Het paadje dat niemand kent

.

 

.

“Mensen denken nog stééds dat het mijn doel is, om een reizend bestaan te gaan leiden!” Ik kom uit de woonwagen en kijk naar Dick, die Tijl Uylespiegel leest op het bordes. “Zelfs al volgen ze me jaren, toch lezen ze mijn verhalen vaak met de bril die ze bij aanvang hebben opgezet.”
Dick kijkt op en lacht. “Ja, dat klopt.” Mijn vriend is journalist van beroep. Journalisten weten dat. “Mensen lezen vaak een heel ander verhaal dan jij geschreven hebt.”
Ik knik. “Toch kan het anders. Als je zelf niet teveel wilt en rust hebt, dan kan je je beter open stellen voor wat iemand echt wil zeggen.”
“Ja, dat is misschien wel zo…” zegt hij, “ het kan dat je dan meer opneemt.”
Ik kijk naar de lucht waarin een vliegtuig rond cirkelt, in de wacht voor landing op het vliegveld in Eindhoven.
“En dààrom ga ik nu géén reizend bestaan leiden, ” roep ik uit. Iedereen reist maar rusteloos van hot naar her, waarom zou ik daar aan mee gaan doen? Laat dat bij deze duidelijk zijn, in zo’n onrustige wereld waarin iedereen van alles wil en zo nodig ergens heen moet, ben ik waar ik bèn. Alsof het zo leuk is om in die hectiek op de weg te zijn. Dat doe ik in elk geval niet voor mijn lol. Reizen is op dit moment geen doel voor me, maar bijzaak. Ik ben waar ik ben en ik houd het klein en eenvoudig.“

 

Ik denk er vaak aan. De wereld om ons heen is bijna confuus van onophoudelijke beweging, die steeds sneller lijkt te gaan, virtueel of concreet. Reizen of vermaak, het moet steeds verder, steeds gekker, om de sleur te doorbreken.
Vroeger waren er Dominicanen. Het waren monniken met de gelofte van eenvoud en bescheidenheid. Nog steeds zijn ze er, maar niet veel. Die monniken doen ook een stabiliteitsgelofte. Ze zullen altijd blijven waar ze zijn, in hun klooster. Door hun rust en concentratie konden ze grootse dingen tot stand brengen. Hele bibliotheken brachten ze bij elkaar en in de kunst en de wetenschap hebben ze veel bijgedragen.
Maar niet iedereen heeft een gelofte nodig om te blijven waar hij is. Hele volkeren wonen al eeuwenlang op dezelfde plek en nu nog steeds! Westerlingen vinden dat zo bijzonder, die willen van ze leren. Ze willen zien, hoe ze zo in harmonie kunnen leven met hun omgeving. Om dat te zien maken ze de ene reis na de andere, met de meest verschillende bestemmingen.

Toch, de enige plek om het in praktijk te brengen, dat is thuis. Eigenlijk weet iedereen dat wel. “Aarden”, noemen sommigen het. Er zijn zelfs cursussen voor. Maar in wezen is het heel simpel. Het is zo simpel, dat je het zomaar weer over het hoofd ziet.

Alles kan veranderen. Ik weet niet welke wendingen in aantocht zijn. Misschien dat eens de wereld zo verandert, dat er meer rust zal zijn om als voetganger vanuit ons eigen landje de wereld te verkennen. Misschien zijn er dan overal bloemrijke brede bermen omdat er geen geld is voor onderhoud. Dat vind ik helemaal niet erg. Je kan dan vast heel mooi wandelen en er kunnen weer paarden grazen. Maar mocht dat nog een een poosje duren, ik kan altijd klein beginnen. Want misschien hoef ik nergens op te wachten. Misschien zie ik ergens een heel lief paadje. Het mooiste paadje van de wereld. Dan ga ik daar fijn wandelen. En ik zal het elke dag begroeten in de ochtendzon.

.

 

Lief slim paadje
wie weet,
waar jij nu bent

en al eeuwen
wacht op mij

oeroud kronkelpaadje
dat niemand
nu meer kent

omdat je
pal voor de voeten verdwijnt
van wie haastig hijgend rent
immer op weg naar ergens.

.

.

 

 

 

 

.

.

Vraag aan jou,

Weet je een nieuwe plek voor mij en mijn woonwagen? Voorlopig leid ik een semi-nomadisch bestaan. Ik blijf ergens zolang als het nodig is. Ik houd van plekken waar creativiteit nodig is of waar je inventief moet zijn.

Ik leer veel van beestjes en plantjes. Ik let graag op eetbare soorten en kijk naar verbanden.

Ik kan bouwen aan iets moois. Ik houd van zingen, zuiver en meerstemmig, maar net zoveel van meeslepende ritmes, slome jazz en eigenzinnige liedjes.

Ik houd van onverwachte ontmoetingen met telkens andere mensen. Behalve dat ik er gewoon van geniet,  krijg ik er goeie ingevingen van, voor schrijf-, teken- en filmwerk.  Ik houd van vieze handen en lekker doorwerken in een rustig maar gestadig ritme. Of het nou ijskoud is of heel warm, dat maakt me niet uit. Als mijn voeten maar droog blijven.

Ik wil mijn wagen het liefst meerdere functies geven dan alleen wonen en zie het als een uitdaging om dat compact en efficiënt in te bouwen. Bijvoorbeeld als koek en zopie of mini-solarbioscoopje met filosofische naborrel. Hoe klein kan het!

 Vandaag, woensdag 2 augustus en morgen, 3 augustus, ben ik in de buurt van Zutphen om te kijken op Natuurcamping Wientjesvoort Zuid. Het zou leuk zijn als ik op mijn verkenningstocht nog meer mensen kan opzoeken. Ook als niet alles wat ik noem er is, laat van je horen, ik ben hoe-dan-ook benieuwd! ❤

ALOWIEKE  06-23207532      of       tt.alowieke@gmail.com

.

.

.

Wijsheid van José Munica, president van Urugay van 2010 tot 2015, bekend als “The worlds poorest president.” Pleidooi voor de vrijheid, die uit eenvoud groeit.

Al lachen ze om me

.

.

Er wordt gekeken. Als je het leven anders leeft dan de rest, dan is dat één van de consequenties. Dat je te kijk staat. Voor de één ben je hartstikke gek, voor de ander een exoot, of het gedroomde ideaal.

Ik zit in mijn nachthemd op de rand van het bed en kijk door de halfgeopende deur. De zon staat laag aan de ochtendhemel en schijnt recht naar binnen. Er hangt een waas van ochtenddamp en het gras is nat van dauw. Een stuk verder op de camping, onder de bomen van de kleine boomgaard, staan twee fietsen en een half ingezakt tentje. Een man kruipt op zijn knieën door het gras en verzamelt haringen. Een vrouw staat met de rug naar hem toe en staart naar mijn wagen. Het zal er vast mooi uit zien, in het goudgele licht. Ik negeer haar blik en spring van het hoge bed af. De vrouw ziet mij nu opeens en alsof ze zich betrapt voelt, draait ze zich om.

De zon klimt hoger de hemel in en het wordt al snel warm en benauwd. De fietsers zijn allang vertrokken. Ik heb het bed opgeruimd en nu verlang ik naar koel, stromend water om mezelf op te frissen. In de doucheruimte is iemand bezig. Ik hoor het geraas van een oude stofzuiger. Daar heb ik geen zin in. Dan maar niet douchen. Ik heb een beter idee. Ik ga gewoon zwemmen. Ik gooi mijn handdoek in de fietstas en fiets weg naar het Wilhelminakanaal.

Het kanaal is al in 1983 natuurvriendelijk gemaakt, het was het eerste kanaal met doorlatende damwanden, waarachter waterplanten konden groeien. Er zwemmen meerkoeten, eenden en futen. In het riet broedt de karekiet. Er is ook ruimte gemaakt voor taluds. Jonge watervogels kunnen er de kant op, landdieren kunnen er drinken. Ze zijn verstopt achter het lange gras dat langs het fietspad groeit. Als je het niet weet, dan zie je het niet. Ik weet dat het talud er is, omdat er aan de overkant net zo eentje is, een gat in de beschoeiïng, dat de lange rietkraag doorbreekt.
Ik trek een paar brandnetels uit, die in de weg staan. Ik pak ze onder aan de steel, in het zand bij de wortel, zodat het niet prikt. Kennelijk is hier al een tijdje niemand geweest. Ik zet mijn voet in het water. Het is koud, maar niet hèèl koud. Voetje voor voetje waad ik dieper en dieper en voel de glibberige korrelige steen van het verweerde talud onder mijn voeten. Ik loop tot het diepste punt. Daar kijk ik uit over het kanaal, met het water tot aan mijn middel. Ik zak door mijn knieën en maak een brede schoolslag. Er is niemand behalve ik en kleine rimpelingen schitteren in het licht van de zon. Het is behoorlijk helder, een beetje bruinig van het omgewoelde fijne slib dat op de bodem ligt. Dat is logisch. Dit is een doorgaande scheepsroute, weliswaar niet zo druk bevaren als vroeger, maar toch zie je soms nog grote schepen voorbijgaan, hoog boven het water uittorenend, of diep liggend door hun zware lading. Nu zijn er ook jachtjes, omdat het zomer is. Maar op dit moment is het stil.

Ik heb net een eindje gezwommen, als er twee fietsers aankomen en stoppen, een man en een vrouw. Kennelijk zijn het toeristen, hongerig op zoek naar bezienswaardigheden. Ik zie dat ze hun fiets op de standaard zetten. Zonder een woord te wisselen, gaan ze naast elkaar naar mij staan kijken.
Ik kijk verbaasd naar de oever. De vrouw tilt het fototoestel op, dat op haar buik hangt en maakt een foto, terwijl ze haar blik niet van me afwendt. Even ben ik verontwaardigd, maar dan denk ik, wat maakt het ook uit. Als ze dan toch kijken, dan doe ik voor de show ook maar een balletbeen, zoals ik dat vroeger bij kunstzwemmen heb geleerd. Strak pijlt mijn rechterbeen boven het water uit, voor ik het sierlijk terug sla en wegduik in het water. Dan zwem ik terug naar de kant. Ik voel hun blikken maar negeer het. Pas als ik mijn handdoek pak, zie ik ze verdwijnen. Ik hoop dat ze tevreden waren met de show.

 

Als het maar bij me hoort

Kleine rimpelingen
in het zonlicht,
een stille schoolslag
in verlaten water
en niets dan
wuivend riet

Dit alles
is mij liever dan
wat dan ook

Ik hoef geen
strak betegelde gangen
geen chique hotel met bubbelbaden
fonkelend, met blinkende spiegels
behangen

Ik zwem
ik ben buiten

En dan
als ik terug fiets
en mijn wonderhuisje zie
Dan is er niets
of niemand
rijker dan ik.

 

De kunst van het durven leven en leren

.

.

We hebben vrijheid nodig, om te kunnen spelen. Maar het is de door onszelf gekozen beperking, waardoor we iets tot stand kunnen brengen. Ongelimiteerde vrijheid is spelen met de dood. Veiligheid, die enkel vanuit angst wordt geboden, werkt verstikkend. (Alowieke)

.

„Tout le monde est….LIBRE!“ roep ik uit en spring van het bordes af. Mijn woonwagen schudt ervan. Mijn vriend leest Tijl Uylespiegel op zijn e-reader en kijkt verbaasd op. „Zeg je dat zomaar? En nog wel in het frans?“ Ik kijk hem laconiek aan en krab aan mijn hoofd. „Tja, ik weet ook niet waarom.“

De dagen er na komt het thema vrijheid steeds bij me terug. Als een boemerang, die ik weggeslingerd heb. Ik lees over onderwijsvernieuwing, wat nu een heet hangijzer is. Er is een groeiende groep mensen die het anders willen, meer vrijheid. Er groeit de behoefte om het korset van zich af te werpen, een bevrijding van de dwang om hoge cijfers te behalen, steeds sneller en sneller en altijd binnen de streng opgestelde lijntjes. De regels dienen het doel niet meer. Het korset jeukt en knelt en staat op springen.

Wat zijn de alternatieven? Ik ga op onderzoek uit en lees de website van de oprichters van de scholen van Iederwijs. Vernieuwers worden al gauw de pas afgesneden. Dat is een feit. Al bij de kiem raakt een initiatief bekneld met vooroordelen, als een klein blommeke dat de pech heeft op te groeien in een veld vol pispotjes. Dat gebeurde met Iederwijs ook. De initiatiefnemers  hebben na de sluiting van hun scholen lang en diep nagedacht over hun succes en ondergang. Ik ben verrast over hun website. Het straalt rust en harmonie uit. Het is opgesteld als een gedicht, met kernachtige zinnen afgewisseld met foto’s. Ik lees het lange verhaal in één ruk uit. Halverwege het verhaal lees ik dit.

Vrijheid alleen geeft geen veiligheid en geborgenheid.

Dat herken ik. We hebben geborgenheid nodig. Dat is één van de redenen waarom ik zo’n fijn huisje heb gebouwd. Niet zomaar een huisje. Nee, op wielen! Nu kan ik overal heen met mijn eigen fijne hol vlakbij me. Mijn eigen huis is een stille plek, waar ik kan schrijven en nadenken. Het is als een buik, die mij koestert wanneer ik dat nodig heb. Zonder dat kan ik niet schrijven zoals ik nu doe. Het is ook de geborgenheid van deze stille plek in Brabant, die maakt dat ik zo vrij ben om mijn eigen kleine huis te bouwen.

Iedereen heeft een eigen plek nodig om zich veilig te voelen. Het zelf te kunnen bouwen is nog mooier. Aan de buitenkant straalt mijn huis eigenheid uit, het is een licht en opgewekt huis en mensen kijken blij als ze het zien. Je ziet er ook de band in, die ik heb met de natuur. Je ziet het van verre. Het huis en ik horen bij elkaar. Zo te wonen, het geeft me een helder en tevreden gevoel. Het is een plek waar iets kan groeien.
Terwijl ik nadenk over vrijheid en geborgenheid, verschijnt er een bericht in mijn mailbox. Het kondigt een stuk van Rutger Bregman aan, op de Correspondent. “Waarom onze kinderen steeds minder spelen.“

Er is een berg aan wetenschappelijk bewijs dat vrij, risicovol spel goed is voor de fysieke en mentale gezondheid van kinderen.

Die zin treft me. Ja! Dat is de andere kant van de weegschaal. Risico’s nemen. Dat willen we ook! We zoeken naar het evenwicht. Geborgenheid en avontuur. Het zijn twee kanten van de medaille.

Ooit had ik een vriendje. Hij was 27, ik was 21 jaar oud. Hij was schrijver, werkte voor de VPRO gids en zat boordevol energie en enthousiasme. Hij had geen school nodig. Hij vond alles zelf uit. Op een dag maakte hij het uit met mij. Terwijl ik met betraande ogen vol ongeloof naar zijn onpersoonlijke, getypte afscheidsbrief keek, was hij al op reis. Turkije was het doel, liftend. Het was eind december. Het was koud in Turkije, maar dat wist hij niet. Elke dag schreef hij in een dagboek, dat na zijn dood werd gekopieerd voor iedereen die het wilde lezen. Hij bruiste van enthousiasme, ondanks de tegenvallende kou. Zijn gedachten namen een hoge vlucht en gaande weg groeide er een idee. Hij zou bovenop de hoogste berg klimmen en een grote steen zoeken. In die steen zou hij beitelen: „Op deze plek is opgericht, de Universiteit van het Leven, 1989,  S.D.“ Met glanzende ogen ging hij op weg.
Hij kwam nooit bij de berg aan. Al liftend kwam hij in aanraking met twee rovers. Ze doodden hem om zijn schamele bezit. Hij kon ze niet verstaan. Hij wist van niks en was vol van onbegrensd vertrouwen. Pal voor de oprichting van zijn Universiteit van het Leven, vond hij de dood.

Ik was wekenlang met stomheid geslagen, toen ik het hoorde. Sindsdien weet ik waar ongelimiteerde vrijheidsdrang toe kan leiden. Het is spelen met de dood. Ik was nog jong toen het gebeurde. Op dat moment heb ik een grote stap terug gezet in mijn drang naar avontuur. Mijn impulsiviteit werd gevoed met gezonde bedachtzaamheid, waardoor ik kon aarden.
Nu is het ruim dertig jaar later. Steeds meer ben ik gaan inzien dat ik het avontuur niet ver weg hoef te zoeken. Het is ook dichtbij te vinden. En thuis heb ik de rust om stil te zijn en na te denken. Er is een balans, waardoor ik kan doen wat ik doe. Het is de ideale mix van avontuur en geborgenheid. Ik nam vijf jaar geleden het risico om de sprong te nemen en alles achter te laten. Daarna vond ik de rust om gewoon in ons eigen landje deze mooie, maar ingewikkelde wagen te bouwen. Het was er allebei. Vrijheid én geborgenheid.

Ik denk dat ons onderwijs dezelfde balans nodig heeft. Het opnieuw ontdekken van nieuwsgierigheid en levenslust. Het nemen van risico’s, breken met dingen die niet (meer) werken, hangen aan de touwen, slepen met dode takken en autobanden. Dat is de ene kant. Maar ook moet het een veilige plek zijn die stilte biedt, voor wie het nodig heeft om na te denken.
Spelen, daar begin je mee, als je een nieuw leven begint. Het is een heerlijke verkenning. En dan komt twéé. Concentratie is nodig, wil je daarna iets kunnen opbouwen wat groter is dan spel alleen. Dat kan alleen als je niet steeds op je hoede hoeft te zijn.
Het is de vrijheid, waardoor we kunnen spelen. Het is de door onszelf gekozen beperking waardoor we iets tot stand brengen.

.

.

Links:

De laatste school sloot de deuren in 2008. http://www.iederwijs.nl/

Eén van de oprichters van Iederwijs, Bas Rosenbrand, is met een nieuw initiatief bezig. http://onzenieuweschool.nl/plans-ideas/tribe/

Een artikel dat veel reacties op roept. https://decorrespondent.nl/7075/waarom-onze-kinderen-steeds-minder-spelen-en-wij-met-een-burn-out-thuis-zitten/1810475583675-6e0c9615

Reactie op het stuk van Rutger Bregman in de Correspondent: http://www.kunstcontext.com/ckv/Reactie%20op%20kinderen%20krijgen%20te%20weinig%20vrije%20tijd%20om%20te%20spelen.pdf

En tot slot: In dit artikel kun je lezen dat Sietse in 1987 de dood vond door geweld. (Op de steen in de tekening heb ik per abuis 1990 opgeschreven, wat voor mijzelf het jaar was dat ik, mede door hem geïnspireerd, de stoute schoenen aan trok en mijn eigen weg ging. ) http://leiden.courant.nu/issue/LD/1987-01-30/edition/0/page/3

 

 

 

.

.

.

 

Geraakt door de geest der nomaden

 

.

.

Thema’s komen terug, als zwaluwen in de zomer. Er zit een wetmatigheid in leven, ritmes en betekenissen, die overal en altijd terugkeert, in allerlei culturen. (Alowieke)

.

Het is 1979. Ik ben veertien en we maken een tocht door Amerika. We zijn met zijn vijven, mijn twee oudste broers zijn thuis gebleven. Onze gehuurde camper staat op een camping bij Lake Michigan tussen de bomen. Het terrein is omringd door hoge heuvels.

Ik sta voor de wagen. De anderen, vader, moeder, broer en zus, zijn aan het treuzelen. Treuzelen ja, want we zouden gaan wandelen. Ik kijk nieuwsgierig omhoog naar de heuvel, ik wil weten wat er achter is. Ik kijk nog eens om me heen, zie nog geen spoor van mijn familie. Ik besluit niet te wachten en lekker in mijn eentje op ontdekkingstocht te gaan.

Ik klauter de heuvel op. Het is lager dan een berg, maar hoger dan een duin. Tussen bomen en bosjes door vind ik mijn weg. Gestadig klim ik verder, tot ik boven ben. Daar sta ik eensklaps doodstil. Wat ik zie beneemt me de adem. Hier opent zich een gigantische zandhelling. Een vallei van zand is het, waar slechts hier en daar een tengere boom zich taai en kronkelend in leven weet te houden.
Ik sta roerloos stil. Aan het einde van de zandvallei is het meer. Tussen de totaal verlaten, ruige coulissen gaat hij onder. De grootsheid van het schouwspel overvalt me. Ik zie de macht van de natuur en voel me ineens volkomen verlaten en aan de elementen overgeleverd. Een diepe paniek overspoelt me. Zometeen is de zon onder en dan ben ik hier alleen! Rennen, rennen wat je rennen kan! Ik weet niet hoe snel ik bij de camping terug moet zijn. Maar die is verrassend dicht bij. Hijgend bereik ik de top en net over de heuvel zie ik de rook van de vele barbeques alweer terug, die als een waas boven het bos hangt. Onder die bomen, onder die rook, is de camping verborgen. Opgelucht haal ik adem.
Ik loop terug naar de camper. De anderen zijn weg. Ik ben alleen. Ik ga zitten en zie het beeld nog steeds voor me. Het staat in mijn hart gegrift.

Mijn familie had veel langer gewandeld dan ik. Maar zij zijn het nu al lang weer vergeten. Op mij maakte deze plek een onuitwisbare indruk. Ik stond daar, als door de bliksum getroffen. Op dat moment bedacht ik me, dat ik best altijd zo wilde leven, als een halve nomade. Misschien was het de geest van het oude indianenvolk, dat mij raakte.
Het gebied waar ik was, werd vroeger bevolkt door de Ojibwe-Anishinaabeg, een volk van semi-nomaden. Ze leefden met het ritme van de natuur. Ze visten en jaagden en maakten ahornsiroop, die ze bewaarden in berkenbast. Onder hen waren planteverzamelaars met een ongelooflijk uitgebreide kennis. Sommigen verbouwden mais, pompoenen en bonen. Voor hen was al het leven met elkaar verbonden. Het kleinste insect of het diepst verborgen mineraal maakt er in hun ogen deel van uit, de schepping was één wonderlijk geheel, waar wij mensen een bescheiden rol in spelen.
Onder hen was een medicijnman of vrouw, die de heilige rituelen uitvoerde. De plek waar ze dit deden, had een bepaalde indeling. Er was aan beide kanten een opening, iets wat ook terugkomt in de Ierse cultuur. De Ieren deden dit om de stoeten van “fairies” doorgang te verlenen, die ’s nachts op pad waren. Anders werden ze boos en dat bracht niet veel goeds. Waarom dit Indianenvolk hetzelfde deed, dat weet ik niet. In elk geval maakten ze ook een opening in het dak, zodat de geest er vrij doorheen kon. In de ruimte stonden vier palen, die het groeien symboliseerde van al het aardse leven.

Thema’s komen terug, als zwaluwen in de zomer. Die indeling die ik net noemde, lijkt verrassend veel op die van mijn woonwagen. Ook mijn huisje heeft aan beide kanten  een ingang. Ook heb ik een opening in het dak, dat ik het daklicht noem. Dit licht heeft iets verstillends en het geeft me gevoel van ruimte. Aan het einde van het daklicht is het glas-in-loodraam, met een afbeelding die voor mij het aardse groeien symboliseert, onder de blauwe hemel van de kosmos. Ik ben maandenlang alleen geweest om me compleet te concentreren op het ontwerp. Het is iets geworden wat helemaal van mij is, maar tegelijkertijd heel universeel.

Zijn de gelijkenissen met de Ierse en de Indiaanse manier van bouwen toevallig? Ik denk het niet. Er zit een wetmatigheid in leven, ritmes en betekenissen, die overal en altijd terugkeren, in allerlei culturen. Ook in onze dolgedraaide mallemolen van de moderne wereld zijn oude tekens te vinden. Het is er nog steeds. En als we samen stil zijn onder dezelfde maan, dan kunnen we nog heel veel horen, als een lied dat steeds weer klinkt en dat toch telkens anders is.

 

 

Misschien is het dàt wel wijs
te gaan op het pad van eigenheid,
te werken aan een regenboog
die straalt en stroomt
in tijdloze verscheidenheid
en die toch tegelijkertijd,
ons elkaar weer doet herkennen
als wonderkinderen
van de schepping

Misschien is dat de volgende stap
het lef om te leven
in het groene paradijs

.

.

DE BOUW

Ik zag enigszins op tegen de laatste grote klus. Maar het ging verbazend vlot en voorspoedig. En ik vond ook nog tijd om het hele gebeuren te filmen en de film te bewerken tot een aangenaam geheel. Mèt een lied aan het eind!

.

.

.

.