“Ik ga nu verder,” de woorden komen met moeite uit haar mond. “Lief, kom mee! Dan kunnen we samen jong zijn in dit prachtige land.”
“Ik kan het niet. Jij bent een optimist en je kan bergen verzetten. Ik niet. Ik geloof er niet in.”
Ze draait zich resoluut om en loopt verder. Duizend kleuren groen breken in het licht van haar tranen. Nog een paar maal kijkt ze achter zich, strekt haar armen zo breed uit, alsof ze de hemel wil omvatten. De hemel boven haar hoofd is het enige wat ze nog met hem deelt. Zijn profiel verdwijnt langzaam in de verte. Hij kan nog steeds springen, denkt ze. Maar toch blijft ze niet staan. Het kronkelpad voor haar voeten lokt, het lijkt een eigen leven te leiden. En veel dieren lijken haar als nieuwkomer te willen zien, de roodborst, het paard en de ezel. Vanuit de struiken kijken er nog meer toe, die wel nieuwsgierig, maar minder dapper zijn. Om haar hoofd zoemt een dikke hommel. Dan hoort ze voetstappen. Over het pad loopt een man, hij komt rustig haar kant op. In zijn hand heeft hij een dienblad, met geurend brood en een rode theepot er op. “Welkom!” roept hij stralend. Ze lacht terug.