De laatste hand aan de dingen

.

.

Ik sta over mijn onderdeur geleund, kijk en geniet. Als je bijna weggaat koester je de dingen nog meer. De ochtendzon schijnt lijkt nog helderder te schijnen en schittert in het water. Bij het riet en de wilgebomen fladdert, kruipt en zwemt van alles. Onophoudelijk klinkt het schorre gepiep van jonge meerkoeten. Af en toe hoor ik een plons van het jagende visdiefje en ik bewonder de behendigheid van de kleine stern.
Aan de noordoostkant zie ik de skyline van Leeuwarden en de autoweg die de stad omringt. Ik zie auto’s en vrachtwagens voorbijgaan zonder dat ik ze hoor, want de wind komt uit het zuidwesten. Het enige geluid is het ruisen van het riet.

Wat zal ik achterlaten? Het is boer Jochum die me bedankt voor het junspraetsje* voor het slapen gaan. Hebe, de vijftienjarige zoon van Anneke, de eerste jongen die ontdekt heeft dat hij mij kan laten gillen als hij me aan het schrikken maakt. Anneke zelf, die een kist vol duetten blijkt te hebben en met mij dwarsfluit wil spelen, net nu ik wegga. Maria, met haar stille aandacht voor alles wat haar omgeeft. En ook de spontane Hillegonda en haar man Berry, die samen zo’n warme belangstelling tonen voor de wereld.

Ik staak mijn overpeinzingen. Er is nog veel werk te doen. Ik spring van het bordes af en kom in de benen.
Ik wil twee smalle kastjes. In de schuur van Jochum heb ik een bergje beukenhouten latjes gescoord, dat uit een bedbodem komt. Ik kan het goed gebruiken en werk geconcentreerd door tot het klaar is. Dan plaats ik mijn aanwinsten zorgvuldig op het bordes, aan weerszijden één. Het rechtse kastje is voor afval, de linker voor flessen water. Tevreden kijk ik naar mijn extra bergruimte. Hèhè, dit is een goeie zet.
Ik loop naar de bagagewagen om op te ruimen. Ik ben zo blij met dat ding! Ik zou hem niet meer kunnen missen. De wagen heeft vijf gebruikslagen.

Op het deksel zitten zes flexibele panelen die stroom leveren voor de mover XL waarmee ik mijn huisje trek.

In de bak is de buitenkeuken, een plank met gasstel, gasfles en wat potjes en pannen. Het aanrecht ligt op dezelfde hoogte en bestaat uit twee brede stroken plaatmateriaal.

Als je die opzijschuift zie je mijn werkplaats. In keurige zwarte veilingkistjes vind je een mooie sortering aan gereedschappen en materialen. Ik laat mijn oog gaan over machines, bouten, schroeven, stroken EPDM, touw, harpjes, slangeklemmen en nog veel meer. Ik knik tevreden.

Dan buk ik me om onder de bodem te kijken. Daar is de vijfde laag van mijn multifunctionele kar. Ik heb er eenzelfde veilingkistje bevestigd. Het dient als koelkast. Hangt het nog steeds recht? Ja, het hangt goed in de touwen en de boter die erin ligt is ook niet gesmolten.

Na een dag werken in de hete zon ben ik echt moe. Toch neem ik de moeite om de hele rotzooi keurig op te ruimen en ik kan mijn kar weromtsjoenen* tot een mooie keuken. Ik raap de laatste energie bij elkaar om de deksel dicht te doen. Maar net op dat moment laten mijn spieren het af weten. Met een bonk valt het deksel op mijn rug. Au.
Die avond doe ik rustig aan. Voor ik naar bed ga doe ik het kelderluik in mijn woonwagen open, om een appel te pakken. Drie nachtvlinders en twee oorwurmen kruipen verschrikt in de plooien van mijn mooie zomerjas, die er naast ligt. Ik laat ze maar. Voor ik weg ga schud ik de boel wel even uit. Ik sluit het luik, neem een hap van de appel en kijk naar mijn blote rug in de spiegel. Het doet niet zeer en er is geen blauwe plek. Mooi zo. Maar een gewaarschuwd mens telt voor twee. Morgen maar eens een dagje niksen.

*Junspraetsje: Avondpraatje in het Fries.
*Weromtsjoenen: Omtoveren in het Fries. (Vergeten woord)

.

.

.

PS: Ik heb nog iets gedaan. Op de mover heb ik de reserveband van de bagagewagen gelegd. Daarop ligt een dik vierkant tafelblad van 110 x 110 cm met afgeronde hoeken. De tafel is gedekt met een licht, hemelsblauw tafelzeil dat er uit ziet als linnen. Ik heb het vastgeklemd met kleine roestvrijstalen klemmen. Als ik onderweg ben loop ik dus met een gedekte tafel, en in het midden komt een antieke fruitschaal te staan met bananen, appels, sinaasappels en ongepelde noten.
Nu heb ik al speurend op internet een leuke ontdekking gedaan. Warempel, bij een winkel voor medische hulpmiddelen vond ik adaptwandelstokken met zitje. Die kan je uitklappen. Het wordt dan een krukje met drie poten en het zitje heeft dezelfde kleur blauw als mijn tafelkleed. Haha! Meteen besteld natuurlijk! Drie stuks. Iedereen die mee wil krijgt een wandelstok. Bezoek tot maximaal 2 personen anders moet ik bijbestellen.

.

Een spiraal van ontmoetingen

.

.

Wie zal ik verder nog ontmoeten? Met wie dans ik de wervelwind, of volg ik de trage voetstappen van ons DNA? Alles is in beweging en ik maak er deel van uit. Goddank. Ik mag op reis.

Boer Jochum komt langs om te kijken of ik het goed maak, op mijn nieuwe plek. Hij kijkt naar mijn huisje. Hij kijkt naar de gekraakte wilg die horizontaal over het riet hangt. ”Die valt in elk geval niet meer op je dak, want die is al omgevallen,” zegt hij laconiek. “En goed dat je verderop staat en niet hier. Ik had hier al een hoop kleine boompjes gezien. Die wil ik laten groeien om uit te planten.” Ik kijk naar de plek bij zijn voeten. Tussen het fluitekruid zie ik inderdaad allerlei andere blaadjes. “Je kunt wel een boomkwekerij beginnen,” zeg ik hem. “Nu tiny forests zo populair beginnen te worden is daar straks vast veel behoefte aan. Hoeveel goeie bomengrond heb je hier in de buurt? Niet veel toch?” Jochum lacht. “Goed idee, dan beginnen we een nieuwe tak!”

Ja het is een tijd van vernieuwing en oude dingen staan in een ander licht. Jochum is altijd al bezig met bomen, maar er waren weinigen die het zagen. Zien maakt wakker, maakt aktief. Vanzelfsprekendheden worden doorbroken en krijgen nieuw leven ingeblazen. Als een rondcirkelende dans, die steeds sneller gaat. Als een boom die groeit door zonlicht en regen. Als een spiraal van vernieuwing.

Een dag later heb ik opnieuw een ontmoeting die me aan het denken zet.

Het is een bewolkte dag en ik zit binnen te lezen. Dan zie ik Hillegonda onder mijn raam. Ze loopt naar de deur en klopt. “Mag ik erin? Ik ben nog nooit binnen geweest!” roept ze. Ik vind het maar wat leuk dat ze spontaan langskomt en roep “JA!” Ze opent de onderdeur en doet twee stappen op de houten vloer. Ademloos kijkt ze rond. “Wat is het hier stil! Al het geluid wordt gedempt…. heerlijk!” Met open mond staat ze te genieten en kijkt rond. Ik laat haar gaan en zeg alleen maar “Ja, dat komt door de zachte ronde vormen in het dak…”.
Na een poosje is ze klaar met kijken en gooit het tasje leeg, dat ze bij zich had. Op de bank liggen nu allemaal kettingen en hangers uitgespreid. “Weet je nog wat je zei toen je laatst bij ons zat? Je zei dat een ketting je niet stond, nou dat zullen we nog wel eens zien!” lacht ze. Ik kijk naar de uitstalling en hoef niet lang te denken. Ik kies een hanger in de vorm van een rechtsdraaiend spiraal.

Ik weet dat het een symbool is. Dat wist Hillegonda nog niet. Ze is blij met mijn dankbaarheid en zodra ze weg is duik ik dieper in de vorm. Wat betekent die voor mij?

De spiraalvorm keert overal terug, zo vormen planten hun stengels, steeds verder omhoog, zo kruipt de slak zijn huis in. Maar ook ons DNA en draaikolken en wervelwinden maken eenzelfde beweging. Als symbool betekent het dan ook persoonlijke groei en innerlijke vrijheid.
Het is een weten, dat wat je realiseert niet meteen zijn doel hoeft te raken. Vaste gewoontes moeten doorbroken worden om vrijheid te creëren. Vaak moet alles daarna een tijdje rusten voor er iets gebeurt, voor je je creatie uit kan werken en je een poos later op hetzelfde punt uitkomt. De spiraal maakt zijn cirkels, steeds verder omhoog, tot het punt vanwaaruit je opnieuw een doorbraak maakt naar de volgende cirkel. Zo dans ik mijn dans. Zo verlaat ik mijn huis om te reizen en duurt het zeven jaar voor de wielen de weg op gaan.

Wie zal ik verder nog ontmoeten? Met wie dans ik de wervelwind, of volg ik de trage voetstappen van ons DNA? Alles is in beweging en ik maak er deel van uit. Goddank. Ik mag op reis.

.

Doorbraak voor vrije voeten

  1. .

.

Mijn Wandelhuisje gaat het veld af. Ik heb een mooi plekje gevonden bij de ingang, naast het laatste bosje, pal tegen de rietkraag aan, van de Swette. Er heeft in al die jaren nog nooit iemand gestaan, ik ben de eerste. Van daar uit kan ik iedereen aan zien komen, over de twee kilometer lange weg, die naar het dorp leidt.

Ik heb niet veel op te ruimen, maar toch is verhuizen vervelend als je ergens langer hebt gestaan. Ik kijk naar het paadje waar ik liep en de bloemen die ik plantte. Zullen andere ogen net zo aandachtig zijn als de mijne? Ach, het zal zijn weg wel vinden, al wordt het een wildernis.
Er is nog iets anders. Het rottigste van verhuizen is, dat ik tientallen kleine beestjes uit hun huis moet gooien. De emmer zit vol met een lijmklem, een uitgedroogde spons en andere dingen. Onder de rand zit een hele rij spinnetjes, met een wit, draderig pluisje naast zich, waar hun nageslacht in zit. Sneu, maar ik peuter ze er toch uit. Het is ontruimen of nat worden. Ik heb een emmer om onderweg water te halen uit de sloot en was niet van plan om spinnetjes te huisvesten, sorry.

Ik til de dissel op en zie er een mier uit lopen, en nog één. In een klein gaatje zit een mierennest. Ze weten het goed te vinden, slimme beestjes. Met die stortbuien kan je maar beter hoog en droog wonen, anders verzuipt de boel. Maar ik ga weg en de dissel ook. Het is niet handig van de mieren. Weten zij veel. Ik vind het beter om het meteen maar goed duidelijk te maken. Keihard sla ik op het gegalvaniseerde staal en de mieren werpen zich halsoverkop naar beneden met hun eieren. Ik hoop dat ze nu niet allemaal doof zijn en dat ze maar gauw een nieuw huis zullen vinden.

Even later staat mijn huisje keurig op zijn plek. Met het wuivende riet voor de deur en het glinsterende water van de Swette naast mij, kan ik mij rustig voorbereiden op de reis. Nog een maand, dan ga ik. Ik zal hier lang genoeg staan om een nieuwe verzameling beestjes rond mijn huisje te verzamelen. Die zal ik straks weer dakloos moeten maken. Maar ach, ze redden zich wel weer. Mij lukt het immers ook steeds!
O ja!
Alles is continue in beweging en het is veerkracht en vertrouwen, waar de natuur vol van is. Ik ben diep onder de indruk van al die kracht, die ik steeds weer ontmoet. Kracht, om mij heen en in mijzelf. Wat is dat toch? Wat ik woorden geef is slechts een glimp van iets wat eigenlijk onbenoembaar is. Toch probeer ik het.

Vertrouwen stroomt mee met de tijdsrivier. Het is een weten dat de aktie die ik onderneem niet met stel en sprong resultaat hoeft op te leveren. Dat ik weg kan wandelen zonder te weten waar ik uitkom en wat ik achterlaat een heel andere vorm kan aannemen dan mijn bedoeling was. Dat ik geliefd kan zijn, maar dat het soms beter is om te gaan. En dat ik soms zou willen gaan, maar het beter is om te blijven. Dat niemand onmisbaar is en toch te beseffen dat elke stap die ik doe onmiskenbaar invloed heeft op alles. Dat ik alle levende wezens bewonder, maar toch het spinneweb doorbreek wanneer ik mij met lichte voeten een weg baan. En dat alles, na elke sprong, weer een evenwicht vindt, een plek in het bestaan. Zonder die veerkracht, zonder dat vertrouwen in het Al, stond ik niet waar ik nu sta. Dit mijn vrijheid en nooit zal die vanzelfsprekend zijn.

.

 

 

Wanneer de haan kraait zonder mij

.

Alleen als er op onverwachte momenten een herinnering terugkeert en wij ontvankelijk zijn voor het belang en de waarde ervan, “komt de permanente, doorgaans verborgen essentie der dingen vrij en ons ware ik, dat soms al dood leek te zijn, maar het niet helemaal was, ontwaakt en roert zich”. (De tijd hervonden, Proust, p. 14.)

.

De zon schijnt door de ramen. Het wordt een zonnige dag en de opperhaan kraait schel en hard voor mijn deur om eten. Door het raampje zie ik zijn zwarte hennetje, die op het bordes springt. Een zwart kraaloog kijkt me vragend aan. Ik trek me er niks van aan. Ik zet de computer aan en open mijn mailbox. Er is een reactie op mijn laatste verhaal. Fijn, daar ben ik altijd blij mee. Dit is wat ik lees:

Alowieke, ik geniet van je verslagen. Hoe komt het dat er zoveel drang in je ziel zit om verder te reizen..? Nieuwsgierigheid? Bindings-angst? Dol op onderweg zijn…?

Ja in mijn ziel huist een flinke portie levenslust en nieuwsgierigheid hoort daar zeker bij. Maar ik ben ook een beetje verbaasd. Dol op onderweg zijn? Dat weet ik niet. Ik ben haast nooit onderweg en zo is het altijd geweest. Ik ben al zeven jaar bezig weg te gaan.

Het is vrij abnormaal in deze tijd, als je in je leven nauwelijks of niet hebt gereisd. Misschien dat sommige bloglezers het helemaal niet in de gaten hebben, omdat ik het er zo vaak over heb.Toch is het zo, sinds ik het ouderlijk nest verliet ben ik maar een paar keer het land uit geweest. Ja, ik heb twee keer echt gereisd en dat was in Nederland. Eén keer een maand op de fiets in mijn eentje, op mijn zevenentwintigste. Dat was toen mijn gebroken been eindelijk genezen was, na twee lange jaren.
De andere reis was met mijn man. Zes weken lang voer ik met hem door onze rivieren en sloten, kanalen en meren, met onze tuindersvlet. We sliepen onder de luikenkap en hadden een allesbrandertje aan boord waar we regelmatig pannekoeken op bakten. Het was een bijzondere reis. Toch was het geen zorgeloze tocht, want mijn man had toen al een slechte gezondheid en moest altijd spuiten voor zijn suikerziekte.

Ik heb me jarenlang gebonden aan de zorg voor mijn man en zijn nalatenschap. Verder zorgde ik voor behoeftige ouderen, hield trouw contact met mijn moeder die ik elke dag belde, ik zorgde dat het rondvaartbedrijf piekfijn werd voortgezet en nam de zorg voor al het materiaal heel serieus. Reizen kwam niet voor in mijn programma. Ik gaf mezelf met toewijding aan de taak die ik te volbrengen had.

In 2012 vloog ik uit. Ik was eindelijk klaar en kon alles achterlaten. En nu heb ik me zeven jaar lang voorbereid om zó te reizen, dat ik mijn huisje mee kan nemen. Omdat ik het zelf gemaakt heb, is het een deel van mezelf. Het is echt helemaal mijn plek. En waar ik ook ben, kan ik mensen uitnodigen in mijn paleisje. Dat maakt me blij en sterk. Het opent gesprekken. Het zijn die gesprekken waar ik naar verlang.

Hoewel ik erg weinig heb gereisd, zit het wel in mijn bloed. Als kind speelde ik zwerfhondje en struinde ik dagenlang door het Emmeloordse bos, alsof het een oerwoud was. Ik hield van ontdekken, alles onderzoeken wat mijn aandacht vroeg. Dat heb ik nog steeds. Maar al is mijn nieuwsgierigheid dezelfde als toen, het is wel gek, om een start te maken, na al die jaren.

Ik rijd straks gewoon naar de dijk langs de Waddenzee en die volg ik tot de Marlanner Kaashoeve. Mijn enige verantwoordlijkheid is mijn blog en te luisteren naar het land en de mensen, verder niets. Ik verlang naar die lichtheid. Het is een sprong in het koele diepe water. En dan verder zwemmen.

De haan kraait nog een keer en springt naast de hen op het bordes. Met zijn tweeën kijken ze me aan door het raam. Straks zijn er geen kippen meer. Dan zijn er rollende wielen op een weg. Dan zijn er de muggen die dansen boven mijn hoofd, terwijl ik wandel.

.

PS Ik mag altijd terugkomen op de Swetteblom. Van zulke positieve mensen kun je er nooit genoeg hebben, zegt boer Jochum.

.