Leve de eenvoud

.

.

.

Engelenvleugel voor de luifel

.

Eenvoud is voor mij
het steeds compacter maken
van wat er werkelijk toe doet
tot het zichtbaar is voor iedereen
Hard als een diamant

Eenvoud komt niet zomaar
je moet er flink voor werken
het is als hakken in een stam
hout tjokvol met noesten

Er zit een beeld in de stam
en alleen jij
hebt een vermoeden hoe het
er uit gaat zien

Misschien zijn het twee vleugels
om te vliegen als het nodig is
de ganzen achterna.

Vleugels om te trekken,
zoals vlinders en vogels op zoek gaan
naar de plek
waar ze willen zijn.

.

.

.

.

VOETNOOT

Het laatste boek van de plank, deze week van Frank de Greef

Franks voetnoot

.

.

Een van mijn favoriete passages staat op p. 535:

“Ik wil haar ogen
zo graag zien, papa.”Haar ogen! Verwilderd
kwam Onno overeind. Ook hij had sinds acht jaar haar ogen niet meer gezien!
Moest hij een zuster halen of kon hij zelf een ooglid optrekken? Met een gevoel
dat het niet deugde wat hij deed, boog hij zich over het bed, legde de top van
zijn middelvinger op een ooglid en schoof het voorzichtig omhoog. Samen keken
zij naar het diepbruine, bijkans zwarte oog dat niets zag – zo min als het oog,
dat zich aan de hemel lijkt te vormen bij een totale zonsverduistering.

.

De bedoeling van de “Voetnoot”:

1 Fotografeer bij zonsondergang of zonsopgang het boek, dat al jouw opruimacties zal doorstaan, dus het laatste  boek van de plank.
2 Vertel waarom je het boek zo mooi vindt.
3 Zoek een favoriete passage uit.

Stuur het op naar tt.alowieke@gmail.com

 

Het laatste boek van de plank

.

.

Paul Biegel, De tuinen van Dorr

Als je moest kiezen
welk boek blijft als laatste
is het enige
dat niet mag verdwijnen
van je boekenplank?

Ik dacht er over na,
om het straks
echt te doen!

.

.

We zitten samen te eten, Dick en ik. Terwijl ik mijn laatste hap havermout in de mond steek, kijk ik omhoog naar de boekenplank. Het is maar een klein plankje, maar er staan toch nog vier-en-twintig boeken op. En dan is er nog een grote stapel planten- en bomenboeken, die in de kast ligt. „Ik zal nog heel wat weg moeten doen, als ik in de kleine wagen ga wonen,“ zeg ik terwijl mijn blik over de titels glijdt. „Kerewin, van Keri Hulme kan wel weg. Kan je die meenemen voor op jullie “weggeefkast“? Bij Dick staat een vitrinekastje bij de deur. Mensen mogen er dingen in stoppen of er uithalen. „Ja, kan wel, maar boeken blijven meestal erg lang liggen. We kunnen het proberen.“ Ik knik en kijk hoe hij de laatste hap brood in zijn mond steekt om dan rustig te gaan verteren met zijn rug tegen de wand van de wagen. Ik kijk weer naar de boekenplank.
„Alleen op de wereld, van Hector Malot. Dat vind ik ook moeilijk om weg te doen, net als de Geheime Tuin van Burnett. Maar dat is niet het moeilijkste. . .“ Ik kijk peinzend naar de twee laatste boeken van de rij. Daar staat Hasse Simonsdochter van Thea Beckman, het elfenkind uit Kampen.. Thea Beckman begon pas met publiceren toen ze 47 was, maar wat kon ze schrijven! Al haar boeken heb ik in één ruk uitgelezen. Ik genoot van de avontuurlijke ondernemende karakters, vaak sterke vrouwen uit vorige eeuwen. Ook de trilogie van “Kinderen van Moeder Aarde” vind ik nog steeds prachtig, over de toekomst. Het speelt in het land Thule, het oude Groenland, dat na de opwarming van de aarde een prachtig groen continent is geworden en waar vrouwen regeren.
Toch, het boek van Hasse Simonsdochter is het enige boek dat ik nog van haar heb. Het lastige van de boeken van Thea Beckman is, dat ze allemáál zo mooi zijn en dik ook nog. Geweldig om op een regenachtige dag in weg te duiken, maar niet handig, zo’n rij zware boeken op een plankje in een woonwagentje van zes vierkante meter. Dus ik heb ze weggedaan. Ook Hasse zal verdwijnen, weet ik nu. Ten slotte heb ik mijn e-reader.

„Ik weet welk boek mij het liefste is,” zeg ik plotseling tegen Dick en ik kijk naar dat ene boek. Het is een geelwitte rug met een groenbruine tekening, waarvan ik nu maar een klein stukje zie. De tekening loopt verder op de voorkant van de kaft. Aan één kant is de rug gebobbeld. Dat komt van water. Hij is nat geworden, toen hij in een kelder lag opgeslagen. “De tuinen van Dorr“, van Paul Biegel.

Ik pak het boek van de plank en sla het open. Dieprood papier, zo rood als bloed, is aan de binnenkant tegen de harde kaft geplakt. Het straalt mij warm tegemoet. Het is ook een warm boek, warm, lief en wanhopig. Het begint met een verboden liefde tussen twee kinderen, een prinses en een tuinmansjongen. “Mijnewel en Jouweniet,” noemen ze elkaar. Een heks verandert de jongen in een bloem om van hem af te zijn. Als de bloem verwelkt, plukt Mijnewel het zaad, om een plek te zoeken waar ze het in de grond kan stoppen, een plek waar ze hem weer terug zal zien, haar liefste, als hij weer ontluikt. Ze verlangt er zo naar hem weer te zien! Het kàn, hij kan weer veranderen in Jouweniet, maar dat weet ze op dat moment nog niet…
Ik houd van de taal van Biegel, zo direct en speels. De grote verbeelding die door alles heen loopt. Zijn boeken leven!

Ja, dit boek is het laatste boek van mijn plank. Dit is het boek dat blijft, straks als ik mijn nieuwe huisje intrek, een woonwagen met een vloer van zes vierkante meter.

.

.

Ik begin te lezen…

.

De verloren stad

Er was maar één manier om het pikzwarte water over te komen: in het rieten bootje van de dwerg.
„Dat kost een zoen op je linkerwang,“ zei de dwerg grinnikend.
Hij had een bochel die hem voorover drukte, alsof hij voortdurend een zware zak op de rug droeg.
„ Goed,“ zei het meisje zacht.
De dwerg draaide zich om en liep hobbelend naar de oever.
„Stap maar in,“ zei hij. . .

 

OPROEP

Kies je lievelingsboek, maak er een foto van, het boek op de grond tussen je blote voeten, net zoals de foto hierboven. De vroege ochtendzon of in de avond, het zijn mooiste tijdstippen voor een foto.

Schrijf heel kort waarom je dit gekozen hebt.

Zoek een alinea die je mooi vindt en zet die erbij.

Stuur het naar tt.alowieke@gmail.com. Dan zet ik ze bij elkaar in een volgende blog. Je kan kiezen of je je echte  naam erbij wilt hebben of een nepnaam.

Leuk, Ik ben benieuwd!

Ik ga door tot het er is

 

.

.

deuvels op de vensterbank

.

.

 

Werken aan mijn kleine huis

.

De wanden zijn dicht, het werk is gestopt
Zeshonderd deuvels inclusief lijm
heb ik met veel geduld
in alle zeshonderd gaatjes geklopt

Gelukkig is mijn huis maar klein
anders was er nog veel meer
van almaar door hetzelfde
voor het af zou zijn

Ik ben, ik werk en
rust in de avond

De zon is warm en maakt mijn wangen
rozig van rode wijn
Het gras is groen, de lucht is blauw
ik kan niets meer verlangen

Ik ga door
tot het er is. . .

Hoe kleiner mijn huis,
hoe minder ik mis.

.

.

Wat niet van mij is blijft niet hangen

.

Dans van dank aan alles kl frm

.

De eindfase nadert,
als de vloedlijn op het zand,
langzaam kruipt hij verder
en je weet dat hij straks
de duinen raakt.

Het komt,
je weet het zeker.
En zo rijst het water
tot vlak aan je voeten.

.

Ik heb een plankje op maat gezaagd. Zorgvuldig smeer ik de randen vol met lijm, zodat overal een dun laagje zit en hij straks een stevige hoekverbinding kan vormen. Ik kijk op, naar de linker buitenwand, die ik er gisteren op heb gezet. De planken zijn wit van de grondverf en je kan de geknikte vorm mooi zien. Achter de wand puilt isolatie van warme schapenwol naar buiten, want de binnenwand is nog maar half af.
Nu het product van mijn verbeelding gestalte krijgt, weet ik hoe ik het noem. Het is een “wooncocon“. Want het wordt warm en klein en knus en helemaal van mij. En zo sterk! Goed werk kost tijd. Ik werk geconcentreerd door, zodat elke plank net zo mooi en strak zijn plek vindt als de vorige.
Tijdens de voltooiing komt een vloed aan gedachten bij me op, als een rustige, gestage stroom. Ik schraap het plamuurmes met resten lijm schoon aan een plank en denk aan mijn man, die niet meer is. „Ben je een broodje aan het smeren?“ vroeg hij soms, als ik zoals nu, een afgezaagd plankje bedekte met een keurig wit laagje smeersel… De gedachte aan hem warmt mij op. Ik heb enorm veel aan hem te danken. Al is hij al zoveel jaar uit mijn leven, toch is hij er. Hij reist met me mee, bij alle keuzes die ik maak, en bij elke mijlpaal glimlacht hij als een zachtgloeiende wolk op de achtergrond.

Hij was wijs en lief en ondeugend. Hij hielp me mijn te handen gebruiken. Ik wilde het.

Wie was de eerste, die zei dat ik handig was? Wanneer was het? Lange tijd wist ik het niet. Lange tijd luisterde ik vooral naar de verwijten. „Je bent zò onhandig. Jij kijkt niet, je ziet niks.“ Tja… het was niet raar, dat ik onhandig was. Ik worstelde met een onhoudbaar en wild pallet aan indrukken. De wereld was snel en hard. Oordelen klonken als hamerslagen. Ik dacht dat ik onhandig was. Ik trok me het aan, hun oordelen. Als een jas die me niet paste.

Ik weet wie de eerste was, die het tegenovergestelde beweerde. Salvatore heette hij. Hij was docent drama in Leeuwarden. Later is hij de directeur geworden van de opleiding. Het was een kleine klaszaal, met ouderwetse hoge ramen. Ik was iets aan het maken van ijzerdraad, en zag dat het niet werkte, zoals ik het nu probeerde. Achter me stond Salvatore stil te kijken. „Jij bent handig…“ Dat zei hij! Ik keek hem stomverbaasd en vragend aan. „Ja” vervolgde hij „Je stopt als het niet wil, wat je doet. Je kijkt ernaar en zoekt een oplossing. Je bent handig.“

Ik ben het nooit vergeten. Die man weet vast niet hoe blij ik was. Ik ben hem nog steeds dankbaar. Hij moest eens weten. Salvatore was de eerste, die mijn talent en handigheid benoemde. Ik was nog maar een-en-twintig. Veel later, na tal van omzwervingen, kwam de man in mijn leven aan wie ik het meest te danken heb, Michiel. En er zijn nog veel meer mensen. Mijn hartelijke lieve moeder en mijn eigenwijze oergezonde vader die nu zeven-en-tachtig is, beide hebben me geholpen te zijn wie ik ben. En Dick mijn huidige vriend doet mij glimmen, en mijn beste vriendinnen in Utrecht, wat ben ik blij dat ze er zijn! En dan is er de man van de radio en er zijn nog zoveel anderen…

Eenzaam was ik, toen ik mezelf niet was. Eenzaam was ik, toen ik geloofde wat anderen over me zeiden. Al die ruis aan gedachten heb ik opgeruimd. Wat ooit groot was is nu klein en onbeduidend. Wat niet bij me hoort blijft niet hangen. Ik bloei, ik groei. Alles is liefde. Ik help bij de vermeerdering.

.

.

Het vorderen van de bouw,

Een kijkje door het raam…

.

.

.

.

.

 

Dicht die wand!

Dicht die wand!

 

 De wand gaat dicht!
Is het niet
net een schip?

.

Schoonheid gaat vervelen als het steeds hetzelfde blijft. Zo is het ook met de woonwagen die ik bouw. Het is bijzonder zoals hij er nu uitziet zonder wanden, zo ruim en open en licht. Ik kijk ernaar, en weer en weer. . .Het is als het binnenwerk van een Steinway-vleugel, zo geniet ik van het lijnenspel, het ritme van spanten, blokjes en composietstukken, het resultaat van twee jaar werk. De lijnen zijn precies dezelfde als die ik ooit tekende, in mijn ontwerpboek. En nu is het er echt!
Maar hoe mooi het open skelet ook is… laat het moment maar komen: Dicht die wand! Op een muziekinstrument wordt gespeeld, in een huis wordt geleefd. Dat is toch de bedoeling van iets bouwen. En een glazen woonwagen is net zo min een optie als een glazen piano.

Ik kijk de hele wagen nog eens extra na op stevigheid en zie nog vier spanten waar wat aan moet gebeuren. Op de werkbank liggen de ronde stokken, twaalf millimeter dik. Ik zaag er houten pennen af, precies de maat die ik nodig heb.
Ik pak de pot lijm en een grote splinter die op de ongeschilderde, halfvoltooide vensterbank ligt. Met het houtje smeer ik de lijm tussen de ribbeltjes die in de pen zijn gemaakt. Er valt een druppel lijm op mijn vinger. Ik veeg het af aan mijn werkbroek. Ik pak de klopper van de grond en sla één voor één de deuvels op hun plek. Als ze er in zitten kijk ik nog eens rond. Zou dit echt het allerlaatste zijn?

Ja, alles is er klaar voor. Het is raar, dat het nu eindelijk zover is, na al die maanden werk. Het dichttimmeren is een peuleschilletje, na al zoveel voorbereidingen. Het is net iets meer werk dan het inpakken van een surprise met sinterklaas. De planken liggen klaar in de grondverf. Samen met Dick schroef ik de eerste latten op hun plek.

De volgende dag is de hele camping stil en verlaten. Dick is weg en verder is er niemand. Alleen de kippen scharrelen om mijn voeten en vlinders fladderen rond de bloeiende dropplant en de majoraan. Ik ben alleen en toch ook niet. Alles om mij heen draagt bij aan een kunstig eindresultaat. Ik pak het zakje met vierhonderd zelfgezaagde deuvels. Vandaag ga ik weer keihard timmeren, lekker.
Hoera!
Met dank aan het universum.

.

Ik maakte een mooi totaalbeeld van de bouw, met uitleg erbij.

.

.

.

.

.