Wachten

.

.

Wie jachtig voort raast, niet bij machte om te wachten, gaat een vitale bron voorbij. Want wachten haalt kracht uit het kleine. (Alowieke)

.

Het is of ik een jas aan heb die niet meer past. Hij is veel te klein en ruikt muf. Ik neem een ijskoude douche om de benauwenis open te breken, maar het helpt maar even. Ik maak een fietstocht in de harde frisse wind, maar als ik thuis kom, bekruipt mij hetzelfde gevoel. Ik zet mijn fiets weg en loop door het zompige gras naar mijn woonwagen. Het bordes staat halfvol met spullen, die koel moeten blijven. Eerst waren het maar twee dingen, maar langzamerhand is het helemaal vol komen te staan. Ik klim er op en zet mijn voeten neer waar nog plek is. Ik pak de knop van de deur. De andere helft van de deuropening is geblokkeerd door de verzameling levensmiddelen. Ik heb net genoeg ruimte om de smalle deur te openen en mezelf ertussendoor te wringen. Ik baal. Dit is niks, ik wil het niet meer zo. Het kan en moet anders.
Ik stap naar binnen. Daar staar ik naar de dooie hoek achter de kachel. Er ligt van alles, een kartonnen doosje vol stof, hout voor de kachel, een lege waterfles, een thermosfles, mijn terreinlaarzen… bah! Ik wil het huis opruimen, ik wil een betere inrichting maken. Hoe ga ik dat doen?
Ik kijk naar buiten en denk na. Ik had een paar smalle dunne planken. Die zouden prima geschikt zijn om een ruimtelijk kastje van te maken. Dat zou ik in dat hoekje kunnen zetten. Alles wat er moet staan zou er inpassen, zodat het er netjes en ruim uit ziet. Waar zijn die planken gebleven? Al snel weet ik het. Ik heb ze gebruikt als aanmaakhout. Ik weet al langer dat ik ga verhuizen. Wat moet ik straks met zo’n berg planken? Ik kan het niet allemaal meenemen. Dat heb ik me al eerder bedacht.

Ik ga op de bank zitten en weet het even niet meer. Een harde windvlaag doet mijn huisje schudden, even maar. Dan is het weer stil. Ik pieker. Hoe moet ik nu dat kastje timmeren?  Het lijkt zinloos om hier op dit moment over na te denken. Waarom zou ik nog opnieuw beginnen met bouwen, met de karige middelen die ik over heb?

Buiten blaten de schapen, maar er komt niemand aan. Ze wachten op iets, net als ik.

Ik leg me erbij neer. Ik kijk naar de rommel achter de kachel en weet, dat kastje komt er nog even niet.
Ik voel hoe de wind mijn woonwagen wiegt. Kon hij hem maar oplichten, op een stevige wolk zetten en dan voorzichtig laten zakken op de plek waar ik moet zijn. Dáár, in Friesland waar de kustwind waait, daar is het landje van mij en de anderen. Daar gaat het gebeuren. We kunnen er samen plannen maken. Er kan een werkplaats worden ingericht. In die sfeer van bedrijvigheid zal het timmerwerk een plezier zijn en kan ik mijn kastje maken en nog veel meer. Ook kan ik helpen met het bouwen aan en inrichten van het gemeenschapshuis. Waar iets nieuws geboren wordt en waar alle krachten samenwerken, daar heeft iedereen stroom mee. Maar voor het zover is! Wat een geduld is er voor nodig. Ik ben niet de enige die traint in lange adem. De wind rukt aan mijn wooncocon.

.

.

Laat ze nog eenmaal hun carnaval vieren

.

.

De Friezen die al zolang wachten. Laten ze nog éénmaal hun Carnaval vieren, de Dans van ruimte met muziek van ijs. Zou ik daar bij kunnen zijn? Ik hoop het!

.

Ik ben nog steeds in Brabant. Mijn wooncocon staat op wielen, daarom kan ik er makkelijk voor kiezen om weg te gaan. Toch denk ik goed over die keus na. Het is bijzonder dat het nu gaat gebeuren, na vijf en een half jaar op deze minicamping te hebben gewoond en gewerkt. Nog even geduld en dan is het zover. Dan zetten we hem op een trailer, die mij en mijn huisje naar Friesland zal brengen.
Terwijl ik denk aan de verhuizing, kijk ik naar buiten. Ik kijk naar de plassen in het zand, zand, waar alles zo makkelijk op groeit. Het makkelijke, losse zand heeft de vanzelfsprekende gezelligheid van een tuin die al heel snel bloeit. Maar nu bloeit er niks. Het heeft de hele ochtend hard gewaaid. Ik open de twee bovendeuren en zie donkere wolken wegdrijven. De wind is gaan liggen. Ik open nu ook de onderdeuren en trek mijn terreinlaarzen onder het bordes uit en doe ze aan. Ik wil fietsen en rondkijken. Nu ben ik nog hier. Nu kan het. Ik struin door de plassen en pak mijn grote Gazelle uit het fietsenhok. Ik fiets door het natte land en rijd door de dorpen.

Nog nooit zag ik het, voor ik hier kwam, de stijgende opwinding van het Carnaval. Al weken prijken olijke namen bij de grens van ieder dorp, de Stopnaolden, de Durdauwers, de Tuutefluiters… Soms leg ik mijn oor te luisteren bij een passant en hoor de verhalen. Alles draait om Carnaval. Een ieder zet zich in, elk jaar opnieuw. De golf van gekheid is niet te houden. Het is een golf die groeit met de dag, tot hij schuimend en bruisend valt. Dan is er een tijdje rust, tot dat alles zich opnieuw verzamelt en dan begint het weer van voren af aan.
Straks fiets ik hier opnieuw, onder de kraakheldere hemel van februari, als het feest voorbij is. Dan rijd ik in het prille ochtendlicht over ditzelfde bospad naar Diessen en zie daar weer die verloren damesslip, vlakbij dat bankje…

Dat is wat, zo’n feest waar iedereen naar uit ziet! Dat hebben ze in Friesland niet. Of wel?

Friesland, ik ken het wel een beetje. Er vlak bij ben ik geboren. Vanuit de poldertoren kon je het bijna zien liggen. Van Emmeloord naar Lemmer is niet zo ver. We gingen er wel eens kamperen. Het land was net zo vlak als onze polder, maar tegelijkertijd was het heel anders. Ik zag de geschiedenis van de sloten, de graspollen die ruiger groeiden dan de onze, de kronkelige waterlopen. Bij ons was alles recht en monotoon. Ik hield van de klei, van het zoete en zoute water van het oude land, meer dan van het land waar ik geboren was. Ik ken de klank van hun taal. Ik weet ook dat ze wachten. Daar zijn ze keigoed in en niet alleen de boeren, die hun oogst uit de trage klei willen halen. Er is méér waarop ze wachten. Wachten maakt kracht, kracht, om te gáán. Hun Friese verlangen gaat uit naar één ding.

“Het carnaval van het noorden”

De Friezen wachten jaar naar jaar en soms, ineens, dan is het er. In 1986 en in 1997 gaan de schaatsen uit het vet. Een bonte mengeling van mensen krioelt op pleinen in dorpen, naar de bruggen, op weg in een stroom naar vaarten en meren. De tocht leidt door dorpen, elf in getal. De Tocht der tochten is een gekkenhuis. Kapotte knieën, blauwe tenen, gebroken kaken en/of benen, werkelijk niets houdt de Friezen tegen. Het is nu of nooit.

Maar het wachten duurt steeds langer. Wordt hun liefste wens nog ooit vervuld? Als de wereld dan toch warmer wordt, dan gun ik de Friezen het poolijs dat wegdrijft in de oceaan.
Laat het zijn weg naar Friesland vinden, laat het hun meren en sloten bevriezen tot het hardste en gladste ijs wat er is. Laat ze nog éénmaal hun Carnaval vieren, de dans van ruimte met muziek van ijs. Zou ik daar dan bij kunnen zijn? Ik hoop het!

.

.

.

Marjolein van ’t Spoorhuis in Utrecht stuurde mij deze link. De jaren zestig waren rebels en bevrijdend. Niet alleen in Amsterdam waaide deze tijdgeest, ook in Tilburg met carnaval.

.

.

Kleine enquête

Ik fietste rond in de omgeving van Brabant waar ik woon. Ik stelde een aantal mensen de volgende vraag. “Doet u mee met carnaval?” Soms ontstond er een lang gesprek. Dit is een korte weergave.

Haghorst, jonge twintiger: Geweldig, we leven er naar toe en al mijn vrienden doen mee.
Haghorst, man veertiger: Ik ga er wel even heen, maar niet vol ertegenaan.
Haghorst, twee zestigers: Carnaval is voor de jeugd. Wij passen wel op de kleintjes.

Meisje onderweg, twintiger: Ik woon in een klein dorp bij de Belgische grens. Ik ga altijd met een groepje. Bij ons doet het hele dorp mee, alleen mensen boven de zestig doen het wat rustiger aan. Maar ze komen wel meegenieten van de optocht.
Ik studeerde in ‘s Hertogenbosch, daar was de hele stad ook één groot feest met carnaval.

Moergestel, man vijftiger: Ik ga er nog wel even heen! Hier wordt carnaval echt gevierd! Er zijn wel vier carnavalsverenigingen, allemaal met eigen pronkwagens, kleding en hun prinsen. Ik denk dat carnaval hier nooit zal verdwijnen.

Moergestel, vrouw van de kledingwinkel, zestiger: Toen ik kinderen had van 10 en 11 ongeveer, toen was het geweldig, al die moeders met hun kinderen waren er. Dat was zo gezellig! Maar we deden niet de volle vijf dagen mee, dat was te lang voor de kinderen en voor ons. Het is vooral de jeugd die doorgaat van begin tot eind. Steeds meer ouderen geven hun geld liever uit aan wintersport dan aan bier met carnaval. Er zijn nog wel ouderen die wel graag zouden willen, maar die hebben dan niemand meer om mee te gaan.
Carnaval gebeurt hier vooral in zalen en op pleinen. In Weert is het nog echt op straat. Als je carnaval wil beleven, moet je daar naar toe!

Ik denk dat ik het doe ook! Ik heb nu de kans nog.

Doop in het land bij de zee

.

Friesland. Een land met kilometers lang niks dan gras. Vorig jaar schrok iedereen op van  een flinke tornado. Je kan er van alles verwachten, in deze tijd vol extremen. Ik ga er toch heen. Dit jaar ga ik verhuizen.

.

EÉN van de schapen blaat. Vanuit mijn raam zie ik de andere schapen naar het hek rennen. Tussen de spijlen door kijkt het eerste schaap reikhalzend over het veld. Komt er eten? Is het de beheerder? Ik sta op van mijn bank. Als het de beheerder is dan moet ik zeggen dat de stroom er uit ligt. Ik hoor het schrikdraad niet meer tikken. Ik loop naar het raam van mijn deur en kijk. Het is niet de beheerder.
Een vrouw komt rechtstreeks naar mijn huisje gelopen. Ik open de bovendeuren. Ik voel de koude vochtige buitenlucht naar binnen stromen.
“Hallo!” roep ik haar toe. Ik ben een beetje verbaasd over dit onverwachte bezoek en moet mezelf even wakker schudden.
“Hoi, ik ben Judith,” zegt de vrouw “Ik had toch gezegd dat ik deze week zou komen?” Ik knik enthousiast. Judith leest graag mijn verhalen. Ze heeft het glas in lood raampje gemaakt, dat in de nok prijkt, hemelsblauw en rood. Het is prachtig. Ze heeft het opgestuurd met de post. We hebben elkaar nooit ontmoet.
“Ik ben een beetje dromerig, want ik ben vannacht snipverkouden geworden,” zeg ik.
“O, ik ga zo weer verder hoor,” lacht ze en komt dichterbij lopen tot ze vlak voor me staat.
“Zie je je raampje wel zitten?” vraag ik en doe een stap opzij zodat ze het kan zien. “Ja hoor,” knikt ze, zonder er veel aandacht aan te besteden. Dat is nogal logisch, ze heeft het allang gezien, want ik heb de bouw van mijn woonwagen uitgebreid gedocumenteerd en naar haar doorgestuurd.
“Leuk dat we elkaar nou zien,” zeg ik. Judith knikt tevreden. “Weet je wel dat ik binnenkort naar Friesland verhuis,” ga ik verder “Ik heb gisteren de bevestiging gehad dat het doorgaat. Het is een landje bij een vervallen boerderij. Het ligt schuin onder Leeuwarden.” “O, Friesland?” Haar gezicht licht op. “Wat leuk, ik heb veel meer met het noorden dan met het zuiden.”
“Ja, ik eigenlijk ook.” Ik denk aan de dag dat ik hier terecht kwam, volkomen vreemd in het Brabantse platteland. Zes weken lang werd ik wakker met de gedachte, wat doe ik hier?? Ik kijk naar Judith. Ze kijkt voor zich uit en glimlacht.
“Wat is dat voor plek, waar je heen gaat?” vraagt ze dan.
“Het heet Frijlân,” vertel ik opgewekt. “Het is nog in oprichting, het contract met de gemeente is deze week getekend. Ik ben nu de vierde die meedoet. We kunnen er ècht gaan wonen. Het vervallen gebouw wordt opgeknapt voor de gemeenschap. Alles wordt nieuw leven in geblazen. Mijn leven en visie strookt met het hunne en ze zijn blij met een Tiny House in hun midden, mijn wooncocon is de eerste! Ze willen er graag meer. Er komen ook yurts, om te beginnen. Dat zijn die ronde tenten uit Mongolië, met een houtkachel in het midden.”
Judith luistert aandachtig. “Ja ik ken ze. Maar zeg… Is het in de buurt waar die nieuwe woonwijk komt?”
Ik knik. “Het ligt er pal naast.”
“Dan weet ik waar het is! Een vriend van me kijkt daar altijd naar weidevogels.” Judith kijkt er wat treurig bij.
“Ja, er zal een hoop wei verdwijnen. Maar er komt wat voor terug. Dit wordt vast iets moois. Vaak draaien dit soort plekken om zelfvoorzienend leven, maar dit is een plek waar ook de omgeving bij betrokken wordt, mens èn dier.”
Judith haar blik gaat even naar de witte schapen met hun krullende horens. Met hun tanden schrapen ze de schors van de bomen. Kennelijk zit daar iets in wat ze nodig hebben. Dan kijkt ze weer naar mij. “Ja het geeft vaak problemen als mensen een paradijs voor zichzelf willen houden.” beaamt ze.
“Dit wordt een gastvrije plek, ” antwoord ik kort. “Kom maar eens langs, als het zover is. Ik geef wel een seintje.”
Judith knikt tevreden. “Dat ga ik zeker doen!”
“En dan kom ik een keer bij jou,” zeg ik.
Dat is goed. Judith bedankt me hartelijk dat ik tijd voor haar nam en loopt terug naar het parkeerterrein.

Ik mijmer nog even na over dat bijzondere project, Frijlân, waar ik straks deel van uit maak. Wat maakt het zo bijzonder? Het is niet grootschalig, het begint klein. Dat maakt het levensvatbaar, dat maakt dat het rustig kan groeien. Het verwelkomt nieuwsgierigheid naar andere manieren van leven en mensen met hart voor de natuur. Het wordt vast een levendige plek die aanstekelijk werkt om nieuwe ideeën uit te werken. Er zal een eetbaar landschap ontstaan waarin ook dieren zich thuis voelen. Straks sta ik met mijn wooncocon op hun minicamping, als “artist in recidence”. Wat ga ik er doen, vraag ik me af. Maar ik zet de vraag gauw uit mijn hoofd. Ideeën heb ik genoeg. Eerst maar eens kijken.

Het is weer stil. De schapen hebben de boom met rust gelaten en liggen in een hoek van de wei te herkauwen. Er steekt een windje op en mijn huisje schudt zachtjes. In Friesland zal het nog veel harder waaien. Daar is kilometers lang niks dan gras. Vorig jaar was er zelfs een tornado. Ik lach om mezelf. Had ik mezelf maar geen “ambassadeur van de leegte” moeten noemen. Dat vraagt om een doop in het uiterste noorden, dat vlakke land bij de zee.

.

https://m.facebook.com/Frijlan/

.

 

.

 

Bèèèèèèèèèh!

.

.

Ik voel me als een druppel in de golf van de tijd. “Bèèèèèh” zegt het schaap. 

 

Het is nu echt januari. Ik kijk uit het raam. Dick is net weg. Dit keer hoeft hij nìet door de regen. Hij kan in de zon naar huis. Maar koud is het wel. Ik geniet van het witte winterlicht. Het is zo helder.

De schapen voor het raam hebben van de wei een modderpoel gemaakt. Het gras is geel en ligt slap in de drab. De madelieven zijn verdwenen. Het verborgen leven rust in zompige aarde tot het tijd is. En met het terugkerende licht wordt het popelen om lente bijna hoorbaar, als een terugkerend refrein, luider en luider.

Het is een tijd vol veranderingen. Tegelijkertijd gaat het traag, voor wie de wereld anders wil zien. In de winter is alles extra traag. Voor mij is dat juist goed. Al jaren leef ik in het ritme van het licht en pas er mijn dagen en werkzaamheden op aan. De winter is een tijd voor denkwerk, om plannen uit te werken.
Voor me heb ik een vel papier. Het is een werklijstje. Het zijn allemaal restjes werk, bij elkaar geveegd van het laatste jaar, de laatste dingen. Maar dit jaar wordt alles anders. Dat weet ik. Ik vraag me af of het nog klopt, wat ik te doen heb. Ik maak daarom geen haast. Nieuwe plannen krijgen langzaam vorm in mijn gedachten. Ik pak ze beet en leg ze weer neer. In de lente, ja, dán gebeurt het. Dat weet ik.
De schapen staren naar me, door mijn raam. Ik kijk terug. Ik voel me als een druppel in de golf van de tijd. “Bèèèèèèèèèh”, zegt het schaap en kijkt naar het hek. Er komt iemand aan.

.

.

Voet aan de grond

.

.

 

Ik bouwde een huisje op wielen
en ga.
De Aarde zelf
weet wel waarheen.

Ik ga waar de bodem
mij asiel verleent
om klei te wroeten
compost te broeien
voet aan de grond
om te groeien.

Ik ben in klei geboren
en ben te gast op zand
om dit van de grond
in de hoogte te bouwen
ik investeer mijn ademhaling
in dagelijks vertrouwen

Waar ga ik heen
naar welke taak
ik wil geen toerist zijn
slechts voor vermaak.

En alléééé

dan is het er
of wellicht was het er al

Ik krijg voet aan de grond
een gunst aan mij verleend
Ik spreid het laken
voor ‘t laatste stille ontbijt
krachten worden nu vereend
en alles is op tijd
om een brede lach te maken
om lippen
van elke mond

Dat ieder zich verheugen kan
op die ochtendstond
nog verzonken in mist
en het ei dat zachtjes sist
in de koekepan

.

.