Het wilde als levensbron

.

.

De Octopus in mij,

strekt zijn armen uit,

wil alles zien en voelen

ver weg en ook dichtbij

.

The wild as source of life. Listen to the spoken story of 14 minutes.
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 12,5 minuut.

.

Jeannette en ik zitten op de bank bij haar thuis. Ze is mijn oudste vriendin, al bijna dertig jaar. Het contact is altijd gebleven, soms meer, soms minder. De laatste jaren zie ik haar weer vaker. Ik geniet van de rust en de diepgang in onze gesprekken. Haar kamer is licht en leeg, als de mijne, maar dan veel groter. Ook groot is het enorme beeldscherm aan de wand, iets wat we vroeger een televisie noemden. „Tjee zeg, die is groot!“ zeg ik, „Daarop kun je mooi naar natuurfilms kijken. Ik kijk nooit meer naar films of docu’s. Niks aan op zo’n klein schermpje.“ Tja, in mijn woonwagen heb ik niet veel. Dat wil ik zo. Ik luister liever naar de geluiden buiten, dan dat ik naar een schermpje kijk. Ik heb ook drie vliegen, waar ik vaak naar kijk. Die doen ook van alles. Naar ze kijken geeft me meer rust dan dat lichtgevende vierkantje, met al zijn razendsnelle beelden en boodschappen.
Die smartphone, het is een raar ding. Soms lijkt het wel betoverd, alsof het een deurtje is naar een werkelijkheid die niet bestaat, maar die me wel meeneemt in zijn zuiging. Alsof het een surrogaatzon is, die mijn behoefte aan licht en liefde kan vervullen. Maar dat is niet zo. Dat weet ik. Het is een nuttig ding en niet meer. Toch trap ik er nog regelmatig in. Eenmaal in de ban, hoor en zie ik weinig meer van de echte wereld. En als ik het schermpje uitzet, lijkt die grijze winterdag maar saai en traag. Om weer te genieten, moet ik de knop omdraaien naar een veel lagere frequentie. Hè hè! Dit is het. Ik houd van de winter. En van de lente. En de zomer en de herfst.
Maar nu ben ik bij Jeannette. En ze heeft een prachtig groot beeldscherm. Ik heb nog nooit een film gekeken op zo’n groot scherm. Dat wil ik wel eens beleven. Terwijl dat denk, stelt Jeannette voor om een film te kijken.
„Heb jij de film My Octopus Teacher gezien?“ vraagt ze. Ze haalt me de woorden uit de mond. „Nee“ , zeg ik, nog niet. Maar ik heb er veel over gehoord. Mensen in tranen, die het zagen.“ Zij heeft hem al gezien. Ja, ook bij haar rolden de tranen over de wangen.

Ze start de film. Ik beland in een onderwaterwereld. Een kelpwoud, lange glibberige slierten als een bos, langzaam wiegend in de stroming. Ik zie een forse man zweven. Hij beweegt traag, om niets of niemand te laten schrikken. Zijn huid glanst roze tussen de lange donkergroene slierten van kelp. In zijn ene hand heeft hij een camera. Hij vertelt wat hieraan vooraf ging. „Ik was burned out, Ik kon geen camera meer zien. Ik kon zelfs geen aandacht meer opbrengen voor mijn zoon, die ik op moest voeden.“ Nu zwemt hij daar, in het water dat maar acht graden is. Een duikerspak wil hij niet. Hij wil naakt zijn, in het water. Hij wil contact. Het koude maakt hem wakker, voor het eerst merkt hij de intelligentie op, die in zijn vingers zit en in zijn tenen. Steeds meer is hij ernaar gaan verlangen, die kou, de wakkerheid. Elke cel in hem werkt, in deze koele waterwereld vol met wonderen.

Dan ziet hij haar. De kleine octopus in haar rotsspleet. Haar huid valt weg tegen de zanderige stenen. Het oog staart hem nieuwsgierig maar behoedzaam aan, vanuit het donkere hol.
Dit is het begin van een intense, hechte relatie. De man gaat dagelijks naar beneden.Het duurt krap een jaar, want een octopus wordt niet oud. Ze maken samen van alles mee. Tot de tijd op is. De octopus begroet hem met een omhelzing, de laatste keer, voor ze eieren legt en sterft. Hij is geroerd, wanneer hij erover vertelt. Ze is er niet meer. Maar in hem leeft het dier nog altijd voort. Met de octopus, heeft hij het wilde in zichzelf teruggevonden. En daarmee de bron van energie en levenslust. Hij leeft in en om de zee, samen met zijn zoon. Ze zijn veel samen. De zoon groeit uit tot een sterk zachtaardig mens, vol verwondering over het leven. Een echte zeebioloog. Ze keren regelmatig terug naar de plek waar de octopus leefde. Dan voelt hij haar energie. Ze vinden een piepkleine octopus, waarschijnlijk één van haar kinderen.

Bij mij geen tranen, bij deze film. Wel zit ik op het puntje van mijn stoel, en mijn ogen stralen. Terwijl we napraten over wat deze film nou eigenlijk doet, vraag ik me dit af: Is ons duikerspak niet veel te zwaar? Is het niet de veelheid aan spullen en afspraken, die als een kunstmatige huid om ons kleeft? Al die techniek maakt veel mogelijk, maar tegelijkertijd zorgt het ervoor dat we een buitenstaander blijven. Een buitenstaander van het wilde, waaruit we immers geboren zijn. Het wilde dat ons eindeloos voorziet van levensenergie. De stroom, vanwaaruit alles komt en gaat. Zonder dát is het leven een doods en mager pad.

Ook als ik weer thuis ben, blijven de beelden terugkomen. Steeds weer zie ik de octopus. Ze ligt zo goed als levenloos op het zonnige zand van de zeebodem. Al haar energie gaf ze aan haar eieren. Vissen nemen hapjes van haar. Dan komt de haai aanzwemmen. Hij grijpt haar. Haar armen zwabberen levenloos naar buiten, voor hij haar opschrokt. Ze is slechts een stuk vlees geworden, dat het andere leven voedt. De eeuwige cirkel. Alles komt en gaat. En telkens weer krijgt dat wonderlijke leven een andere vorm. Energie betekent overgave. Overgave aan geboren worden en de dood.

Ik staar vanuit mijn hangmat naar buiten. De wind waait om mijn kleine huis. Klein ben ik in de onmetelijke ruimte. Ganzen vliegen gakkend over, in de schemering. Ik hoor ze. Hoe kleiner mijn huis, hoe groter mijn contact met de wereld. Zo voel ik het. Als een teveel, wat ik heb afgelegd, waardoor ik minder nodig heb en meer kan zien. Misschien is dat ook wel de rode draad van wat ik wil vertellen. Ik ben blij dat ik de film heb gezien. Door mee te leven met de ontroerde duiker, verliefd op een octopus, besef ik het belang ervan. Dat hij kan helpen terug te vinden, wat verloren leek. Het kan ons helpen het beklemmende duikerspak uit te trekken, van alles wat ons dwarszit en verdooft. Alles wat ons zwaar maakt en het contact belemmert met de stroom. Dit verhaal is een parel van licht en leven. Het wijst ons de weg naar een mogelijke toekomst, waarin het wilde in ons weer mag bestaan.

Scheur

.

.

“Crack.” Listen here to the spoken story of twelve minutes
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van bijna dertien minuten

.

Ongerepte natuur en menselijke activiteiten zijn onverenigbaar, zo besloten Amerikaanse mannen in 1864. Zo dacht men anderhalve eeuw lang, op het noordelijk halfrond. Misschien komt er nu een scheur in die gedachte. Een scheur waar het licht door valt. Net zoals de zon, die grauwe herfstsluiers doorbreekt.

Al dagenlang hangt er een mist over de weilanden. De meeuwen, wulpen en kieviten houden zich stil. In een wereld die vlak voor je voeten ophoudt, valt er weinig te vertellen. Je soortgenoten zijn onzichtbaar en je vijanden ook. Er is alleen maar het grote niets, het einde van de wereld. Voor mij is dit een heilig moment, zo vlak voor de zonnewende. De tijd staat stil. Als een dik velours gordijn dat gesloten blijft tot het grote moment aanbreekt. Maar ondanks de stilte ben ik onrustig.
Ik lig in mijn hangmat en kan niet slapen. Al uren lig ik klaarwakker te wezen. Mijn armen en benen hebben eerder zin in rennen en zwaaien dan in rusten. Ik kan er beter uit gaan. Ik doe het licht aan. Het is vier uur. Als ik de deur open, is het mistgordijn nog dikker dan anders. Er is geen zuchtje wind. Het is stil. Doodstil. Zelfs geluiden van de auto’s op “de Haak,“ de grote weg vanuit Leeuwarden, ontbreken. Er is niets en niemand dan ik. Ik stap met blote voeten in mijn klompen en loop door het gras in een wereld van wolk. Ik loop naar de steiger, glad van vocht, en loop voorzichtig naar het water toe. Zacht glinstert het me toe, als een beslagen spiegel. De Swette maakt me rustig. Ik loop terug en ga weer naar binnen en val meteen in slaap.

De volgende dag breekt langzaam de zon door. Door sluierwolken heen wordt het steeds helderder en alles leeft op. Het dierenleven laat opgetogen van zich horen. Op het weiland barst een orkest aan geluiden los, de wulpen, die op doorreis zijn, roepen elkaar van alle kanten. En ik, ik voel me geroepen, net als zij! Ik wandel het pad af. Een gans vliegt gakkend op, weg van het groepje ver weg in de wei. Met uitgestrekte halzen staan ze naar mij te kijken. Aan de andere kant van het pad zijn de meeuwen. Ze schreeuwen weer net zo balorig als twee weken geleden, voor de mist alles in sluiers verhulde. Ergens in de sloot kwaken gemoedelijk een paar eenden, tot ze mij opmerken en geschrokken wegvliegen. En dan hoor ik de ijle stem van de graspieper. Het kleine vogeltje vliegt hoog over mij heen, deinend als op golven. Ik loop langzaam, met trage stappen, in de hoop dat ze zich niet aan mij storen. Dat helpt maar gedeeltelijk. Ze blijven op hun hoede. Ik ben immers een mens.

Weten die dieren het nog wel? Niet alle mensen zijn zo luidruchtig en alleen op hun eigen doel gericht. Ik ben niet de eerste die zo stil loopt. Ik moet nog flink oefenen om het zo goed te kunnen als mijn voorgangers. Dát ze dat deden, dat lees ik in het boek, dat thuis op de vensterbank ligt: “Conservation refugees.” Tenminste vierduizend jaar leefden er andere beschavingen en culturen, die op een heel andere manier met het leven op aarde omgingen dan wij nu. Sommigen noemen we indianen. Die bedoel ik. Want die konden pas stil lopen! Hun voetstap was niet zwaarder als dat van een vogel. Het waren geen figuren uit een romantische mythe. Ze waren er en ze zijn er nog steeds. Talloze antropologiestudies laten zien dat er veel aarde gerichte culturen ruw naar de zijlijn zijn geschoven. Culturen die volkomen duurzaam leefden en voedsel verbouwden in een kringloop met de natuur.
Maar Columbus kwam en de Conquistadores volgden hem. Ze reden te paard door Zuid Amerika, en lieten zich op gruwelijke wijze gelden. De VOC werd opgericht. Europeanen veroverden de wereld. In de negentiende eeuw ging het hard, tegelijk met de stoommachine verhief zich één beschaving boven de rest. Steden en gebouwen groeiden en de expansiedrift werd er alleen maar door aangewakkerd. Blanke mannen verklaarden hun cultuur als de beste. Unieke methodes van voedsel verbouwen werden stap voor stap weggeveegd om plaats te maken voor allemaal dezelfde akkers. Kleine boeren werden gedwongen om moderne landbouwmethodes over te nemen en raakten diep in de schulden. Vruchtbare aarde viel uitéén tot stof. Duizenden natuurparken werden aangelegd uit angst dat de mens het resterende leven op aarde zou vernietigen en daardoor uiteindelijk zelf ten onder zou gaan. De mensen die er woonden moesten vertrekken. Miljoenen waren het. Er werd een scheiding getrokken tussen geïdealiseerde ongerepte natuur en menselijke bedrijvigheid. Want dit was onverenigbaar, zo schreef J.P. Marsh al in 1864 en velen waren het met hem eens. En zo dacht men anderhalve eeuw lang.

Komt er nu een scheur in die levensbeschouwing? Alles vraagt er om. We lopen immers tegen grenzen aan, op allerlei gebieden tegelijkertijd.

“The challenge is not to preserve “the wild”, but peoples relationship with the wild.” Bill Adams, Cambridge University.

De chaos van de wereld is in fel contrast met de rust van dit moment. Ik laat alles voor wat het is. Rutte kondigt de lock down af. Demonstranten joelen en fluiten achter de ruiten. Ik laat het. Ik ben nu hier en de zon is mijn vriend. Mijn boek, vol pijnlijke geschiedenis, ligt thuis op de vensterbank. Stil genietend wandel ik verder. De zon schijnt door een sluierwolk heen en komt dan helemaal tevoorschijn. Wat ik zie is onbeschrijflijk, de laatste restanten van het grauwe gordijn breken open. Het natte gras schittert in de zon en de horizon verdwijnt in een blauwgrijze donkere mist. Wat ben ik klein, in deze uitgestrektheid van het land! Ik sta stil en haal diep adem. Het is alsof ik het bèn, het weiland, de vogels en de glooiingen in het veld.
Uiteindelijk loop ik terug naar mijn warme wooncocon en open de deur. De zon verdwijnt weer. Ik til het deksel op van de kachel. Daar gloeit de laatste houtskool. Aansteken? Nee, laat nog maar even. Ik staar uit het raam en denk aan alles wat vastloopt in onze wereld. Hier sta ik dan. Wat kan ik doen? Ik zucht. En terwijl ik zo stil sta voel ik diep verdriet. Wat is dit? Waarom? Een stille stem in mij geeft antwoord. Wees waar je bent. Kijk. Voel de aarde onder je voeten. Het is wat het is. In de verte roepen de meeuwen. Jaaaa! Jaaa! Jaaa! En ik ben hier en luister. Ik kijk op en begrijp het. Alleen zo kan er iets nieuws wortelen, iets dat veel dieper gaat dan wij ooit kunnen bedenken. En dan voel ik langzaam tevredenheid stromen, vanuit mijn tenen omhoog. Het komt. Het komt. Het is er al.

.

.

Een mooie hoopvolle aanvulling over oude methodes van voedsel verbouwen: https://decorrespondent.nl/11883/waarom-de-toekomst-van-de-landbouw-zomaar-in-het-verleden-kan-liggen/3040831287747-068d4c0b

Groeien buiten de geul

.

.

.

Luister hier naar het voorgelezen verhaal van acht minuten.

.

Ik ben een geul aan het graven. Een hele lange, van wel vijfentwintig meter. Het is naast de wilgenhaag, vlak langs het pad, dat door de dorpelingen “Jochums Reed“ wordt genoemd. Het is een onverharde weg vol kuilen van twee kilometer. Elke dag fietst boer Jochum naar de brievenbus, twee kilometer heen, en twee terug. Ik zie iedereen komen en gaan, terwijl ik hier bezig ben.
Ik zet de spade rechtop in de klei en kijk om me heen. De jonge wilgen zijn kaal op een enkeling na, met donkere, vochtige stammen. Tussen de bomen door kijk ik naar het onverharde pad. Er komt iemand aangelopen. Het is de vrouw met de witte hond. Er zijn wel meer mensen zoals zij, die door de weilanden lopen. Als je over het erf van de boerderij gaat, kan je aan de andere kant, via het betonpad weer terug.
„Ga je een kabel leggen?“ vraagt de jonge vrouw. Ik doe een paar stappen naar haar toe. „”Nee, er komt een tweede bomenrij. Boer Jochum wil hier een donker speelpaadje voor kinderen. We denken aan hazelaars, elzen en lijsterbes.“ Ze lacht, „Dat is een goed idee!“ en loopt weer verder.
Ik pak de spade, kies de plek waar ik ga steken en zet mijn volle gewicht op de steel. De grond is niet hard, maar ook niet zacht. Een beetje als oude kaas. Ik heb mijn blauwe klompen aan. Dat is handig. Ik trap met mijn voet hard op de spa. Mijn harde klomp dient als heimachine. Een beetje wrikken en wiebelen en tegelijkertijd heien. Dat werkt het beste. Ik ga er helemaal in op. Een roze wriemeltje komt uit de losgewoelde aarde zetten. Ik trek het los. en stop de kleine worm onder een grote omgekeerde graspol, bij de andere wormen.

Na de vrouw met de witte hond komen er nog vier anderen langs. We praten. Het gaat over zijn waar je bent. Allevier de mensen hebben besloten om van hun eigen plek wat moois te maken. Alle vier hebben ze een periode van onrust achter de rug en zijn hier echt aan toe. Werken aan je eigen tuin, het planten van wilde struiken en fruit, een groentetuin, het werken aan een plek voor een tiny house. Ik sta versteld over wat er broeit. En dan blijkt er ook nog vlakbij een permacultuurtuin te zijn bij een jonge boer. Daar wist ik niets van! Hij verkoopt heerlijke groente en het is maar zes kilometer. Alles waar we al zolang over praten lijkt steeds dichterbij te komen. We weten het al zo lang. De ketens moeten korter. De banden moeten worden aangehaald. Liefde voor je woonerf, vertrouwen in de buren. Kromme komkommers van het seizoen, en geen sjacherijnig geplastificeerd groen staafje, dat voor het stapelgemak niet meer krom mag zijn. Wat kronkelen wil, krijgt weer een kans. Stap voor stap.

De laatste vrouw staat naast me. „Wat mooi dat je dit zegt,“ zegt ze „Ik ervaar precies hetzelfde. Al die plannen, al dat heen en weer gedoe! Ik hoef niet alles van te voren te weten. Het hoeft niet precies te passen. Ik begin gewoon. Ik ga weer wilde bomen en struiken in mijn tuin zetten. Ik ga genieten en kijken wat er gebeurt. Dank je!”
Ik zie haar langzaam verdwijnen in de mistige horizon. Dan graaf ik verder. Ik heb iets ontdekt. Ik maak hoeken in de geul, zodat de wand niet recht loopt, maar onregelmatige inhammen krijgt. De wortels worden zo uitgedaagd om ook de geul uit te groeien. Anders zijn ze geneigd om daarbinnen te blijven hangen!
Opeens gaat er mij een licht op. Met mensen is het immers net zo! Alles wat er nu gebeurt zegt het. Het is tijd om onze oude geul uit te groeien. Om te kijken op een hoek waar je nooit kwam. Zonder grote doelen. Alleen maar een schep in de hand, of een bezem. Of een stoepkrijtje of wat dan ook. Iets simpels doen wat je nooit doet, op een plek waar je wel kwam, maar die je nooit goed bekeken hebt. Misschien is het wel voor je eigen deur, in je eigen straat, waar je altijd doorheen bent gereden, keihard. En al doende, zonder grote doelen, vind je daar misschien wel iets, waarnaar je altijd al op zoek was. Dichterbij dan je ooit had kunnen denken. Het begint bij het groeien buiten de geul. Vlak voor je eigen deur.

.

Ieder heeft een pad

.

.

Listen here to the spoken story of six minutes
Luister hier naar het voorgelezen verhaal van 5,5 minuut.

„And here I stand, and watch,“ schrijf ik. Ik schrijf een brief aan Roger Waters, van Pink Floyd. Een andere brief ligt al klaar. Het adres staat al op de enveloppe. Die is voor David Gilmour. Ook van Pink Floyd. Maar ze komen nooit meer samen. Er is gedoe. Zoals er tussen veel mensen gedoe is. Maar niet altijd gelukkig. Ik houd van David Gilmour. Roger Waters vind ik gewoon heel goed. Hij heeft veel maatschappijkritische teksten geschreven. Als puber luisterde ik heel goed naar The Wall. Die teksten kende ik allemaal uit mijn hoofd. Het was een dikke dubbelelpee. Die had ik. Ik zat urenlang op de bank met een koptelefoon op. We waren met zijn zevenen thuis. Ieder ging zijn gang. Ik zat daar dan, en luisterde. Maar daar wordt je best somber van, als je veel naar die teksten luistert. Zeker als puber. Gelukkig was er ook nog David. Daar werd ik dan weer gelukkig van. Vooral van de dromerige gitaarsolo’s en zijn zijden stem.
Hier sta ik en kijk. Ik kijk naar een filmpje van de drukke Roger, die de hele wereld af lijkt te gaan om zijn strijd voor vrede en gerechtigheid. Ik zie indrukwekkende muziekshows met breedbeeldfilm op de achtergrond van mensen in oorlog. Publiek met tranen in de ogen. Hij doet erg zijn best, Roger. En hier sta ik en kijk. Mijn leven lijkt compleet het tegenovergestelde. Hoe ouder ik word, hoe meer ik besef dat dit mijn kracht is. Het “Nietdoen.“ Het zijn. Waarnemen vanuit stilte, vanuit de plek waar ik ben. Vandaar uit creëer ik. Het is aan mij om te volgen wat er oplicht op mijn pad en me daarin te verdiepen. Het heeft een poos geduurd voordat ik daar de rust voor had. Ik was eigenwijs en wilde veel te veel. Er waren nogal wat zure appels, om doorheen te bijten. Maar ik heb leren leven met de weg die mij op het lijf is geschreven. Het stille. Soms is dat eenzaam. Maar het geeft ook veel voldoening.

Ik kijk naar een filmpje. De vrouw van David Gilmour, de schrijfster Polly Samson, deelt het op Facebook. Het is bij hen thuis. De tafel zit vol. Opgeteld hebben ze samen negen kinderen, boordevol talenten. Ik zie een wand vol kleurige kindertekeningen. Een kuikentje dat over de tafel loopt en pikt naar een foldertje dat iemand daar net neergooide. Mooie kinderen met zwart haar. David speelt gitaar en oefent een lied. Hij kijkt afwezig naar het beestje op de tafel, geheel verdiept in zijn muziek. Ik zou hier helemaal thuis kunnen zijn, tussen mensen die bij me horen en allemaal mooie dingen maken. Maar het is niet mijn leven. Ik moet alleen zijn om te luisteren. Creëren vanuit stilte. Van daaruit ontmoet ik de ander.

Ieder heeft een eigen pad.

.

De onderste 2 foto’s zijn van Elske Riemersma.

.

.

.

.

.

.

.