Een eiland waar je kan verdwalen

Elke keer ga ik op weg naar de Balg, om nooit aan te komen.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Ik sta tussen de Kobbeduinen van Schier. Mijn fiets heb ik net tegen het hek gezet, dat daarvoor bedoeld is. Er staan verscheidene andere fietsen, want het is mooi herfstweer. Voor me staat het herkenningspunt, een driehoek van houten balken, dat al van verre te zien is. Dat moet ook. Zonder dat verdwaal je hier zomaar. Er zijn er genoeg die naar de Balg wilden lopen en die de weg kwijt raakten. Vooral in de mist, dan is er geen enkel herkenningspunt meer. Als de dagen korter worden, kunnen de nevels zomaar ineens over de vlakte komen rollen. Het is aan het einde van een mooie zonnige dag, zoals vandaag. De Balg is verder dan je denkt. Al meerdere malen heb ik een poging gewaagd om er te komen, maar nooit is het gelukt. Vandaag probeer ik het weer. Ik weet niet of ik er kom. Eigenlijk is dat wel mooi. Een doel dat je wilt bereiken maar wat steeds ver weg blijft, dat krijgt iets magisch. Er zijn al te veel makkelijk bereikbare doelen. Stap in je auto en je bent er. Niks aan. De Balg is één van de weinige punten in Nederland dat nog echt omringd is door wildernis. Waar geen bordjes staan, kilometers lang, en waar je de weg kan kwijtraken. Fijn. Daarom doe ik er lang over. Daarom hoef ik er niet per se te komen, vandaag. Ik loop zonder kaart of wegbeschrijving. Dat zou zonde zijn, van deze mooie kans op avontuur.

Ik besluit om dit keer niet de binnenpaden te nemen, tussen de kwelders door, maar eerst naar het strand te lopen. Het eerste stuk loop ik over gras. De koeien en ganzen houden het kort. Bij een waterstroom is een bruggetje en vlak daarnaast is het drassig. Er zit een mantelmeeuw, die me eigenwijs aankijkt. Hij stampt in de drassige bodem en zoekt wormen. Met respect kijk ik hem aan en ga met een boog om hem heen. Achter de kleine houten brug is nog meer gras. Dan beginnen de rietvelden. Eindeloos zijn ze. Het ruist en glinstert in de wind. Ik kijk goed om me heen naar herkenningspunten. Achter me ligt het overzichtelijke gras. Er is geen mens te zien, alleen een vrouw, die een heel stuk achter me loopt. Ze is nu bij de meeuw. Nieuwsgierig blijf ik kijken. Zou ze er ook omheen lopen? Ja, warempel ze doet hetzelfde als ik. Dat vind ik nou het leuke aan dit eiland. Het is de enige plek waar ik dit tegenkom. Dat mensen dat ook doen. Mijn blik gaat verder, van het open land en de duinen achter me, naar de wildernis voor me. Hier wordt het vlakker, hier tussen de rietvelden. Nu even goed onthouden. Die bult daar, dat bosje. Als ik dat in mijn geheugen prent, vind ik straks de weg terug. Het pad is smal, het riet komt tot mijn borst. Maar de grond is droog en dat is al heel wat. Dan kom ik bij een splitsing. Ik kan drie kanten op. Je weet het nooit hier, sommige paden zijn door mensen gemaakt, maar andere door de koeien. Het verschil is moeilijk te zien. Ik kies het linkse pad, maar na een paar honderd meter loop ik tegen water aan. Het glinstert tussen het riet door. Ik kan niet zien hoe ver het water door loopt. Een heel eind verderop zie ik een zilverreiger opvliegen. Kennelijk is het daar nog steeds nat of drassig, anders zat hij daar niet. Ik besluit om terug te lopen.

Als ik terug kom op de splitsing loopt daar de vrouw, die net als ik om de mantelmeeuw heen liep. “Wil je ook naar het strand? Dit is niet het pad. Je loopt tegen water aan,” zeg ik. Ze kijkt op haar kaart, afkomstig van het VVV. “Toch zou het hier moeten zijn” zegt ze. Voor de zekerheid kijkt ze ook nog even op de telefoon. Er is ook een pad dat naar rechts loopt. “We moeten hierheen” zegt ze. “Ik bedoel, ik ga hierheen” verbetert ze zichzelf. En ze voegt daad bij woord. Ik denk ook dat dit het beste pad is. Om mijn eigen keuzes te blijven maken, loop ik vijftien meter achter haar. Anders word ik alsnog tot kaartjes en telefoon veroordeeld. En ik wil immers niet teveel weten, van hoe het zit. Dat wil ik zelf ontdekken. Alsof ik Livingstone ben. Of Freija Stark, een vrouw met de naam van de oude godin van de liefde. Alleen reisde zij de hele wereld af en ik ontdek het hier. Ik doe alsof, want alles is hier al ontdekt. Voor mij loopt de vrouw met de kaart. Af en toe kijkt ze om en roept ze iets naar me. Ik bewaak zorgvuldig de afstand. Uiteindelijk stopt het riet bij een kleine open vlakte, waar in de winter water staat. Het is nog donker van het vocht. Er achter loopt het omhoog en daar zijn de duinen, die de zee omlijsten. “Daar staat een bankje!” roept de vrouw triomfantelijk. Precies op dat moment komt er een grijs stel aanlopen. Ze lopen op de Reddingsweg, die loopt gewoon het hele eind rechtuit, tot aan de Balg toe, heb ik begrepen. Maar precies weet ik het niet. Dat wil ik ook niet weten. Ik wil alleen datgene zien wat net één stap verder is.

De vrouw gaat op het bankje zitten. Ik hoor dat ze Hermien heet en ze komt uit Houwerzijl. De mensen op de Reddingsweg lopen na een korte uitwisseling weer door. Toch bijzonder, dat we elkaar allemaal hier ontmoeten, bij dit ene bankje, terwijl er in de verste verte niemand anders te zien is. Hermien maakt een foto van me. Met haar eigen telefoon, want ik heb de mijne natuurlijk thuis gelaten. “Fijn voor mijn blog”. Ze zal hem opsturen. Maar dat heeft ze nog niet gedaan. Daarom staat er nu een foto zonder mij. Maar het is en blijft Schiermonnikoog. Het eiland waar je kan verdwalen.

.

.

Een van de bekende vrouwelijke ontdekkingsreizigers: https://nl.wikipedia.org/wiki/Freya_Stark

Dat hoort eigenlijk niet

Voor het raam van mijn appartement is een zithoek. Op de stoelen ligt bagage. Van wie is dat?

.

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Op de kampeerboerderij op Schiermonnikoog is het rustig. “De Branding” heet de camping, en ik kom hier nu al vijfentwintig jaar. Het eiland was het tweede thuis van mijn man, voor ik hem kende. Gek genoeg ben ik er nooit samen met hem geweest. Pas na zijn dood heb ik de band met het eiland hersteld. Op de boerderij is intussen het één en ander veranderd. De oude boer is met pensioen en de jonge heeft het overgenomen. Er lopen weer kinderen rond. Alles gaat door. Ik krijg alleen geen verse melk meer. Maar het appartement is wel met meer smaak ingericht.

De twee kamers waar ik vier dagen verblijf, zijn op de begane grond. Het is alsof het plekje op mij ligt te wachten, en het is een gek idee dat er intussen al zoveel anderen hebben gelogeerd. Ik sta in de vertrouwde keukenhoek, het is ochtend, en ik ben net onder de douche uit. Een douche, helemaal voor mij alleen! Nog nagenietend loop ik naar de tafel om mijn ontbijtkom op te ruimen. Door het raam van de buitendeur zie ik de zithoek. Er staan allemaal tassen op de stoelen. Dat klopt eigenlijk niet, denk ik kritisch. Die zithoek hoort bij dit appartement. Meer nieuwsgierig dan geërgerd kijk ik door het grotere raam. Een man kijkt onbekommerd terug en zwaait vrolijk naar me. Hij heeft blauwe kinderogen. Ik zwaai terug en ga terug om mijn kom om te spoelen.

Even later zitten ze naast hun bagage. Ik zie het niet, ik hoor het, terwijl ik de warme kraan openzet. Het duurt even tot het heet is. Ik wacht en hoor ze praten, de man en een vrouw, ze zitten met hun ruggen tegen de muur aan, onder mijn aanrechtraampje. Hij zingt een liedje voor haar. Dan klinkt er gerammel. De blonde schoonmaakster komt langslopen met emmers. Ik zie nog net haar hoofd. “Waar blijft de koffie?” grapt de mannenstem. De schoonmaakster grijnst plichtmatig en loopt door. Ik draai de kraan dicht, loop naar de glazen deur en doe de schuif eraf. Als ik mijn kop om de hoek steek zie ik naast de man een jongere vrouw, met donkerblond haar in een nonchalante knot. “Willen jullie koffie?” vraag ik. Ze kijken blij verrast, vooral de jonge vrouw begint helemaal te stralen bij mijn vraag. Kan dit wel, hier zomaar gaan zitten, had ze zich afgevraagd. Ja, het kan dus. Er zijn zelfs mensen die er blij mee zijn, dat er eens iemand op hun bankje komt zitten. “Het is zo klaar!” zeg ik opgewekt. Ze hebben nog even tijd, voor de bus gaat. Ik zet de koffie en geef ze allebei een mok vol. We raken in een geanimeerd gesprek. Maar de vrouw houdt wel de tijd in de gaten. “We moeten nu echt weg, de bus gaat,” zegt ze. De bagage wordt rap op de rug gehesen, de bank is ineens weer leeg. Misschien komt er nog iemand, misschien niet. Hoe dan ook: Liever hoor ik lachen en zingen dan dat het moet zoals het hoort. Zeeën van stilte vind ik thuis wel weer terug. Thuis, aan de andere kant van de Waddenzee, tussen de groene weiden.

.

Scheppen is heerlijk

Verder met planten

.

Liever luisteren? Zie onderaan de tekst.

.


Heerlijk hoe alle gedachten aan andere zaken verdwijnen, zodra ik weer met volle aandacht aan het werk ga. Werken aan het nieuwe bosje. Bosjes zijn bijzonder in dit weidelandschap, op de bodem van de Middelzee. Die moet eigenlijk kaal blijven, zeggen de Friezen, dat is historisch. Alleen bij de woonkernen mogen bomen staan. Wat ik doe is dus op het randje. Ik houd van werken op het randje. Zo kun je langzaam grenzen verleggen. Dus ik werk hier, op de grens, twee kilometer weg van de bewoonde wereld. Grenzenverleggers zijn altijd nodig. Want je weet maar nooit of de toekomst niet totaal anders wordt dan het verleden. Toch, ik blijf bescheiden, houd contact en ga niet te ver. Dat probeer ik. Maar ik kan het niet vaak vragen. Het is hier zo stil, negen maanden lang zie je hier alleen de mensen die er echt moeten zijn. Ze komen aan rijden over het grindpad. Ze rijden bijna altijd voorbij, want meestal moeten ze op de boerderij zijn. Om te weten of ik nog steeds binnen het acceptabele werk, check ik af en toe mijn buurman, de landschapshistoricus. Die is altijd met het weidegebied bezig. Maar dit keer hoef ik hem niks te vragen. Alles is duidelijk besproken met de boer. Het zijn struiken. Vuilbessen en zuurbessen. Het wordt een mooi dicht bosje, waarin vogels bescherming kunnen vinden. Winterkoninkjes kunnen onder de stekelige zuurbessen hun jongen grootbrengen. Het wordt een echte peuterspeelzaal, daar onder die takkenboel. Met veel insecten ook. Dat is hard nodig! Maar eerst moeten ze er komen. Dus dat wordt nog een hele hoop scheppen. Het hoeft niet snel, nee juist niet! Voor mij moet het een spel blijven. De spade gaat makkelijk de grond in. Het is niet te nat en niet te droog, precies goed. Na zoveel te hebben geplant op deze kleigrond weet ik inmiddels: Niet wachten met graven tot je de bomen krijgt. Dat is op zijn vroegst eind november pas. Dan is alles glibberig en zitten je laarzen zomaar vast in de drek. Wanneer de struiken ook zullen komen, nu ga ik eerst de weide afplaggen, gaten graven, compost aanbrengen (tot zover ik dat nog heb). Als de bomen dan komen, kunnen ze zo de grond in. Ik steek een grote pol gras weg. Er zit een nest vaalgele pissebedden onder. Zorgvuldig schep ik de hele familie naar een hoger gelegen plek en bedek ze weer. Straks is alles weer zeikensnat, dan waren ze verzopen. Nu heb ik ze gered. Het is secuur werk, de grond klaarmaken en tegelijkertijd aandacht schenken aan de bodemstructuur en de beestjes. De strook grond die ik al deels heb beplant, ligt aan de noordzijde van een dichte rij schietwilgen. Ik merk wat een verschil dat is, de bodem is onder de bomen een stuk korreliger dan in de taaie klei op de weidegrond. De helft van de strook heb ik vorig jaar ingeplant met elzen vooral. Nu wil ik de rest doen. Op dit stuk is het hele jaar niet gemaaid, en onder het lange gras zijn tal van muizengangen, die vervolgens weer bewoond worden door allerlei insecten. De muizen hebben de grond losgemaakt, zonde om dat allemaal weer plat te trappen. Dus ik maak eerst een pad, van plaggen. Een dijkje wordt het, en het steekt hoog boven de rest uit. Onderaan het dijkje is een wadi, een diepe kuil. Dat maakt het hoogteverschil nog veel groter. Echt een sensatie, in dit vlakke land, al zie je er straks niks meer van, als straks alles begroeid is. Toch is dit een mooi moment. De kunst van het voorbijgaande. Dit heb ik gemaakt, denk ik, en ik voel de voldoening, al komt hier haast niemand. Ik denk aan jongeren die niet weten wat ze willen doen. Ga lekker spelen, denk ik dan. Bomen planten, dijkjes maken. Of wat anders. Het is zo heerlijk! Het maakt je kop helemaal leeg. En dan het te zien groeien. Biodiversiteit op de Friese weide! Het verhaal gaat door.

Voor de luisterversie: Zoek iemand die goed kan voorlezen, want ik ben er deze week niet!

.

Het was er al voor ik er was

De droom van mij was de droom van mijn moeder en velen die haar voorgingen.

.

Tekening Alowieke 1991

.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Alles begint met een droom. Er zijn rottige dromen en lieve dromen. Onvoorstelbare grote dromen en kleine voor de hand liggende dromen. De één droomt van meisjes, de ander van jongens. Nadat mijn moeder kort na elkaar drie zonen had gekregen, kwam er een paar jaar niemand meer bij. En toen ze op een dag een kinderboek kocht om uit voor te lezen, zal ze gedroomd hebben van een meisje. Ik zag haar wens terug in vorm van dit kleine pocketboek. Ik had het nog nooit gezien, voor ik het vond. En al die zestig jaar moet het daar gelegen hebben, in de oude blankhouten kast, daar op de onderste plank.
Ik kijk ernaar. Op de kaft zie je een klein grietje dat over een hek klimt. “Emmekes kleine bos” heet het. Een meisje met lang haar en een tuinbroek aan zie ik. Maar ook zie ik de droom van een groene aarde en bronnen die ongehinderd mogen stromen.
Wie kan mij vertellen wanneer een droom begint? Ik was niet de eerste. Droomde mijn moeder die droom al, voor ik geboren werd? Dan is mijn bos ook haar bos. Het meisje waar ze over las, ben ik, en zij liet mij geboren worden.

Ik lees over Emmeke. Ze laat kleine bomen groeien en plant ze naast een vijver. In de vijver is een bron die alsmaar door borrelt. Het hart van alles was er groeit. Ze sluit vriendschappen met de beestjes die er wonen. Ik kijk naar het meisje. Ze zit schrijlings op het hek en kijkt om, naar iets wat aan de andere kant gebeurt. Emmeke ken ik maar wat goed. De Emmeke in mij groeide uit tot een werker. Een vrouw met vuile handen, maar met een innerlijke bron die nooit opgehouden is te vloeien.

.

Tekening Alowieke 1991

En uiteindelijk is het daar, het kleine bos, vol beestjes. De droom die mijn moeder al gedroomd heeft, eens, toen ze dit boekje las. Ik droom het verhaal dat mijn moeder las en werk het uit op mijn manier. Het heeft een naam gekregen: “Het Verhalenpad.” Ergens in het uitgestrekte weidelandschap kun je het vinden. De kleine bomen worden al groter. Het paadje dat ertussen door loopt is maar smal. Het is een pad van nog maar drie jaar oud. Maar eigenlijk is het al veel ouder. Overal is het, opgegroeid en neergevallen, gekoesterd als droom en als ontkiemend zaad onder een bed van mos. Het groeit in handen van allen die beginnen te popelen. En al zijn er hekken en is er prikkeldraad, niets zal ze tegenhouden.
Ik kan mijn moeder niet meer vragen, wat ze dacht, toen ze dit boekje kocht. Maar in gedachten laat ik haar zien wat ik liet groeien. En met mijn nieuwe boek hoop ik nieuwe dromen te zaaien, die uit zullen groeien tot dikke wortelbaarden in de bodem. Maar ook in takken vol blad en bloesems, met vogels en insecten. Groeien zal het. En geduld ook, en respect. En besef, van de heilige traagheid der dingen.

.

.

.

De tekeningen komen uit mijn dagboek van 1991. In die tijd leefde ik geïsoleerd op een kamertje van 12 m2 met een gebroken been, die ik opliep bij een verkeersongeluk. Het duurde 2 jaar voor het genas, en in die tijd heb ik veel getekend en gedicht. Het zijn dromen en inspiraties die nu nog altijd de basis vormen van mijn leven. Ook in het grote schilderij dat ik de komende tijd ga maken, zal het terugkomen.

PS: Dit is de eerste pagina van mijn boek, “De heilige traagheid der dingen” dat volgend jaar uitkomt.

Het gaat door

Een zoektocht naar Ubuntu

.

.

Wakker liggen om een keuze te maken.

Liever luisteren? Klik op de knop onderaan de tekst.

Het is vijf uur in de ochtend. Ik lig in bed en ik ben kwaad. Maar het is op een goeie manier. Het doet me bezinnen wat dit betekent en wat ik ermee doe. Het is namelijk zo: Ongeveer een jaar geleden heb ik een bankje geplaatst, naast het pad. Ik noemde het een “Ubuntubankje”. De betekenis van het Afrikaanse Ubuntu is: Ik ben doordat wij zijn. Een bankje dus, voor iedereen. Door het grote geheel te dienen, deel ik mee in de oogst.
Het Ubuntubankje stond naast het pad, niet om in bezit te nemen, maar ten dienste van iedereen die er langs zou lopen. Ik hoopte daarmee vaker een praatje te kunnen maken, samen, op het bankje. Maar er zat nooit iemand. Auto’s reden hard voorbij. Mensen op de fiets keken recht vooruit, allemaal op weg ergens naartoe. Slechts eenmaal heb ik er op gezeten, samen met een tijdelijke buurvrouw. Die ging weer weg. En ik ging weer verder.

Alleen was ik bezig, samen met de bomen. Maar ik heb ook mensen nodig. En het Ubuntubankje werkte niet. Integendeel, zonder vragen was het twee keer verdwenen. Grote groepen kampeerders. Ze komen en gaan. Ik denk dat het anderen zijn, niet van hier. Anderen, met haast. De derde keer kwam het kapot terug. Een van de latten was gebroken, en in de kopse kanten zaten overal scheuren. Veel te zwaar belast. Het Ubuntuproject was mislukt. Kwaad was ik. En kwaad ben ik nog steeds. Ik lig in mijn hangmat en sta op scherp. Wat ga ik doen? Blijf ik nog jaren hier, werkend in hetzelfde bosje, naast een Ubuntubankje waar ik niks aan heb? Nee, dat ik in geen geval. Ik wil nu kiezen hoe ik actie onderneem. Over een week is mijn vriend er weer. Die is drie maanden weg geweest. Als hij er is wordt mijn keuze minder scherp. Het leven wordt dan te gemakkelijk. Het moet nu. De nacht is donker en de zaklamp ligt naast me. Ik doe hem aan en schijn op de wekker. Het is half zes geworden, slapen kan ik niet en wil ik niet. Dit is belangrijk.

Ineens schiet mij iets te binnen. Deze week kreeg ik een visitekaartje, van een vrouw met een deel- atelier. Ik had haar erom gevraagd, omdat ik al een tijdje aan het woekeren ben met de ruimte. Ik ben begonnen met schilderen, schilderijen voor bij mijn boek. Maar daar heb ik niet echt een plek voor. Na vier kleine, wil ik nu een heel groot schilderij maken, passend bij hetzelfde thema. En nu denk ik aan haar. Dat is het! Ik ga naar haar toe. Het bankje ruim ik op. Mijn weg leidt nu naar de stad. Daar zijn mensen. Daar moet een plek zijn waar het bruist. Waar ik kan schilderen, met mensen praten en samen dingen bedenken. Ik ga mijn focus verplaatsen. De bomen groeien ook wel door met minder zorg en aandacht. Het zijn geen jonkies meer. Blij doe ik mijn ogen dicht en slaap meteen.

Na twee uur slapen ben ik al weer wakker. Ik bel de vrouw van het kaartje. “Kom maar meteen” zegt ze. “Het is dinsdag. Ik ben er nu, en de anderen zijn er ook.” Het zijn beeldhouwers. Dat wist ik al. Als je schildert is dat stof niet handig, maar toch neem ik de uitnodiging dankbaar aan. Je weet maar nooit waar het toe leidt. Ik kijk op het kaartje. “De Doas” staat er op. Het is een bruisplek. Zowaar. Een oud bedrijfsgebouw vol creativiteit.

Die middag stap ik binnen. Het eerste wat ik zie is een restaurant, waar je goedkoop een maaltijd kan nuttigen. Ik word er meteen blij van. Na even te hebben gezocht, kom ik bij het atelier. Ze hebben net pauze. Ik heb chocoladetruffels meegenomen van de melktap. Het doosje is meteen leeg. Mooi zo, dat was de bedoeling. Ik ben van harte welkom om te komen werken in het atelier, maar voor schilderwerk kan ik hier niet terecht. “Ik kijk nog even verder in het gebouw” zeg ik en loop naar buiten. Gelijk zie ik een volgende deur. “Wildewijk.” staat er bij de deur. Binnen zitten drie vrouwen en een man. Een van de vrouwen is van rond de veertig met blond haar Ze kijk me meteen aan. Ik lach vriendelijk naar haar. “Wat is dit?” vraag ik, en wijs op het naambordje. Ze staat op en geeft bereidwillig antwoord. “Wildewijk, dat komt van Wat -wil- de- wijk. Het is een verbindingsplek. Op dinsdagmiddag hebben we inloopatelier. Nu dus. ” Mijn ogen staan wijd open. “O echt? Mag ik ook meedoen? Als iemand die niet in de wijk woont?” Ze kijkt bedenkelijk. “Eigenlijk is het wel voor mensen van onze buurt bedoelt.” Terwijl ze dat zegt gaat het als een flits door me heen. O, stel dat ik nergens terecht kan! Op de ene plek krijg je geen atelier omdat ze liever een dertiger hebben, op een andere plek hoor ik niet bij de doelgroep. Wat moet ik dan nog op dat dooie punt, aan het einde van een onverharde weg? De korte nacht doet de emotie opflakkeren tot een felle vlam. “Ik wil me verbinden!”roep ik uit. Het komt recht uit het hart en het komt aan. Haar blik wordt nieuwsgierig en hartelijk. “Okee! Je bent welkom.” Ik ga naar binnen en iedereen geeft me een hand. “Hee ben jij niet van de Swetteblom? Ik ken jou!” Het is een vrouw van zeventig. Ze heet Anneke. En ik moet de groeten doen aan de boer. Kijk, zo is de verbinding meteen gelegd. En voor mijzelf? Want daar ging het nu ten slotte om! Mijn behoefte aan mensen. Ik zal een manier vinden om samen te kunnen werken. En om mijn werk en het verhaal wat ik wil vertellen naar buiten te brengen, met anderen die hetzelfde willen. We zullen de krachten bundelen. Alle wegen leiden naar Rome, voor wie een doel heeft dat recht uit het hart komt. En dit zal er ongetwijfeld één van zijn. It giet troch!

Een week later, dus nadat ik dit verhaal schreef, bel ik met de blonde vrouw, Froukje. Ik mag een hoekje gebruiken als atelier. Werken in een gemeenschap, precies wat ik zocht.
.

.