Een wereldwijde demonstratie

Het is zaterdagmiddag, in Wageningen. Ik heb mijn bord meegenomen, “Share and Care”, staat erop. Velen met mij zijn de straat op gegaan voor een wereldwijd protest. Geweldig. Honderd-duizenden mensen demonstreren tegelijk, vandaag. Is dat ooit eerder gebeurd, vraag ik me af. Het gaat om niets anders dan onze aarde, deze mars tegen Monsanto. Een bedrijf dat enorme macht heeft op de wereldmarkt. Een demonstratie tegen gif, tegen genetisch gemanipuleerde zaden. Dat is heel kort gezegd. Maar er is meer. Er kleven veel oneindig veel verhalen aan, meer dan ik ooit zou kunnen vertellen. Vooral heel veel leed. Maar er is veel in beweging!

Het is een flink eind lopen, vanuit Wageningen de stad uit. Ik kan het begin en het einde van de stoet niet zien. Het is een bonte optocht, mensen van jong tot oud, joelende roodharige vrouwen met bloemen in de haren, mannen met grote borden op hun blote schouders waarop een tekst staat over zaad. Kinderen plukken bloemen of slapen in een kinderwagen. Een lange stoet slingert langs een landelijke weg. Tot we bij een pand aankomen van Monsanto. Het staat met grote oranje letters op een fantasieloos, vierkant gebouw. De Universiteit van Wageningen werkt hier mee aan onderzoek. Dit is ons einddoel, en hier houden we halt.
Waar het terrein van Monsanto begint, daar leggen we onze bloemen neer, voor de doden. Doden die we niet kennen, en waar de meesten nooit van horen. Mensen die het slachtoffer werden van deze wereldmacht. Tijdens de hele tocht was het een chaos van geluiden, geroep van leuzen, en muziek, maar hier is het stil. Ik sta tussen de anderen en leg mijn boeket neer, dat ik onderweg heb geplukt. Boterbloemen, fluitekruid, heermoes en lange madelieven.
Ik denk aan de boeren, kleine boeren wereldwijd, die hun eigen traditionele landbouwmethodes moesten vergeten, om zaad van Monsanto, kunstmest en bestrijdingsmiddelen te gebruiken. Ik denk aan de dwang die hier bij te pas komt, en de schat aan eeuwenoude kennis die verloren gaat in allerlei culturen. Monsanto zegt dat landbouw zonder chemische middelen elitair is. De geweldloze communicatie zegt, dat een oordeel meer over jezelf vertelt dan over de ander. Elitair? Ik vind het schrijnend. Boeren overal ter wereld betalen zich blauw aan investeringen. Zoals in India. Ze zien de eerste paar jaar een goede oogst, zoals beloofd. Maar al rap loopt de opbrengst terug. De veel te eenzijdige kunstmest werkt niet meer, de insecticide ook niet, het land degenereert en verliest zijn vruchtbare bodem. Veel kleine boeren kunnen de schulden niet terug betalen. Uit wanhoop en ellende maken velen een einde aan hun leven.
Dit gebeurt niet alleen in India of Afrika, ook in Nederland komt het voor dat boeren geen uitweg zien. Of in Amerika. Alleen de rijksten kunnen overleven, en kopen het land van kleine boeren op. Steeds grotere peperdure olieslurpende machines walsen over de aarde en transformeren haar tot een eenheidsworst zonder leven. Voor wie?

Elke plant, elk dier, elk mens heeft een eigen plek. De plek waar je in je element bent. Op natte zandgrond of in rotsachtige bergen. In de zompige klei aan de koele zee, of op een warme hoogvlakte. Als reiziger kun je je verwonderen over al die verschillen, en hoe uitbundig de natuur is met al haar gaven. Hoe hartelijk de mensen je kunnen onthalen met alles wat ze in huis hebben. Als één bedrijf patent heeft op de gehele voedselproductie, en al het zaad dat op grote schaal wordt verbouwd, dan verdwijnen al die soorten, dan is er geen thuis meer voor niets en niemand. Dan is er niets dat zijn eigen plek nog heeft. Inclusief de mensen zelf, met al hun kleuren, gewoontes en cultuur. De aarde kan niet zonder deze rijkdommen. Alles heeft elkaar nodig.
Wat er onder mensen wereldwijd in beroering is, is niet te overzien. Maar duizenden kleine initiatieven rijgen zich langzaam maar zeker aaneen. Het groeit uit tot een beweging die niet tegen te houden is. We zijn niet alleen, dat is zeker. En alles wat er is werkt mee. Ik ook. Vanuit mijn kleine wagen, tussen dooie akkers in Brabant.

De foto aan de kop komt van de site van “Earth matters”

Bij deze beëindig ik het contract

Ik kap ermee

“Als het goed is, ben ik per twintig juni 2013 uitgeschreven”. Dat typte ik naar de KPN, om mijn mobiele internetcontract te beëindigen. Ik heb in het begin een dongel van ze gekregen, een wit stickje dat ik in mijn laptop moest stoppen. Dan heb je overal verbinding zeiden ze, waar je ook bent. Je betaalt een vast bedrag per maand en er zijn allerlei soorten abonnementen. Die kan je helemaal afstemmen op je behoefte. Maar wat is dat dan. Wat is mijn behoefte?
In dit geval rees de vraag, nadat ik dacht dat ik een grotere bundel wilde. Dat vond de KPN natuurlijk prima, maar op de dag dat het in zou gaan, zat ik opeens zonder verbinding. Ik heb drie keer de klantenservice gebeld en minutenlang gewacht. Ik ben naar de telefoonwinkel in Utrecht geweest. Daar konden ze niets doen als ik mijn laptop niet mee had. Daarna ben ik in de KPN winkel in Emmeloord geweest. Ik had mijn laptop mee. De jongen probeerde wat, maar kreeg het ook niet voor elkaar. Hij zei dat ik het zelf moest oplossen door de helpdesk te bellen. Dat was helemaal gratis. Maar ondertussen betaal ik wel voor een verbinding die er niet is. Ik hakte de knoop door. Laat maar, dacht ik. Ik doe geen moeite meer. Ik had al dagen niet meer naar dat kleine schermpje gekeken en werd er eigenlijk best rustig van.

Ik heb geen bedrijf meer waardoor ik altijd bereikbaar moet zijn. Elk moment op facebook kunnen kijken, voegt het iets toe voor mij? Verslavend gedrag is goed voor de groei-economie. Bedrijven verdienen aan allerlei soorten van verslaving. Maar ik doe niet meer mee.
Ik ga verder zonder internet in huis. Via de radio kan ik luisteren wat er gebeurt. Ik schrijf stukjes en berichten. Ik verzamel ze op momenten dat ik het verwerk. Ik maak een lijstje van wat ik wil weten en wat ik wil doen, en ga ervoor op pad. Zo eenvoudig is het nu.
Af en toe stap ik op de fiets en rijdt een stukje door het bos. Achter het bos ligt Diessen. Daar is een café waar WIFI is, en waar ik een glaasje sap drink tijdens het werk. Ze kennen me al. Ik kan ook doorfietsen naar Beek, naar de bieb. Daar ben ik nog niet geweest, maar dat komt nog wel. Mooie voorziening eigenlijk, zo’n openbare plek waar kennis ligt opgeslagen. Waar je kan werken en elkaar kan ontmoeten. Waar je ook een poster op kan hangen als je iets organiseert. Een echte plek, met mensen. Én internet.

Ik maak mezelf los van contracten die me binden aan de oude groei-economie. Het gaat niet in één keer en soms is het eenzaam. Maar ik word gedragen door de golf van deze tijd. Ik ben niet bang. Ik merk op dat veel mensen zich graag zouden willen bevrijden van een heel pakket aan lasten. Het gaat niet vanzelf. Ik vertel hoe ik het doe en wat ik ontdek. Er kan veel, als je wilt en geduld hebt. Als de dikke schil van lasten van ons afvalt, dan is er ruimte voor dat, wat van binnenuit wil groeien.

Ik word blij van een wereld die opleeft, en die groeit van binnenuit. Met oergezond zaad. Oude volksfeesten om het zaaigoed te bezingen, en de eindeloze vruchtbaarheid van de natuur. Zaad dat ontkiemt en zich vermeerdert waar het zich thuis voelt. Vruchten om te oogsten, smaakvol en kleurig uitgestald bij het oogstfeest. Verscheidenheid die zich uitbreidt. Alles en iedereen in zijn element. Daar ga ik voor.

.

.

.

.

Ik geef ze weg

.

Hubbard pompoenplantje.

Het regent dat het giet. Dat is fijn voor de tuin, want er valt een hoop in te halen. De planten mogen nog best een stukje groeien van mij. Ik ben hard aan het werk geweest, er is nu veel te wieden. En niet alleen in de tuin is er werk, ik kweek ook zaden op in kleine kasjes. Ik heb ze gemaakt van houten groentekistjes, tegels, plastic, een oude ruit, een deur met een barst in het glas. Er zijn nu een heleboel planten opgegroeid. Pompoenen, citroenkomkommers, courgettes, blauwschokkers. Het zijn er veel meer dan er in mijn tuin passen. En de doos met zaden is nog lang niet leeg. Ik wil ze weggeven. Vooral de planten en zaden die je niet in elke winkel kan kopen. En ik hoop dat mensen ze ook weer doorgeven.
Dus wat ik graag wilde, dat gebeurde. Deze week gaf ik de eerste plantjes weg. Het was een spontane ontmoeting. Op een mooie zonnige dag fietste ik een stukje op met een man uit Moergestel. Hij had altijd en de stad gewoond en vertelde blij en trots dat hij vorig jaar voor het eerst zijn eigen aardappelen had geoogst. Hij wilde best een stukje omrijden voor een paar plantjes. Planten met een verhaal, dat zijn de mooiste, vond hij.
Ik heb de man uit Moersgestel een komkommerplantje en een pompoenplant gegeven. Het Is een Hubbard, die straks knoeperds van pompoenen maakt. De grond waar hij zoveel plezier in had lag pal achter zijn huis. Het was van de gemeente , maar die deed er niet veel mee en dus ging hij lekker zijn gangetje daar, op die veertig vierkante meter. Hij had ook aardpeer gekregen van iemand. `Nog nooit van gehoord , zei hij, maar ze groeiden goed. Het begrip stadslandbouw was hem vreemd. Maar de beste man begint gewoon. Omdat de kans er is, pal naast zijn huis nota bene. En het gebeurt steeds meer, want gemeenten hebben steeds minder geld voor onderhoud. Een goeie zaak. Grond in bruikleen geven aan burgers. Ik heb hem gevraagd het zaad van de planten door te geven. Dat vond hij vanzelfsprekend. Veel mensen vinden het leuk, zaden en plantjes ruilen. Ook deze man hield ervan. Het is gezellig. En als mensen steeds vaker met elkaar gaan kletsen hoe ze hun zaad vermeerderen en hoe ze hun composthoop bijhouden, dan ziet de wereld er al heel anders uit.

Ik wilde alleen dat ik hem iets meer had verteld over de plant, de verzorging en het zaad. De volgende keer geef ik er een verhaaltje bij. Het zou leuk zijn de man op de fiets nog eens terug te zien. Hier, bij Juffrouw Kolibri.

Wij doen niks meer

.

Heilig en stil als marmer

.

Ik loop naar de kassa van de C1000 in Middelbeers. Ik heb honing en rijstemelk in mijn mandje, voor de koffie. En fruit, want dat was op. Ik ben moe. Gisteren heb ik zestig kilometer gefietst, om acht vierkante meter Red Cedar op te halen, helemaal voorbij Helvoirt. Het zijn schroten, voor de kast die ik ga bouwen, voorop de wagen. Dwars door de Campina ging de tocht, met mijn fietskarretje. Dat zijn een hoop bochtjes op smalle paadjes. Het ging best. Heb de twee meter lange stapel maar eenmaal opnieuw hoeven aansjorren. Dat was gisteren. Toen was ik niet moe. Dat kwam vandaag pas.
Ik kijk vermoeid welke kassa ik zal nemen. Ze zijn allemaal in werking. Het gepiep dat er vandaan komt, maakt me dof en onverschillig. Net als een oud wijf die niks meer hoeft en niks meer wil. Op dit moment ben ik helemaal niet de levenslustige vrouw van 48, die net een nieuw leven is begonnen. Ik wil het liefst zo snel mogelijk de winkel uit. Maar eerst moet ik in de rij staan. Daar ontkom ik niet aan.

Voor me staat een vrouw van tegen de zestig, met geverfd haar. Ze heeft een lange rok aan van ruwe ongebleekte katoen en bloemen erop geborduurd. “Mooie rok heeft u aan.” zeg ik. Ik vind het leuk dat er toch nog iets moois te zien is hier. “Dank je! “ zegt ze, “Hij is al zeker tien jaar oud. Maar wij verslijten niet zoveel meer hè?” Ik kijk haar niet begrijpend aan. “Op onze leeftijd,” zegt ze “Wij doen niet zoveel meer”. Ik grinnik. “Ik verslijt nog best wel eens wat,” zeg ik en ik denk aan de maillot, die ik gisteren nog gemolestreerd heb door er mijn haakse slijper in te zetten, tijdens een staalborstelkarwei. Er was niet veel van over, maar mijn been zat er gelukkig nog aan. Ik heb toch maar even mijn zaagbroek aangetrokken. Ik knik begrijpend en geef dan eindelijk antwoord. “Ach nee, zoveel doen wij ook niet meer.” Ziet ze het, de glinstering in mijn ogen? Ik geloof van niet.

Een ongelukkig lam

Rammetje kijkt naar ons

Er komt een plek waar ik zal blijven, voor lange tijd. Eén van de dingen die ik dan zou willen doen, dat is een lam grootbrengen, met de fles. Zo’n jong dier dat je overal achterna loopt, dat wil ik graag eens meemaken. En dat daarna mak blijft. Ik heb nog nooit iets grootgebracht, in mijn leven. Ik heb ook nog nooit iets geboren zien worden. Dat wil ik graag.
De afgelopen weken heb ik een lam helpen zogen, niet met de fles, maar bij zijn moeder. Het was een rammetje. Hij was op de eerste dag na zijn geboorte in een konijnenhol gevallen, via een kleine sleuf in een grote ondergrondse ruimte. Ik hoorde geblaat, midden in de nacht, en moest zoeken voor ik hem vond. Uiteindelijk zag ik een snuitje boven de grond uit steken. Ik zag het maar net, het hol waarin hij vast zat, liep onder de wand van het dubbelwandige polyester hok. Het hok staat bovenop een heuvel. Daaronder stikt het van de konijnenholen.
Ik heb het beestje uitgegraven. Hij kon nauwelijks meer staan. Urenlang had hij daar vastgezeten en hij rook van top tot teen naar aarde, vreemd en helemaal niet naar schaap. Andere schapen herkenden hem niet aan zijn geur en holden hard voor hem weg. Zijn moeder wilde niets meer van hem weten en keek alleen naar het andere jong. Knorrend en snuffelend, zoals schapenmoeders dat doen. Maar rammetje werd ruw weggeduwd met de kop en weggetrapt met de achterpoten zodra hij wilde drinken.Vanaf dat moment, pal na zijn geboorte, werd het lam verstoten.
Ik heb de boer geholpen ze apart te zetten. De moeder, rammetje en zijn broertje. Zijn broertje en hij liggen vaak bij elkaar. We helpen hem met drinken. Rammetje is bang voor de harde achterpoten van zijn moeder. Hij loopt kreupel door zijn val in het hol, maar zijn eigen moeder zal hem ook wel een trap gegeven hebben, tegen zijn zere poot. Drinken gaat alleen als we hem beschermen, en door de moeder te blokkeren, stevig tegen het hek aan.
Ik heb ook liedjes voor haar gezongen en gefloten, en een poos heel serieus op moederschaap ingepraat. Ik heb begrip getoond en ik ben streng geweest. Helpt allemaal niks. Als ze niet wil, dan wil ze niet. Soms is ze wat toeschietelijker. Waarschijnlijk heeft ze haar uiers dan te vol. Maar als ze echt geen zin heeft, dan holt ze gewoon het hele hok door met mij op de rug. Rammetje ziet er anders uit dan andere lammeren. Die zijn rond en wollig en springen hoog de lucht in. Maar de kont van Rammetje is mager doordat hij weinig beweegt, springen doet hij nooit, dat kan hij niet. Hij loopt als een oud beest, in plaats van een jong vrolijk dier. Jammer.

Het is nu een paar dagen later. De boer is een paar dagen op vakantie. Moederschaap en haar twee lammeren lopen nu bij de rest in de wei. Rammetje krijgt niks meer van zijn moeder. Ik hoor hem regelmatig blaten, klaaglijk en hongerig. Hij loopt haar achterna, en sabbelt verlangend aan een paar loshangende haren van haar kont. De ooi graast gewoon door, maar als Rammetje in de buurt van haar uiers komt trapt ze met haar poot. Ik stop twee keer per dag een paar brokjes in de bek van Rammetje. Die brokjes zijn voor lammeren die moeten leren vaste stof binnen te krijgen. Verder eet hij af en toe een blaadje. Rammetje is mak op dit moment, en ik kan hem gewoon pakken. Zijn broertje niet. Die kijkt me wantrouwend aan en blijft op een afstandje. Als het echt niet goed gaat kan ik de zoon van de boer bellen, dan krijgen het lam flessenmelk van zijn vrouw. Maar we zullen zien.

Zojuist ben ik weer wezen kijken. Voor het eerst kwam hij niet luid mekkerend naar mij toe gelopen, Even later zag ik dat het hem lukte om vijf slokken binnen te krijgen bij zijn moeder. Met zijn poot gaat het een stuk beter nu hij zoveel beweegt.

Ooit wil ik zelf een gezond lam grootbrengen. Met de fles. Het geboren zien worden en het zien opgroeien tot een volwassen ooi.
Op de plek, waar mijn honk zal staan.
Ergens.