.

Dit keer geen luisterversie, maar wel een filmpje. Zie onderaan de tekst.
Achter mijn huis gebeurt iets. Het verandert er volkomen. Ik mag weer planten en ik doe het ook! Hoe heerlijk is het, het land te mogen herscheppen tot iets, waar steeds meer leven komt. Ja, het is zover, het tweede bosje is in de maak. De boer wilde het graag. “Je mag die akker ook inplanten” zei hij al meerdere malen. “Ik wil er bomen en struiken, van hoog naar laag.” Dat heb ik goed onthouden. Want als je ergens mag planten, dan moet je dat geen jaar uitstellen, is mijn mening. We zijn het er allemaal over eens dat ons land meer natuur moet krijgen. Dus ik ga het weer doen! Er komen weer honderdvijftig bomen bij. Dikke kluiten steek ik uit, en draag ze naar het pad, dat in een bocht door het toekomstige bos heen cirkelt. Een omlijsting voor je voetstappen.
Met mijn laarzen loop ik door het zompige land. Alle plantgaten staan vol water. Ik graaf sleuven en wadi’s. Voor het planten begint ben ik al dagenlang bezig. Ik heb net weer een nieuwe geul gegraven en schep de laatste kluit weg. Het water in het plantgat staat hoog. Zodra ik de kluit wegpak, begint het al te stromen. Ik pak hem snel en voorzichtig, zodat mijn leren werkhandschoenen niet meteen drijfnat zijn. Het water stroomt door het vrijgekomen gat, de andere kuil in, die dieper is en groter. Een heerlijk gezicht, dat stromende water. Zo is er steeds weer wat te zien. Het eerste spinnetje bijvoorbeeld. Hij loopt over het water van een plantgat. Ik kijk naar het bochtige pad, dat steeds duidelijker wordt, met de stapeling van graszoden erlangs. De gedachte dat het straks lijkt alsof het al heel oud is. Ik denk aan Texel, daar heb je de “Tuunwallen”. Door de harde wind konden ze er geen heggen maken, dus maakten ze muurtjes, van een meter hoog. Muurtjes, van plaggen. Zo hoog maak ik ze niet. Een halve meter is al een heel werk.
Dan is het zover. De eerste elzen kunnen erin. Ik heb de stijve grijze zeeklei door de teelaarde heen gemengd, om de jonge bomen aan de bodem te laten wennen. Overal om me heen zijn kuilen en bulten. Bulten riet, dat ik verzamelde, bulten klei. Het begint een woest landschap te worden. Straks als het begroeid raakt, is het net alsof het altijd zo geweest is. Dan weet niemand meer hoe het hier kwam. Verhalen zijn nodig, verhalen als deze, om mensen te laten zien dat dit kan en hoe je het doet.
Het bos zal vele functies hebben. Het is voor de dieren en rustige mensen. Er zal af en toe een kind spelen, maar niet vaak. De elzen zullen met hun wortelknolletjes stikstof binden uit de lucht, en de bodem verrijken voor de andere planten. De stijve klei zal steeds luchtiger worden, steeds toegankelijker voor bodemleven. En terwijl de jaren verstrijken, komt er almaar maar meer te groeien. Er zullen insecten wonen en vogels zullen er voedsel en bescherming vinden. En ik zelf ook…
Ja, ik werk eraan. Het tweede bosje. Ik bid dat het vol leven komt, en kijk. Ik kijk het de grond uit!
.
.

















