Elk jaar, als de maand september komt, heb ik een sombere avond.Eentje maar, en dan is het weer voorbij.
.
Auteursrechten Alowieke van Beusekom
Dit keer is er alleen geschreven tekst.
.
Het is niet vaak dat ik sombere gedachten heb. Het is maar één enkele avond en bijna altijd tegen de herfst, als de eerste bladeren vallen en de dagen korter worden. Het is wanneer ik al een hele zomer tuinonderhoud heb gepleegd en er nog steeds veel werk moet worden gedaan. En dan ook nog al die demonstraties waar we voor worden opgeroepen, tegen volkerenmoord, tegen boringen van Shell op de Waddenzee, en tegen het handelsverdrag Mercosur… Ik voel me verantwoordelijk. Maar in beweging komen gaat nu stroever. De vroege ochtend heeft de betovering van de lente verloren, en de vogels fluiten niet meer. De broedvogels vertrekken, de wintergasten zijn nog niet gearriveerd. De magische herfstssluiers zijn er nog niet. En de bessen, pruimpjes en frambozen zijn allemaal geplukt, terwijl de appels nog niet rijp zijn. Donkere gedachten drijven als wolken mijn kop binnen. Iemand zegt dat de aarde ons er straks allemaal af-flikkert en dan zelf verder gaat. Ik denk daaraan als ik die avond in bed lig. Soms kan ik daar dankbaar voor zijn, dat alles uiteindelijk wel goed komt met onze planeet. Maar nu niet. Ja, we maken er een puinhoop van. En wat kan ik nou doen in mijn uppie, al leef ik nog zo eenvoudig en zorg ik goed voor mijn bomen. Misschien kan ik net zo goed ophouden met bestaan, als het dan toch die kant op gaat met ons. Gelukkig redt de slaap me uit mijn somberheid. Het universum van de droom brengt me zoals altijd tot mezelf. De herfst is in aantocht. Het is de herfst, de lucht vol schimmels en verrotting.
In huis is het ’s ochtends koud. Zoals gewoonlijk doe ik mijn oefeningen en maak ontbijt. Maar na de verwarmende pap weegt die sombere avond nog steeds in mijn ledematen en ik duik opnieuw onder de wol. Tot een uur of tien, half elf, dan komt de zon over de bomen heen en maakt de wereld lichter. Net als de natuur keer ik langzaam naar binnen, voel de stralen van de nazomerzon en doe wat nog gedaan moeten worden. Het maaien van het lange gras, distels trekken, riet weghalen. Overwoekerde paden maak ik zichtbaar aan het einde van het land. Zo kunnen we bewonderen wat er dit jaar is gaan groeien. Ik ontdek de zaailing van een lijsterbes met bessen er al aan. Sommige struiken hebben al gele bladeren. De overgang is duidelijk. Die ene avond gebeurt het. Als een zonnebloem die haar zwaar geworden kop omlaag knikt, voor ze haar zaad weggeeft. Als de kentering tussen vloed en eb, tussen de zonnetijd en de donkere dagen. Het is de wet van al wat leeft, waar ik nog altijd deel van uitmaak.
Ik wil me verbinden. Maar dat gaat niet zonder slag of stoot. En soms zijn er vlagen van verstandsverbijstering.
.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
.
Het is ochtend. Ik lig nog even te dromen in mijn hangmat. De luiken heb ik zojuist geopend, en de lucht boven de horizon begint al zalmroze te kleuren. Na alle regen belooft het een mooie dag te worden. Wat ga ik doen vandaag? Nog niet het land op. Het is nog veel te nat. Dat werk komt later wel weer. Pad vrij maken, gras trekken onder de bomen. Hetzelfde als altijd. Nog even kijk ik naar de lucht die steeds blauwer wordt. Dan pak ik mijn telefoon uit de vensterbank en zet hem aan. Hé, er is een berichtje van de Doas, over lokaal 105. In het formulier had ik ingevuld dat ik belangstelling had en graag een ruimte wilde delen. Snel lees ik wat er in staat. Ik krijg hem niet. De reden is dat er anderen zijn die meer ervaring hebben met een ruimte delen. Ik dènk dat te lezen. Als een dolle stier rennen mijn gedachten vooruit. Het zal wel zijn dat ik al bijna zestig ben. Ze willen natuurlijk jong talent. Dat zij mijn gastvrouw ook al, toen ze me het lokaal liet zien. Meewarig keek ze me aan. Ze willen jong en ondernemend talent, dat is het profiel dat vanuit de gemeente wordt gevraagd. Daar ben ik mooi klaar mee. Het maakt me opstandig. “Maar ik heb wél veel vaardigheden opgedaan in mijn leven, om in te zetten voor de Doas!” zei ik. Want dat willen ze ook. Ondernemende betrokken mensen. De jonge vrouw had welwillend geknikt. “Dat is zo”. Ja, jong zijn, betrokken, ondernemend, talentvol, actief, dat is erg veel gevraagd, voor één mens.
Even later zit ik bij Dick koffie te drinken. Ik vertel erover, dat ik niet gekozen ben. “Wat stond er dan in dat mailtje?” vraagt hij. Ik open het bericht en lees het nog eens over. Tot mijn verbazing zie ik helemaal niets over een afwijzing. “De reden is dat er te weinig mensen waren die een ruimte wilden delen”. Verbaasd kijk ik naar de woorden. Het staat er echt. Hoe kan dat nou? Ben ik met zo’n gekleurde bril gaan lezen dat ik iets heel anders las? Ja dus. Dat is precies wat ik deed.
Zo werkt dat. We hebben allemaal onze overtuigingen. Geboren uit teleurstellingen, verwachtingen, mooie en minder mooie ervaringen. Het kleurt hoe we de wereld zien. Soms zo sterk, dat we vlagen van verstandsverbijstering hebben, en iets heel anders zien dan wat er is. Ik ben een open mens, neem graag initiatief en luister opgewekt naar anderen. Zonder oordeel en best slim. Dat dacht ik. Maar dat is dus lang niet altijd zo. En dan ontdek ik weer: Mogelijkheden blijven zien, dat vraagt niet alleen om een open hart, maar ook om je hoofd erbij houden. Bijzaken en vorige ervaringen even uit kunnen zetten. Kijken wat er staat. Woord voor woord lezen. Die ander heeft de moeite genomen om het op te schrijven, en dat verdient de volle aandacht. Dat zou je zelf ook willen. En nu? Ik hoef verder niks te doen. De inschrijving blijft staan. Als er nog eens een vervolg komt is het mooi. Maar voorlopig heb ik een plek, in hetzelfde gebouw: Het buurtcontactpunt Wildewijk. “Ze waarderen het dat je er bent, en wat je doet!” schrijft Froukje in WhatsApp. Ik heb een plek, waarmee ik me kan verbinden. Er is geen reden om mijn overtuiging nog langer in stand te houden. Ook als je bijna zestig bent kan het.
Ik leg mijn telefoon neer, en neem een slok van mijn koffie. Ik lach naar Dick, die alweer met iets anders bezig is. Toch wel fijn, zo’n vent die nooit genoegen neemt met halve woorden en een oppervlakkige indruk. Die vraagt: “Wat staat er nou, in die mail.”
Bestaat er ook robuust geluk? Je maakt het, met alles wat er is. Dankzij het gloeiende kooltje dat je meekreeg van anderen.
.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
Daar sta ik dan. Nat van de kleddersneeuw en met koude voeten. Buiten drijven dikke wolkenpakken voorbij. Het lokaal van Wilde Wijk is donker in dit schaarse winterlicht, maar niet steenkoud. Het zweet staat op mijn rug van het fietsen en de koude wind heeft me tegelijkertijd doen rillen. Maar nu ben ik binnen. In de gangen hoor ik roepende kinderen. Die levendigheid bemoedigt mij. Ik doe de verwarming aan en pak mijn schilderspullen uit de kast in de hoek. Het is maar een klein hoekje, op een plank waar nog meer dingen liggen. Het is echt donker in het lokaal. Buiten valt een dikke bui, met hagelstenen. Ik zie niks. Met een druk op de lichtknop is het duister verdreven. Ik schrijf een berichtje aan de vrouw, die dit alles beheert: “Ik ben er.” Het lokaal wordt langzaam warm en ik kan beginnen.
Het begint weer te komen. Langzaam vind ik hier weer een plek in de gemeenschap. Dat is nodig, om me gelukkig te voelen. Te zijn onder mensen die je kent en waar je een band mee hebt. Met alles wat er onderling ook mag spelen. Er waren momenten dat ik gelukkig was. Op de werf in Utrecht, tussen de jongens die allemaal houtbewerkers waren. We zaten aan de gracht onder de bomen. Ik luisterde en leerde veel van hen. We lachten, keken naar elkaars werk en dronken een biertje, aan het einde van de dag. Ik denk aan mijn man, die houtdraaier was en die ik kuste tussen de krullen. Ik werkte bij de post, gelukkig was ik, met een eigen wijk. De mensen kenden me. Ik hoorde bij hun straat en soms kreeg ik een koekje of een mandarijn. Ook mijn eigen rondvaartboot kon me heel tevreden stemmen met een vaste klantenkring. Zelfs toen mijn man er niet meer bij was. Alles verandert. De werf is nu vrijwel leeg, de ateliers en de bedrijvigheid zijn verdwenen. In de gracht mogen geen boten meer liggen. De post heeft zijn gezicht verloren en niemand kent elkaar nog. Het is een bedrijf als alle anderen, haastig en slecht betaald en de postbodes van toen bestaan niet meer.
Het is elke keer zoeken naar je plek. Alles wordt steeds weer door elkaar geschud. De redenen waarom dat is, daar zullen we het maar even niet over hebben. Vroeger was het anders. Je woonde in een dorp en je vertelde wat je vader deed. Je was de zoon dan die en de kleinzoon van die en die, en iedereen wist dat. Alles was duidelijk. Maar de wereld verandert in steeds sneller tempo. Wie weet er nog zijn plek? En net zo goed als dat doden niet terugkeren, kun je niet verlangen naar een wereld die voorbij is. Ik denk aan mijn man, die niet meer leeft. Aan mijn moeder die ik zo vaak belde, en die me veel meegegeven heeft. De tijd dat zij er waren is voorgoed voorbij. Alles is anders nu. Het vuur dat brandt in mij dankzij het kooltje, dat wij elkaar konden doorgeven. Dankzij de dagen dat ik gelukkig was, heb ik geleerd te zien wat mij verlichting geeft en wat ik opnieuw kan scheppen. Blijmoedig ga ik door. Weer en weer. Waar dan ook. Ik schilder. Het lokaal is nu lekker warm, en ik ben niet meer verkleumd. Ik hoor het gelach van kinderen op de gang. Ik doe de deur open en meteen staat er een klein meisje. Ze kijkt recht naar binnen. Recht voor haar hangt mijn schilderwerk aan de muur. “Dat is een mooi schilderij!” zegt ze. Zij schildert ook, vertelt ze. En nog veel meer doet ze. Ze maakt van alles, met alles wat er maar is. Ik lach verheugd en ze kijkt stralend terug. Dan rent ze weer weg, de anderen achterna.
Alles wat me gelukkig maakt, vind ik hier. En ook deze dag gaat voorbij, ook dit zal weer veranderen. En ik ga verder. Wat ontbreekt dat bouw ik op. Overal, waar dan ook, steeds weer en weer. Met alles wat er is.
Een extra lang verhaalwaarin drie mensen de hoofdrol spelen, Carla: de kunstenares die mij uitnodigde, Sietse Drentje, die we allebei gekend hebben en mijn man, Michiel.
.
Blauw was Sietses lievelingskleur.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
“De wind is koud” zegt de vrouw, die aan de andere kant van het tafeltje zit. “Kom naast me zitten,” wenk ik ”hier zit je in de luwte.” Ze doet het. De bank van Jonker Sikke is groot zat, hij bestrijkt de hele voorgevel en ligt vol bontgekleurde kussens. Aan de overkant zijn de weilanden en de kerk. Naast mij zit Carla, kunstenares. Het is het verleden dat ons bindt. Een man, die voor altijd jong zal blijven in onze herinnering. Voor haar was hij een vriend met wie ze intensief correspondeerde, vijf jaar lang. Voor mij was hij mijn eerste vriendje, kort maar krachtig. Hij leeft niet meer. Op zijn zeven en twintigste is hij vertrokken en niet meer teruggekomen. Het was een enorm pak brieven, die ze nog steeds van hem had. Dat lag daar maar. Ze opnieuw allemaal lezen, dat wilde ze niet. Dat maakt teveel los. Wat dan? Ze kwam op het idee om ze aan een ver familielid te geven, die radiomaker was. Hij maakte er een mooie podcast van. Dat is geworden als een monument voor hem.
Nu kunnen we het weer hebben over zijn bijzondere persoonlijkheid, de jongen die zijn laatste reis maakte, en ons geschokt achterliet. Die eenzaam stierf in een ver land.
Onverwerkte emoties vormen een mist, die dikker wordt zodra je er in stapt. Het is als stof over je ziel. Om de mist op te lossen, moet je erin. Je kunt het ontlopen, maar het gaat ten koste van de sprankeling, de creativiteit die we nodig hebben om deze wereld te genezen. Ook spullen met emotionele lading, die jarenlang blijven liggen, doen iets met je. Het gaat ten koste van je scheppingskracht. Daar moet je op een gegeven moment wat mee, wil je niet eindigen als een stoffig type. Opruimen is goed, en het beste nemen we mee de toekomst in. Sietse Drentje was in elk geval helemaal niet stoffig. Integendeel. Hij was een dynamisch mens, vol ideeën. Sommige ideeën zwerven nog altijd ergens rond, andere zijn in rook opgegaan. Maar hoe dan ook, we waren gefascineerd door zijn beweeglijke, hartelijke en creatieve persoonlijkheid. Bij het verwerken van het verleden kiezen we voor het beste, dat gebruiken we en zetten we voort. Carla heeft de brieven die hij schreef een nieuw leven gegeven. Ze liggen niet meer bij haar in een donkere hoek, het is een verhaal geworden, gemaakt door een man van de VPRO, en iedereen kan het beluisteren, zich laten ontroeren. Het is een mooie daad geweest. Ik wijs naar de torenspits van de kerk tegenover ons. “Zie je daar? De zwaluwen cirkelen daar rond en pikken insecten van het dak. Mooi hè…” Ze kijkt. Ze kent het. “Dat zijn vliegende mieren. Op warme dagen komen ze uit. Die gaan heel hoog de lucht in.” Ik kijk naar ze, die vliegensvlugge vogels. Prachtige nesten bouwen ze voor hun jongen. Dit zijn hun laatste weken, voor ze weer vertrekken. Laten ze hun buik maar flink vol eten. Een lange reis zal het worden. Ik bid dat ze weer terugkomen. Allemaal. En dat ik kan zijn als de zwaluw, licht, wendbaar en beweeglijk, nog vele jaren, tot de laatste dag. Licht en beweeglijk, als Sietse. Maar tegelijkertijd toegewijd. Dat de plek waar ik ben mooier mag zijn als ik weg ga. Die twee dingen, allebei.
Ik vertel Carla dat ik een keer met Sietse naar een expositie van haar ben geweest. Het was in een tijd dat ze zoekende was hoe ze verder moest, als kunstenares. “Ik kan me jou niet meer herinneren” zegt ze. “Als je creatief wilt blijven moet je ruimte hebben, dus ook dingen vergeten”. Ik knik. Dat herken ik. Het is voor mij de basis van eenvoudig leven. Het gaat niet alleen over spullen, het gaat ook over een opgeruimd gemoed. Over het verwerken van dingen. Afscheid. Denken aan de doden en wat we van ze leren.
Een en twintig was ik. Sietse was mijn allereerste officiële vriendje. Hij was zes jaar ouder, schrijver, avonturier en vrijbuiter. Zijn vertrouwen in mensen was grenzeloos. Even grenzeloos werd zijn val, later, het ongewisse in. En het begon zo mooi en vol vrolijkheid. We ontmoetten elkaar op creatief kamp Kijkduin. Daarop volgde een weekendrelatie, hij woonde in Hilversum, ik in Leeuwarden, waar zijn zus ook woonde. We schreven over de prachtige onontgonnen gebieden tussen ons, en we geloofden daarin. We tekenden grote rode harten voor elkaar en gloeiden van geluk wanneer we elkaars brieven lazen. Maar als ik naast hem zat kreeg ik steeds meer last van een brok in mijn keel. We zaten stijf van de spanning naast elkaar, en dan kwam er niks meer uit. Voor hij vertrok maakte hij het uit. Het was een brief waarop ik nooit zou kunnen antwoorden. Hij schreef dat hij niet wist wat hij met ons aanmoest en ging op de bonnefooi naar Turkije. Het goede geluk werd hem niet gegeven. Het bericht dat hij was vermoord, leek onwerkelijk. Daarna droomde ik een intense droom, die mijn hele leven is bijgebleven. Ik had van top tot teen kippevel, toen ik wakker werd.
Er is een man in het veld, een grijze herder met een baard. Hij heeft een staf in de hand. Hij loopt op me af, recht zijn rug en kijkt me aan. Dan heft hij de staf boven zijn hoofd. De herder lijkt te groeien en de goedmoedige houten staf verandert in een glimmend scherp zwaard. De stilte is plechtig en geladen, voor hij spreekt. Drie woorden maar. “Ik moet wel.”
Dan word ik wakker. Dit is voor het eerst dat ik mijn verhaal met hem zo volledig in het openbaar vertel. Nu dus, dankzij Mathijs Deen, die deze radiodocu maakte. In de docu wordt mijn naam niet genoemd. Alleen: “A. Komt hier dit weekend. ” Dat ben ik. Als de maker me gevraagd had, had ik hem dit verhaal verteld. In de docu komt het over alsof het niet meer was dan een flirt, één van de velen. Maar we meenden het met elkaar, die eerste maanden. Hij schreef ook veel over de dood en dat trof me. Ik herinner me een gesprek over de dood. Dat het een muur was waar hij overheen zou willen kijken, wat er was. Ik ging met hem naar de schrijverskring van Simon Vinkenoog. Zo onzeker nog, dat ik niet durfde voor te lezen wat ik geschreven had. Ik herkende zijn reislust, nieuwsgierigheid en grenzeloos vertrouwen. Ik stond nog maar aan het begin. Maar die droom was voor mij een waarschuwing. Het sloeg op hem, maar ook op mij. Dit is één van de gebeurtenissen geweest met invloed op de rest van mijn leven. Het heeft me niet bang gemaakt, wel behoedzamer, meer geaard en minder naïef. Als ik dit verhaal vertel, denken veel mensen aan hun eigen jonge, naïeve reizen, nieuwsgierig, op zoek naar avontuur, of zoekende naar een doel in het leven. Ze zijn dankbaar dat het goed is afgelopen. Bij mij liep het anders. Diverse gebeurtenissen hebben mijn reislust ingetoomd. Het is er nog wel, maar ik houd het aan de teugel. Mijn enige reis als volwassene is geweest de drie maanden door Noord Friesland, vijf jaar geleden. En natuurlijk in 1997, met de boot door Nederland. Toen was ik samen met mijn lief, Michiel. (Hij stierf in 2002). Dat dagboek heb ik bewaard, als een van de weinigen. Ik ben Nederland nauwelijks uit geweest.
Michiel hoefde ook niet verder. Hij verkende land en water vanuit de plek waar hij was, in steeds grotere cirkels. Op de kaart tekende hij dat af, met trots, dikke lijnen over waterwegen die nu tot zijn wereld behoorden. Hij had een bodem van wijsheid, die Sietse nog niet had. Maar Sietse was licht en wendbaar, terwijl Michiel zich al teveel hechtte aan wat hem omringde. Dat maakte hem eigenlijk best wel een stoffig type. Zijn liefde voor mij was het enige wat hem op het laatst nog gaande hield. Zijn motor, zijn liefde, zijn alles. Ik denk aan hem in dankbaarheid daarvoor. Hij had een heel groot hart en heeft mij veel gegeven. Door hem, en door Sietse, heb ik veel geleerd. Ik probeer licht te blijven en wendbaar, zoals Sietse, en tegelijkertijd toegewijd aan de plek waar ik ben. Zoals Michiel.
Van allebei het beste. In de geest van hen, die mij dit leerden in liefde.
Twee jongens gaan me voor in het donker, naar de veerpont over het IJ. Een dag later, wachtend bij het stationsgebouw, word ik geraakt door een beeldhouwwerk in de gevel.
.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
Daar zit ik dan, op mijn hurken in het gras. Ik ben er speciaal voor naar Amsterdam gegaan, dit feest. Het regent al de hele avond en alle toespraken en muziek, alle mensen die ernaar luisteren zitten eensgezind onder een grote tarp. De avond is nog niet ten einde, maar ik kom toch maar overeind. Het is tijd om terug te gaan naar het hotel. Dat is aan de andere kant van het centrum en dan ook nog aan de andere kant van het IJ. Dat is nog een heel eind. Ik doe mijn regenkleding aan en pak mijn fiets. Na een paar seconden zie ik de groene broek al glimmen in het donker. Het water valt met bakken uit de lucht. Ik probeer mijn natte haar nog even tot een knotje te frummelen, zodat het niet in mijn nek druipt. Het valt steeds naar beneden. Ik laat het. Naar de veerpont is vijf minuten fietsen. Als ik er aankom, zie ik een jongen, die in het donker onder de overkapping zit, aan tafel, met een opengeklapte laptop en een waterfles. Hij is de enige. De pont is nergens te bekennen. “Vaart hij nog?” vraag ik. “De laatste komt nog. Maar aan de andere kant is er nog één. Die gaat ook langer door dan deze.” Hij legt uit hoe ik er moet komen. Fietspad af, links met de bocht mee, bruggetje over. “Okay!” zeg ik. Er komen twee jongens aan fietsen. Grote glimmende regenjassen, hun koppen gebogen over het stuur. Ik stop en kijk wat ze gaan doen. “Ik ga geen uur wachten”, zegt de één. “Moeten jullie ook oversteken?” vraag ik, terwijl ik dichterbij fiets. “Ja”, zeggen ze “Jij ook? Fiets maar met ons mee.” We volgen het steenrode fietspad door de bosjes, langs het veldje met de liggende boomstammen. Bijna terug naar het Mandelahuisje en verder. Daar ligt de sluis met gesloten deuren. Over de sluisdeuren is een smal pad, niet breder dan de deuren zelf, met een hekje er langs. Met de fiets kan je er net overheen, maar je moet hem eerst een beetje optillen om op de sluisdeuren te komen. Onder mij klinkt het geluid van de stromende regen in het water. “Dit lijkt de middeleeuwen wel!” roept de jongen die voor me loopt. “Het heeft wel wat…” Ik volg ze naar de veerpont. De heldere lampen verlichten een dek vol mensen. De meesten met een fiets, anderen zonder. Ik herken de vrouw naast me, met haar zoon. “Hee, Otis! Jij hebt vanavond gewonnen hè?” roep ik. Het blonde joch grijnst breed en knikt. De mensen staan geduldig te wachten. Sommigen praten met elkaar. Ik las gisteren in de krant dat er een plan ligt om een brug te maken. Dan kan de veerpont worden opgeheven. Maar de uitvoering is vreselijk ingewikkeld en de mensen willen het niet. “Hou toch op!” roepen ze. Al dat gedoe! En ze willen hun pont helemaal niet kwijt.
De veerboot vertrekt. Aan de overkant ligt het Centraal Station.
De volgende ochtend ben ik daar opnieuw, en dit keer om naar huis te gaan. Ik heb geen haast en kijk naar het prachtige stationsgebouw van onze hoofdstad. Er zijn beeldhouwwerken in gemetseld. Hele voorstellingen zijn het met een eveneens gebeeldhouwde lijst erom. Er zit gaas voor, tegen de duiven. Ik kijk naar alle afbeeldingen. Er zijn zes lijsten, en eronder staat waar ze over gaan. Drie aan de linkerkant van de ingang: Elektriciteit, Nijverheid, Stoom. Aan de rechterkant: Welvaart, broederschap, beschaving. Bij de laatste blijf ik staan. Er staan vier mensen op. Twee mannen trekken eendrachtig een visnet omhoog. Er is een vrouw, losjes en liefdevol ligt haar arm over de schouder van het kind. Met haar andere arm heeft ze een grote mand fruit vast, die balanceert op haar hoofd. Alles straalt overvloed uit en zorg voor elkaar. Dát is beschaving. Wat een prachtig beeld! Hoeveel mensen hebben hier al naar gekeken, tijdens het wachten? Het zet aan het denken. Vaak zie ik een ander begrip over beschaving, dat veel meer over technologie gaat. Ik denk aan de grote plannen voor de nieuwe brug. De zogenaamde “vooruitgang”. Alles moet sneller en makkelijker. Ik denk aan al die mensen, die zo geduldig op het dek stonden te wachten. Die helemaal geen brug hoeven. De jongens die me hielpen er te komen, over het smalle bruggetje van de sluis. Zorg voor elkaar maakt een beschaving levend. Toch is dit niet waar overheden de meeste energie in steken. Soms lijkt het wel manisch, die drang naar vernieuwing, groter, sneller en verder. Techneuten en politici zouden eens wat vaker op de fiets moeten gaan, het pontje nemen en dan naar dit prachtige beeld kijken. Maar de ontwikkelingen gaan door. Ondanks de hoge kosten en de tegenstand komt hier wellicht toch die brug, zoals overal, waar iedereen dan anoniem overheen scheurt. Waar je uit moet kijken dat je niet van de sokken wordt gereden. Terwijl het zo duidelijk is: Uiteindelijk kijken we liever naar vrolijke jongens, die rustig voor ons uit rijden, die ons lachend de weg wijzen over het smalle bruggetje van de sluis. Dàt is beschaving.
Landherstel is lastig. Er zijn veel meningen, en alles is anders als vroeger. Concurrentie maakt dat het snel moet en zo goedkoop mogelijk. Alleen samenwerking maakt dat we zaken stap voor stap uit kunnen werken.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
Het is het einde van de middag. Ik heb hard gewerkt, gras, riet en brandnetels weggehaald waar het nodig was, en op andere plekken laten staan. Een smeerwortel uitgegraven en verplant, die elke keer bij het hooien om gemaaid werd. Terwijl ik naar huis fiets met vieze handen, remt op het campingpad een auto met mijn buurman erin, de Friese landschapshistoricus, gespecialiseerd in greppellandschap. Ik sta stil en hij draait het raampje open. “Hoi. Heb je een nieuwe auto?” vraag ik. “Nee, geleend van mijn ouders. Ik moest voor mijn werk op twee plekken in Friesland zijn. We hebben gesproken over hoe we het greppellandschap kunnen herstellen. Nou, dat is niet makkelijk. Al die verschillende meningen en belangen, dat krijg je nooit bij elkaar. De ecoloog is romantisch, de boer is pragmatisch. En dan die weide, dat moet ook weer vol kruiden komen te staan. Hoe krijg je dat ooit voor elkaar, als daar decennialang kunstmest is gestrooid? Misschien dat we maar niets moeten doen.” Ik luister aandachtig terwijl hij doorpraat. “Het is bijna niet te doen om het te herstellen zoals het was. Het land is ooit met de hand geschept, en daar is heel lang over gedaan. Nu zou je dat moeten doen met een loonwerker, die er in één keer een bult bovenop gooit. Is dat hetzelfde? Nee. Dan krijg je iets heel anders.” Wat deze jongen omhoog haalt, dat heb ik me al vaak voorgesteld. Al die mannen met spades. Hoe het was, om op je op een koude dag gewoon in het zweet te werken. Als er iets gebeuren moest, moest je daar voor je spieren gebruiken. Alles had een menselijke maat, en je kon het aanpassen aan omstandigheden. Dat is nu wel anders. De greppelkenner fronst. “Als de BBB het voor het zeggen krijgt, dan zijn er over tien jaar nog maar een paar boeren over. Die maken het nog grootschaliger dan het is en dan hebben we pas echt een “Silent spring”. Zijn bezorgdheid is gegrond. In de provincie is de BBB de grootste partij. “Meer leefbaarheid op het platteland” is de kreet waarmee ze stemmen wonnen. Ik vraag me af hoe ze die belofte waar gaan maken. “Er kan van alles gebeuren,” zeg ik tegen mijn buur. “Het is maar de vraag hoe het verder gaat. Als alles steeds grootschaliger wordt, zijn er juist steeds minder mensen nodig op het platteland. Dat betekent volgens mij juist veel minder leefbaarheid. Dat is het tegenovergestelde van wat ze zeggen.” Hij glimlacht ironisch. Heel even. Dan verzacht zijn blik terwijl hij naar zijn kleine huis kijkt, daar achter de dikke stam van een abeel en de bloeiende meidoorns. “Ja, we moeten maar zien. In elk geval ga ik er hier wat moois van maken. Daarvan krijg ik een goed gevoel.”
Thuis vinden we voldoening in het werk van onze handen. Grote plannen om de wereld te redden zijn voor ons als mens eerder bezwaarlijk dan dat ze iets oplossen. Want ook de zogenaamde oplossing is vaak grootschalig en snel. Natuurlijk ga je niet meer met een spade aan het werk, maar met een graafmachine. Het gaat om geld en tijd. Vele handen maken licht werk, maar met een wereld waarin het steeds meer ieder voor zich is, krijg je dat niet meer voor elkaar. Realistisch is dat je moet blijven concurreren om te overleven. Terwijl herstel, zoals het vroeger ging, veel meer om samenwerking gaat. De wet der wederkerigheid is de enige grond waarop een beschaving kan overleven. Met dit heilige principe hebben culturen het duizenden jaren overleeft. Wat je krijgt geef je door. Wat je eet, keert als voeding terug naar de aarde, niet ondankbaar en achteloos als afval, maar als gift. Liever voeg je er nog iets aan toe, zodat het meerwaarde krijgt. Maar er is heel veel genomen. Dat heeft ons een gemakkelijk leven gegeven, waarin we over veel dingen niet meer na hoeven te denken. Grote bedrijven zorgen daarvoor. Maar van achteren kruipen de gevolgen naar ons toe. Daarover breken we nu ons hoofd. Gemak en concurrentiestrijd blijken op den duur veel te kosten. Hoe herstel je wat kapot was. Hoe maak je de wereld gezond.
Landschappen zijn ver verwijderd geraakt van wat ze ooit waren. Bloemen en kruiden verdwijnen, en er zijn te weinig insecten om ze te bestuiven. Hoe krijgen we dat ooit terug? Het zijn gang laten gaan, niets doen? Dat kan, hier en daar zou ik zeggen. Maar niet alléén.
Want aandacht maakt dat het groeit. Elke dag dat je ernaar kijkt, steek je er energie in. Dat is wat ontbreekt. Het gaat niet om de bult, die in een dag door een loonwerker wordt opgeworpen, de volle wagens die heen en weer rijden en worden leeggekiept. Dat betekent alleen maar meer van hetzelfde. Het land heeft óns nodig. Alleen liefdevolle aandacht zorgt voor herstel. Je ziet het veranderen. Inheemse planten en bijen krijgen een kans. Kruidenweiden, bomenhagen. Vele ogen en handen kunnen veel doen. Daar zijn voorbeelden van. MeerbomenNu, bijvoorbeeld. Er zijn te weinig vrijwilligers, want de vraag is groot. Twee miljoen bomen kregen een nieuwe plek. Bomen die anders gerooid waren. Ze staan nu in tuinen, langs akkers en boerderijen op het platteland, in kleine bosjes, overal komen ze terecht. Kun je zoiets ook doen met een greppellandschap? Juist door de kleinschaligheid kan het aantrekkelijk worden en uitgroeien tot iets groots.
Er is geen éénduidende oplossing. Het is steeds anders, op elk moment, op elke plek. Kleine stappen en veel meer uitwisseling zal ons verrassingen brengen waar je blij van wordt.
Aandacht voor het leven is onze enige weg terug. De heilige traagheid der dingen dient te worden gerespecteerd. Je kan dat een romantische gedachte vinden. Maar het feit is onverbiddelijk. Het is de enige manier om als mensheid op aarde te gast mogen blijven. Stap voor stap, zo kunnen we het land herstellen.
.
.
Kijk hoe de mieren het doen, al die korrels, één voor één!Geen eindeloze discussies en er komt geen trekker aan te pas.
Er zouden werelden kunnen bestaan, parallel aan de onze. Ze lijken op elkaar en toch zijn ze allemaal anders. Hoe zou het zijn om daar heen te gaan?
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
“Alles is met elkaar verbonden”, zeggen natuurkundigen. Ik lees erover, het is een onderwerp dat al heel lang wordt besproken. Ze zijn er nog lang niet over uit. Maar toch, ze komen steeds dichter bij oude wijsgeren, die hetzelfde zeiden, lang, lang geleden. Ja, alles is verbonden. Maar dat is niet het enige wat de wetenschappers ontdekken. Er zouden behalve onze wereld, diverse werelden naast elkaar kunnen bestaan, die óók weer met elkaar verbonden zijn. “Het is heel waarschijnlijk dat er meerdere versies van onszelf zijn, maar ook meerdere aardes en universa,”zeggen ze. “We kunnen dit echter nooit bewijzen, want we zijn gebonden aan dit universum.” De verschillende universa beïnvloeden elkaar, zeggen ze ook. Dat klinkt boeiend. Maar helemaal begrijpen doe ik het niet. En zij zelf ook nog steeds niet.
Mijn dagelijks leven gaat zijn gewone gang. Overdag schep ik zand, ik stapel met kluiten en hang vogelhuisjes op. Ik kijk naar de bewegingen op de Haak, de dikke vette verkeersader naar Leeuwarden. Soms gaat er een vliegtuig over. ’s Avonds verdwijn ik in een boek. Nu is het een kinderboek over een meisje dat sprongen maakt naar een parallelle wereld. De schrijfster raakte kennelijk geboeid door het onderwerp en heeft er haar eigen verhaal van gemaakt. Ze heeft zich serieus afgevraagd of het wel leuk zou zijn, om naar een parallelle wereld te kunnen springen. Het meisje en haar andere ik wisselen telkens van lichaam. Het is vooral verwarrend. Het lijkt voor buitenstaanders een groot avontuur, maar voor haarzelf zit is het een grote opgave om de kluts niet kwijt te raken. Dat is wel goed bedacht van de schrijfster. We moesten maar blij zijn, dat we niet onbeperkt heen en weer kunnen reizen naar andere werelden. Mensen willen toch al veel te veel en almaar verder. Daar moest maar eens een eind aan komen, anders valt de hele samenleving uit elkaar. Het is nu al lastig om met iemand af te spreken en dat zou alleen maar erger worden als mensen zomaar verdwijnen naar een ander universum.
Kan dit echt? Een aantal zaken zijn in elk geval bewezen. Atomen staan nooit stil, alleen als je ze bestudeert. Op het moment dat je kijkt, heb je invloed op het atoom. Het atoom bevriest, als het ware. Maar tegelijkertijd gaat de beweging door. Je ziet een bal door de lucht vliegen, maar in een tweede universum is die bal allang gevallen. Tijd is in feite niets anders dan beweging. En nooit regelrecht, het is meer zigzaggend, als een kronkelpad de berg op. Het is allemaal heel raadselachtig, en dat blijft het voorlopig ook. Misschien is dat maar goed.
Uitstapjes naar een parallel universum. Het lijkt een fantasie, goed voer voor schrijvers en filmmakers. Alles wat je wilt kan je in die wereld plaatsen. Ideaal. In de fantasie kan alles. In werkelijkheid is dat nog steeds een stuk beperkter. Die verhalen zijn allemaal fictie, natuurlijk. Toch is een grote groep natuurkundigen het erover eens. Het zou heel goed kunnen zijn dat er meerdere universa naast elkaar bestaan. Op Wikipedia voor kinderen is er ook van alles over te lezen. Vooral over wormgaten. Die blijven spannend, al is het nog steeds een theorie. Wormgaten zijn vervormingen van tijd, in de ruimte. Wormgaten zijn het tegenovergestelde van wat zwarte gaten zijn. Zwarte gaten trekken aan, witte gaten slingeren uit elkaar. Je vliegt als een tornado door het heelal. Via wormgaten zou je door de tijd kunnen reizen. Het voedt de verbeelding. Schrijvers scheppen hun eigen magische wereld, via wormgaten. Er zijn verhalen van een deur die ineens ergens anders op uit komt. Een bekend kronkelpad dat eindigt op een plek die je niet kent. Of je stapt in tramlijn nummer 11, die tot je stomme verbazing steeds sneller gaat, alle haltes voorbij rijdt, de stad uit. Bizarre, onbekende landschappen gaan langs het vensterglas voorbij. Heerlijk om te lezen, ’s avonds na het werk. Even heel ergens anders te zijn, in de verbeelding. Als het daar maar bij blijft.
Stel je voor dat het je lukt, om in een parallel universum te komen. Is dat leuk? Een plek waar de gekapte bomen gewoon door blijven groeien. Dat zie ik dan toch wel graag. En waar je huis ineens de vorm heeft van een ei, dat als een amoebe steeds van vorm verandert. Je zoekt de deur, maar ook de ingang is steeds ergens anders, en soms is hij zo klein dat je er niet meer in komt. Toch wel vervelend. De trein waar je mee reist is toevallig nog hetzelfde, maar de tunnel in de rotswand is ineens weer dicht, terwijl je er in vliegende vaart op af rijdt. Het vliegtuig in de lucht valt plots uit elkaar in losse deeltjes en de grondstoffen keren terug naar de aarde. Het zal vast wel goed komen, maar het lijkt me toch tamelijk stressvol. Maar tegelijkertijd, de gedachte dat niets is wat het lijkt, dat maakt bescheiden. Een mooie bijkomstigheid. Alles wat we maken is zo relatief!
Ik werk aan mijn kronkelpad en plant bomen. Maar ik hoop niet dat je achter dat bochtje op een dag een andere wereld komt. Misschien zou ik eens in mijn dromen kunnen gaan, als uitstapje. Maar verder, laat mij er maar hier, met mijn klompen op de Friese klei. Hoe langer ik hier ben, hoe meer ik ervan houd. Ik kijk naar dat ingenieuze stel atomen, dat de pimpelmees zijn karakter geeft. De verscheidenheid in vormen, de bomen en heesters die ik in de grond plant. De regen valt, de zon schijnt, en heel langzaam zie ik ze groeien. Ik denk, uiteindelijk: snelle tijdsprongen zijn misschien wel spannend, maar ze hebben de liefde niet. En zonder liefde valt alles uit elkaar.
Langs het pad ligt compost en zand. Kruiwagen na kruiwagen schep ik vol. Ik recht mijn rug en beweeg mijn vingers, zodat ze niet stijf worden. Het is deze aarde, waar ik voor zorg. Hier.
.
.
Het boek dat ik lees, is van Dagmar Bach. Het heet: “Dubbelleven” Ik lees nu deel 1, “De verwisselde werelden van Victoria KIng.”
“Dingen langzaam doen is het geheim van transformatie.” Over een gedenkwaardige ontmoeting in de trein en een ontmoeting met olieverf.
.
Heeee, de gordijnen open! Dat doe ik zelden in de nacht. Maar voor een fantasie is het wel heel mooi. Het werkelijke schilderij heeft trouwens meer kleuren dan mijn camera weergeeft in deze foto.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
.
Ooit zat ik in de trein tegenover een jonge vent. Het was een lange reis, we zaten allebei wat uit het raam te staren, niet afgeleid door laptop, boek of telefoon. Op een gegeven moment raakten we aan de praat. Hij vertelde hoe hij gegrepen was door virtual reality. Gepassioneerd begon hij te vertellen en raakte almaar meer in vuur en vlam. Wat er al niet mogelijk was! Hij stelde zich voor dat we met een virtuele wereld de aarde uiteindelijk helemaal niet meer nodig hadden. Dat we dan in onze eigen bubbel de ruimte in konden. Space! Waarheen dan ook, wat maakte het dan nog uit? Ik keek hem verbaasd aan. “Dan ben je volgens mij gewoon dood”, zei ik. Leven op aarde betekent naar mijn idee dat je eet en poept. Dat we een deel uitmaken van de kringloop, die ons voedsel geeft en alle materialen die we nodig hebben om ons het leven aangenaam te maken. Niks supersonisch of flitsend. Heel gewoon en tegelijkertijd bijzonder. Hij was even stil, daarna.
Ja, ik denk dat je met techniek een hoge vlucht kan nemen. Heel hoog. Hoe ongelooflijk ver de wetenschap ons ook mag brengen, één ding is duidelijk. De grond is onze basis. En het besef dat iets maken, echt zelf maken, helemaal niet zo snel gaat. Het laten groeien van een bosje, voor voedsel, hout en beschutting alleen al, duurt jaren. Alle materialen die je nodig hebt zijn er echt niet zomaar. Doe het helemaal zelf en ontdek het. Het eigenhandig timmeren van je eigen huis of speelhut voor de kinderen kost tijd, je hebt een werkplan nodig en gereedschap.
Maar helaas, tal van oude ambachten raken vergeten. De timmerman gebruikt steeds minder schroeven. Superlijmen maken het mogelijk dat er van alles gewoon aan elkaar kan worden geplakt met supersterke tape. De kunstschilder en graficus van vroeger wordt nu verleid door de talloze mogelijkheden van digitale teken en schilderprogramma’s. Je maakt geen vieze handen en het gaat veel sneller. Een leuke aardigheid en het verzenden kost nauwelijks moeite. Maar wat mis je, door dit alles? Heel veel, volgens mij. Is het niet juist de moeite, die het de moeite waard maakt?
Het is zaterdagmorgen. Ik heb me opgegeven voor een cursus olieverf schilderen. Het gaat er dit weekend om de basistechnieken te leren. Het is een ruim licht lokaal. Er staan grote tafels, elke keer twee tegen elkaar geschoven, de hele lengte van het lokaal. Als ik binnenkom staat alles klaar. De schildersezels, het pallet met verf, mijn naam erbij. Een hele tafel voor mezelf. Dertien anderen kunnen ook aanschuiven.
De docent is een vrouw, Candice heet ze. Ik schat haar evenoud als ik. Ze heeft een rustig, vriendelijk gezicht met bruine ogen. Gedetailleerd vertelt ze ons waar we op moeten letten. Ze vertelt met warmte in haar stem over de prachtige mogelijkheden van olieverf, hoe organisch je ermee kan werken, en hoe heerlijk ze het vindt dat het niet snel droogt. Je hebt de tijd, meer nog, het vráágt om tijd. Er zijn middelen om de droogtijd te versnellen, maar waarom zou je dat doen? De tijd nemen zorgt ook dat je afstand kan nemen, dat je het telkens weer met een nieuwe blik kan bekijken. Er zijn in onze tijd veel middelen die zorgen dat alles sneller gaat. Ook bij olieverf. Maar je kan ook je schilderij opzij zetten en tijdens het drogen met nog drie andere beginnen. Is het dan nog niet droog, neem dan een kruk en ga er maar gewoon eens naar zitten kijken. Wie weet brengt het je op goeie ideeën.
Als ze even later door het lokaal loopt, praat ik erover met haar. “Dingen langzaam doen is het geheim van transformatie” vertel ik haar. Het is de spreuk die ik deze week las op de filosofiekalender. De levensfilosofie van de Japanse kaligraaf Tanahashi. Haar ogen beginnen te glanzen. “Wat mooi!” zegt ze. “Ik heb zoveel bewondering voor de Japanse schilderkunst, de concentratie waarmee die mensen werken. Daar kunnen wij in het Westen nog veel van leren.” Haar fijne ronde gezicht is geplooid in een frons. “Mensen kunnen niet het meer laten zijn, gewoon even niks doen en kijken. En er zijn zoveel afleidingen, die ons kant en klaar worden aangeboden. Alles moet zo snel mogelijk resultaat opleveren. Ik vind het zorgelijk. Ik denk dat het heel belangrijk is dat we oude trage technieken blijven doorgeven aan nieuwe generaties.” Ja, ze beseft heel goed wat haar drijft. De schoonheid, de warmte van het materiaal, maar ook de oude filosofie erachter heeft diep wortel geschoten in haar liefde voor dit vak.
Uiteindelijk zitten we allemaal te schilderen. Hoewel er vijftien mensen in het lokaal zijn, is het muisstil. Als je je ogen dicht doet, zou je zeggen dat je in je eentje in een lege zaal stond. Even laat ik het penseel werkeloos in mijn hand liggen en verbaas me erover. De concentratie van al die mensen is als een warm bad. Ik ken het resultaat nog niet van wat ik maak. Maar alleen dit al is een verademing. Dit werk, de tijdloosheid en de stilte met al die werkende mensen. Daar kan geen digitaal tekenprogramma tegenop.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
.
De droom kan zo mooi zijn. In een droom kan je de werkelijkheid opkleuren, verlichten, je kan weggetjes maken die er nooit geweest zijn. Wat recht is kan je laten kronkelen en vervuilde rivieren zijn in je gedachten zo helder als kristal. Jarenlang kun je dromen over een bos dat bulkt van allerlei soorten. En je kunt dromen hoe donker het daar is, onder al die kruinen. Je voelt aan de oude stammen vol scheuren in de schors. Je laat lange baarden van mos langs je hoofd gaan zoals je nog nooit in het echt hebt gevoeld. In je droom kan alles. Tot je op de harde natte klei terecht komt, waar het bos moet komen, dat je zo mooi had bedacht. Waar de jonge bomen met hun wortels tegen een stijve muur aanbotsen. En als ze dan eindelijk met veel moeite kunnen doordringen in de ongastvrije massa, dan wordt het winter, gaat het regenen, en verzuipen ze in de natte klei. Of je staat op de zandgrond en wekenlange droogte teert al het leven uit. De jonge loten die je hebt geplant verdorren tot armzalige sprietjes en gaan dood.
Dat kan anders. In een tijd van toenemende extremen is een rustige, volhardende houding nodig. Ideeën zijn als lucht, ze komen even snel als ze gaan. Aan een idee alleen heb je niks. Er zijn al er al gauw teveel van. Brainstorms genoeg op deze aardkloot. Dromen zijn al wat bestendiger dan ideeën, ze bestrijken een langere tijd om te wortelen in je hart. Vervlecht het idee met hoop en behandel dit met zachtheid en geduld.
Vuur op zijn tijd is goed, maar let op dat het niet te hoog oplaait, op onwillekeurige momenten.
Teveel aan vuur verschroeit de aanzet tot groei, knoppen die nog maar zo klein zijn dat je ze nauwelijks ziet. De piepkleine aanzet tot wortelgroei, die bodem zoekt. Een vurige droom zonder bodem glipt uit je handen en daar sta je dan. Vol onrust en volkomen alleen met weer een illusie minder. En hoe meer er uit je handen glijdt, hoe meer gaten er vallen. Het geeft ruimte aan anderen, waar je niet voor gekozen hebt. Gespuis dat het belang niet dient. Ze komen als virussen in een lichaam dat zijn weerstand kwijt is. Als verwarde zwervers die niet weten wat ze moeten. De gaten zijn het begin van het verval.
Ja, Dat kan anders, heel anders. Een droom heeft een rustperiode nodig en een blik die kan doorvorsen of het moment daar is of niet. Het hart is getraind in geduld om in stilte te zien of de tijd rijp is, om te zien wat levensvatbaar is en wat moet wachten of wat onverbiddelijk moet worden doorgestreept. Stap voor stap worden keuzes gemaakt. De vitale delen krijgen de aandacht en krijgen wat ze nodig hebben. Er is wat er is, elk mens, elke boom op dit unieke moment, alles wat is moet zo zijn. Daar ga je vanuit. Dat is de basis, daar kies je voor. En dan kom je in de stroom op gang, die meewerkt. Op het land groeien de bomen die het wél redden op de natte klei of de droge grond. Je verbetert de omstandigheden, meer en meer, zonder haast of dwang. Langzaam maar zeker komt de beloning. Dieren die weg waren keren terug. Zaden die je ooit strooide, komen ineens op. Planten die je nog nooit gezien had, komen spontaan omhoog en tot bloei. Het begin is gemaakt. Zodra er iets is wat voeten in aarde maakt, kan het andere daar steun bij vinden. Zo bouwen we aan een vitale plek, in een vitale wereld. Al is het begin klein, met rust en volharding groeit het. Een bodem voor alles wat voeten in aarde zoekt.
Dingen langzaam doen is het geheim van de transformatie. (Kazuaki Tanahashi, 1933)
Aarde voedt het wijze hart Het wijze hart de wereld
.
.
Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.
.
“Het hart van de wijze voedt de wereld”
Dit zegt de Taoistische filosoof Zhuang Zi, drie eeuwen voor Christus. Het was een andere tijd, die anders werd gemeten en anders werd gedacht. Een tijd die misschien dichter bij mij staat dan bij de stedeling in de Randstad. Hier, aan het einde van de onverharde weg, gaat het leven zijn gang. Het is een tijdloze plek, vooral in de herfst en de winter. De bomen verdiepen hun wortels, de vogels kunnen zeven maanden ongestoord hun gang gaan, tot de campinggasten weer arriveren en vijf maanden lang het reilen en zeilen domineren. De bomen groeien gretig door. Mijn aandacht gaat uit naar hen. De bomen zijn mijn familie. Kruiwagens vol zwarte aarde breng ik naar de bodem, die hen draagt en voedt. En elke keer als het lente wordt, voel ik me weer een kind van twaalf. De groene knoppen die als een sluier over de jonge bomen ligt, die ik één voor één heb geplant. Ik zorg voor hen, zij zorgen voor mij. Door hen vind ik altijd nieuwe energie voor daadkracht, vind ik inspiratie om mijn voorstellingsvermogen te voeden en ten toon te spreiden aan wie het ook wil zien. En omdat ze mij zoveel geven ben ik het nooit moe, voor hen te zorgen. Mijn familie, de bomen. De bomen voeden mijn hart, en mijn hart voedt de wereld.
Morgen komt er een berg teelaarde, en compost. Het is wel tien kuub, in totaal. Echte biologische natuurcompost. Voedsel is het, voor de bodem. Om wortels te laten groeien en het leven in de bodem te laten krioelen. De levende aarde groeit, en breidt zich uit. Ik hoef alleen maar een begin te maken, een begin, op deze harde bodem van klei. En dan, als de maand februari hoopvol haar eerste tekenen geeft van vernieuwing, begint er zachtjes iets te stralen. Ik sta klaar. Ik zorg dat gebeurt wat gebeuren moet, op de juiste plek. Dit is de mij toegewezen plek, die ik kan beschermen en uitbreiden tot een heilig en inspirerend voedselbos. Een afgelegen plek voor de vogels om te broeden. De watersalamanders kunnen zich nestelen tussen de wortels, zonder dat iemand hun veilige bed omver schept. Het Verhalenpad kan groeien, en ik pluk ze, de verhalen. Hoe vaker ik alleen ben, hoe beter ik het zie. Stilte doet broeien. Broeien om te laten groeien. Er is voedsel voor alles en iedereen. Er is alleen geduld voor nodig en bescheidenheid. Hoe minder ik neem, hoe meer het wordt. Ik voed de aarde en de aarde voedt mij. Ik pluk de vruchten, alleen wat ik nodig heb en zie de rijkdom. De rijkdom die mij jong maakt. Alles groeit. Wacht af, en de beloning wordt almaar groter.