Het water verbindt ons

.

.

De strijd tegen het water zit diep ingesleten. Voor boer Sjoerd met zijn grutto’s, betekent dat heel veel werk. Via het grondwater is alles met elkaar verbonden. (Luister naar het voorgelezen verhaal via de link onderaan de tekst.)

“Dit is geen openbare weg hoor!” Het is een jonge boer op een heel klein trekkertje. Verstoord kijkt hij naar de fotocamera op mijn buik. Ik lijk dik door alle kleren die ik aan heb. Mijn muts heb ik ver over de oren getrokken. De boer heeft geen muts. Een verwarde bos krullen steekt uit boven het stuur van de tractor. Dit is onze eerste kennismaking. Ik ben met Jeroen en Christien op pad. Jeroen, de gedreven greppelkenner, die werkt voor Sjoerd. Zo heet deze zesentwintigjarige boer. Christien staat naast Jeroen te luisteren, met de filmcamera in de hand. Ze heeft me al verscheiden malen opgezocht. Ze studeert Culturele Antropologie, en heeft een project over zelfvoorziening. Onze voedselvoorziening lijkt daarin cruciaal te zijn. Haar haren wapperen in de bries. Hoewel het bijna mei is, staat er nog steeds een koude noordenwind. De grutto’s en kievieten in de wei trekken zich er niks van aan. Die zijn alweer druk aan het broeden. Ja, ook daarvoor komen wij, en om dit oude greppelland te zien, het land van weidevogels, dat de jonge boer beheert en beschermt.

“Ik kom hier kijken,” zeg ik. ,Als het mag. Ik was benieuwd naar je land. Jeroen heeft er veel over verteld. \?., ” Sjoerd knikt. “En waarvoor maak je foto’s?” Ik leg hem uit wat ik doe. “Ze zijn voor mijn blog. Het gaat erover dat we een plek hebben waar we thuishoren. Zoals jij ons hier laat zien.” De boer knikt en zijn houding verandert ogenblikkelijk. “Ben jij niet van dat Wandelhuis? Jij plant bomen, toch?” Ik ben verbaasd dat hij me herkent. “Dat klopt. Ze denken dat ik een reiziger ben. Zo stond het in de kranten.” Grijnzend kijkt hij me aan.”Maar je bent nog steeds hier!” Ik doe een paar stappen dichterbij. We staan nu met zijn drieën om de kleine tractor heen. “Haha. Ik ben helemaal geen reiziger. Ik heb maar één keer een lange reis gemaakt, drie maanden door Friesland.” Sjoerd kijkt even naar de onverharde weg, die voor hem uit naar de boerderij leidt. Dan kijkt hij me opgewekt aan. “Ik ben ook wel eens op reis geweest hoor! Naar Australië. Maar ik ben gauw weer teruggegaan. Er was thuis zoveel te doen! Maar nu ga ik verder. Kijk maar rustig rond hier.” Hij kijkt even naar Christien, met haar camera. Zij zal zijn boodschap vastleggen en de wereld insturen. Het land vertelt een eigen verhaal en Jeroen is onze gids. Met sympathie kijk ik de jonge boer na. Ik houd van zijn directe toon.

Wij lopen de golvende weide op. Greppels en sloten zijn hier niet recht, zoals bij boer Jochum. De grond van Jochum is drooggelegde bodem van de Middelsee. Dit is het oude land aan de andere kant van de Hegedyk. De glooiingen lopen onvoorspelbaar in kronkels en bochten, gevormd door aarde en water. Het land is van zichzelf, oorspronkelijk. Hier dienen de mensenhanden het land, in de wetenschap van dat wat je geeft, ook bij je terugkeert. Het is de zorg om het web van leven, waardoor je uiteindelijk zelf gedragen wordt. Boer Sjoerd begrijpt dat. Dit is ook het hart van de principes van permacultuur. Hij zorgt voor de grutto’s. Om ze te beschermen tegen marters, vossen, ratten en katten, heeft hij een lang hek van schapengaas om het land gezet. Het is wel 4.5 kilometer lang, en staat onder stroom. Het moet steeds gemaaid worden, anders lekt de stroom weg via het lange gras. Het is ontzettend veel werk. Dat moet wel, anders zijn er straks geen grutto’s meer.

Jeroen loopt halsreikend voor ons uit. “Zie je die greppel verderop? Hij staat al bijna droog. Eigenlijk moet hij natter zijn. Dan kunnen de vogels er voedsel vinden.” Behalve het hek, is ook het water een zorg. Sjoerd en zijn vader pompen het omhoog, met een solarpomp. Dat gaat aan de lopende band door. In maart heeft het waterschap weer dramatisch veel water weggepompt uit het land. Terwijl er in de zomer steeds langere periodes van droogte zijn. Terwijl de regens steeds meer in één keer vallen, als slagregens, die de uitgedroogde korst van klei niet meer op kan nemen. Toch blijft het Waterschap wegpompen, uit gewoonte. De strijd tegen het water zit diep ingesleten. Het water spoelt weg.

Voor Sjoerd betekent dat heel veel werk. Via het grondwater is alles met elkaar verbonden. Je kan het niet wegpompen en het land van Sjoerd overslaan. Sluizen en dammen helpen niet om het bij je te houden. Grondwater kent geen grenzen. Dat is de hele ellende. Als het verdwijnt, verdwijnt het overal.

“Maar waarom zijn die grutto’s nou zo belangrijk”, vraag ik Jeroen. Ik stel me voor dat ik een boer ben. Elke boer moet eerst aan zichzelf denken om het hoofd boven water te houden. Natuurlijk is dit de eerste vraag die je dan stelt. “Wat heb ík daaraan? Je kan ze toch ook gewoon uit laten sterven? Als wij maar brood op het bord krijgen.” Jeroen herhaalt wat ik zelf eerder gezegd heb. “Via het grondwater is alles met elkaar verbonden. De grutto’s zijn het meest kwetsbaar. Ze hebben gezond land nodig, voor voedsel. Het leven is een web! Wij maken daar ook deel van uit. Als de grutto’s uitsterven is dat ook voor onze voedselvoorziening geen boodschap waar je blij van wordt. De gevolgen zie je misschien niet direct op je bord. Het duurt langer. Maar we moeten nu al koers wijzigen, anders wordt het heel moeilijk. Als we naar de grutto’s kijken, kijken we naar onze eigen toekomst.”

We lopen terug naar de weg. Jeroen slaat af naar links, hij gaat Sjoerd helpen met mest scheppen. Christien en ik bekijken de permacultuurtuin. Het is een klein stuk grond, in de vorm van een driehoek. Van alle kanten is het omringt door riet, en aan één kant glinstert het water, dat van daaruit in een natuurlijke bocht verder stroomt. Hier en daar die ik een ondiepe, zelfgegraven greppel. Ik pak de zwarte grond in mijn hand en het voelt soepel en vochtig aan. We wandelen langs de palmkolen en prei en kijken naar de kersenbomen, die nog niet in bloei staan. We kijken onze ogen uit. Wat een prachtig plekje.

Doorgaan op land dat in zijn natuurlijke staat is gebleven, is veel makkelijker dan verstoorde bodems te moeten herstellen. Daar is tijd voor nodig en wijsheid. Het beste is om mee te gaan met wat er al is. Je te verbinden met je eigen bodem. Mensen horen bij hun grond, net als de grutto’s die terugkeren om te nestelen. Sjoerd hoort bij dit land als geen ander. Mensen zoals hij worden steeds zeldzamer. Je hoeft het niet met alles eens te zijn wat hij doet. Daar gaat het niet om. Maar laten we ze koesteren.

.

.

In dit artikel lees je meer over permacultuur vanuit een andere cultuur. De principes komen overeen en vooral het eerbaar oogsten wil ik graag helpen uitdragen. Ik leerde dit van mijn moeder. Maar voor velen is dit niet zo vanzelfsprekend. https://chantalvangenderen.com/artikel-permacultuur-magazine-eerbaar-oogsten/

Broedsels langs het smalle pad

.

Al die mensen met hun wensen, het zijn allemaal eilandjes.. Zou dit ooit een kralenketting kunnen worden? En is vertrouwen in elkaar dan niet de draad om mee te rijgen?

Luister naar het voorgelezen verhaal onderaan de tekst.

Ik loop met boer Jochum langs het Verhalenpad. Het pad ligt op zijn land, dus ik bespreek met hem wat ik doe. Een verhalenpad moet groeien. De zon schijnt, maar de wind waait al dagenlang uit het Noorden. “In de zon is het warm, maar de wind is koud!” zegt Jochum, terwijl hij om zich heen kijkt. Zo is het, elke lente opnieuw. De vinken en de mussen kwetteren hetzelfde als de mensen, zolang de seizoenen bestaan. “De wind is koud, koud koud!” roepen ze. Maar hier, langs het verhalenpad, zijn nog geen mezen en mussen. De bomen zijn nog veel te klein, ze hebben hier niks te zoeken. Ik ben benieuwd wanneer het zover is, dat ze dit nieuwe groeiende bosje gaan ontdekken.

We lopen links langs het dijkje het kronkelpad op, waar de eerste bomen zijn geplant. De boer kijkt om zich heen. Eigenlijk wou hij hier een moestuin, maar niemand op de camping had er zin in om op die winderige vlakte te gaan tuinieren. Ik pak het anders aan. Ik begin met een windhaag. Daar moet boer Jochum aan wennen. Hij is ook gehecht aan het uitzicht. “Dus als het me toch niet bevalt, dan mag ik van jou alles omzagen?” vraagt hij me. Ik moet even slikken maar geef resoluut antwoord. “Ja. Zo is het. Dat hebben we afgesproken. Jij hebt het laatste woord, het is jouw land.” Gelijk daarna denk ik, als dat zo is, wil ik dat niet meemaken. Dan ga ik aan de wandel, met mijn huis! Maar er is niet veel wat er op wijst, dat dit nodig zal zijn. Jochum zijn gezicht staat steeds vrolijker, vooral wanneer hij aan het einde komt. Daar heb ik al meer dan honderd wilgen geplant, dicht opéén, zodat het een haag kan worden. In een halfronde cirkel ligt het om het einde van het dijkje heen en houdt zo het meeste van de zuidwestewind tegen die daar flink tekeer kan gaan. Het wordt een heerlijke beschutte plek. “Dit wordt de theetuin,” zegt Jochum. Stil laten we onze verbeelding gaan. Hoe zal dit uitgroeien?

Ik doe dit met het vertrouwen dat het wat wordt. Ik beloof dat de boer het laatste woord heeft, maar ik praat met hem over mijn keuzes en met anderen die komen kijken. Het is een groot stuk grond, wel honderd meter lang en vijftien meter breed. Er ligt over de hele lengte een dijkje op. Dat is grond uit de sloot, die ooit is verbreed en uitgediept. Alles is klei en nog eens klei. Het werk gaat langzaam. Langzaamaan, dan breekt het lijntje niet, luidt een oud, vergeten spreekwoord. Daar denk ik vaak aan. Gestadigheid maakt dat er iets kan wortelen. Gestadigheid en vertrouwen liggen dicht bij elkaar.

Zal het verhalenpad doorgaan? Zal het deel uit gaan maken van iets groters in dit land? Wie zal er het zijne toevoegen, wanneer ik vertrokken ben? Steeds meer mensen verlangen naar een holistischer benadering. Dat gaat ook over landverdeling. Boeren zijn verplicht om drie procent van hun land natuur te behouden. Er wordt over nagedacht hoe die stukken aanééngesloten kunnen worden. Misschien moeten er landschapsmanagers komen, om met al die boeren tot overéénstemming te komen. Zou een verhalenpad daar ook in passen? Een pad waar je buiten het broedseizoen toegang hebt? Ik ken meer mensen die ermee bezig zijn. De één wil een heel oud dijkpad herstellen, anderen willen een gedichtenpad maken. Het zijn allemaal eilandjes, om me heen. Zou dit ooit een kralenketting kunnen worden? En is vertrouwen in elkaar dan niet de draad om mee te rijgen?

Ik loop met Jochum terug. Trots kijk ik naar mijn paadje. Je kan goed zien dat het een paadje is. Het gras is kort, de grond is droog en hard, soms met wit zand, dat ik heb aangevoerd. Sommige stukken zijn opgehoogd met plaggen. We lopen langs de twee kruiwagens, langs de grondboor, achteloos neergegooid in het gras. Ernaast ligt het plamuurmes, waarmee ik hem telkens schoonmaak. We lopen verder, achter elkaar over het smalle pad, langs de kleine hoop compost, tot we weer bij het hek zijn. “Hier broedt een meerkoet,” zeg ik, terwijl ik terloops naar beneden kijk. “O ja?” vraagt Jochum opgewekt. Daar beneden is een kruising van twee sloten. Op de hoeken van de sloothelling wordt minder goed gemaaid. Er blijft wat riet staan. Ik heb er een wilgje geplant. Precies daaronder zie ik een zwartwit kopje waakzaam omhoog gericht. Van ons heeft ze niks te vrezen. We lopen door. Maar ik glimlach stilletjes. Zie, het eerste verhaal is er al, langs het pad. Het vult zich vanzelf in, met de sprankelende tover van lente. Mooier kan ik niet bedenken.

PS: De eieren zijn een dag later verdwenen. Er zijn geen kuikens. De twee meerkoeten zwemmen een eind verderop in de sloot. Bovenin een grote schietwilg zit een kraaiennest. Er is nog te weinig beschutting.

Artikel: https://www.groene.nl/artikel/boeren-zijn-als-artsen

Struinen om te planten

.

Alowieke van Beusekom

.

“Mag ik wat vragen,” begin ik “Langs de weg staat een katwilg, is het goed dat ik daar wat takken afsnoei om te laten wortelen?” (Onder het verhaal vind je de link om te luisteren.)

Het is lente, zeggen ze. Maar in Friesland is het nog koud, en het blad aan de bomen heeft zich nog niet ontvouwd. Ik heb tot 1 mei om te planten, zegt de kweker. Ik werk aan het verhalenpad. Het groeit onder mijn handen. Ik heb een paar mooie hazelaars gekocht met grote noten. Ja dat komt straks pas, want eerst moeten ze nog groeien. Maar daarvoor hebben ze wel beschutting nodig, hier op de vlakte. Daarvoor heb ik veel bomen en struiken nodig. Ik verzamel stekken en jonge loten, al dan niet geworteld. Ik spit ze uit hier op het terrein of ik zie ze als ik wandel of op de fiets zit. Ik geef mijn ogen de kost en aarzel niet om te vragen.

Bij de kozijnenhandel staan verwilderde bosjes met bloeiende gele Forcitia. Daar fiets ik nu heen.

Mijn fietskarretje rammelt op de weg. Het zit met een touw vastgeknoopt aan mijn bagagedrager. Dat gaat best goed, als ik maar geen scherpe bocht neem, dan schiet hij ernaast. Ik verlaat het fietspad en steek met ruime bocht in bij de kozijnenhandel. Ik zet mijn fiets op de standaard en loop op twee mannen af, gekleed in overals. Een enorme viking grijnst me toe, de ander bekijkt me aandachtig. “Bent u van hier?” vraag ik. Het is de kleinere man die antwoord geeft. “Ja. Zeg het maar.” Ik vertel wat ik van plan ben. “Vorige week was ik hier ook al even, om te vragen of ik wat jonge uitlopers mag wegscheppen. Ik leg verderop een bosje aan, zie je. Bij mij krijgen ze een nieuw leven als volwassen struik.” De Viking grijnst nog breder. De kleinere man is kennelijk de baas hier. Hij knikt en haalt zijn schouders op. “Je schept maar raak,” zegt hij. Het zal hem een worst zijn. Ik pak mijn schep en loop naar voren. Er is een hek, dat gesloten is. Erachter zie ik verwilderde buxussen en laurierkers met takken die ver over het pad hangen. Een merel schiet weg onder de struiken en ergens hoor ik een tjifttjaf. Dit is een vogelplek. Zou hier ooit nog iemand komen? Ik ga in elk geval niet door het hek. Laat maar. Ik loop terug naar de Forsitia, die vooraan staat. Over een paar liggende takken is een berg blad verteerd. Onder die voedselrijke compost zijn de takken gaan wortelen. Ik steek mijn spade er onder en raak meteen iets hards. Ik schraap de aarde weg en zie grindtegels. Kennelijk heeft het er hier bij de opening van het bedrijf heel netjes uit gezien. Ik kan de geworteld takken zo wegscheppen en knip ze af van de moederstruik. Ik schraap drie tegels schoon, zodat ze weer kunnen zien dat hier een mooi stoepje ligt. Zou iemand het zien? Ik denk het niet. Dan laad ik mijn karretje tot ik de bodem niet meer kan zien. Ik steek mijn hand op naar de mannen en fiets weg, naar het volgende adres.

Vlakbij een statig landhuis groeit een katjeswilg langs de weg. Welke het is weet ik niet precies. Er zijn wel vierhonderd wilgensoorten. De snelle schietwilg is overal dominant aanwezig. Er komen nauwelijks katjes aan. De katjeswilg die ik opzoek, bloeit met lieve gele pluisjes. Hij maakt overal takken waar hij kan, die als lange armen tussen de andere doorkronkelen. Het geheel maakt de indruk van een chaotische, uit de klauwen gegroeide struik. De onderste takken zijn altijd dood, maar sommige nog niet. Die red ik door ze te snoeien. Ik geef ze een eigen leven als boom. Dat gaat heel makkelijk. Je zet ze in de grond en ze doen het. Toch heb ik hier in de wijde omtrek maar vijf van die mooie katwilgen ontdekt. Dat kunnen er veel meer worden.

Zonder aarzelen zet ik mijn fiets langs de weg en loop de oprit op van het prachtige huis. Ik wil eerst even toestemming vragen. Naast het huis groeit een klein bos, op hoge ronde ruggen met greppels ertussen. Er staat een deftige paal in de hoek van het bos, met een tekst die je niet kan lezen. De stenen zijn groen van het mos. Je kan aan alles zien dat het heel oud is. Sinds ik het ontdekt heb, ben ik erdoor gefascineerd. Ik zou er graag eens op ontdekkingstocht gaan. Maar het hoort bij het landhuis.

Ik loop langs het keurig onderhouden grasveld naar het huis toe. Ergens achter hoor ik stemmen. Kleine jongens en een kort antwoord van een volwassen man. Als ik het hoekje omloop, zie ik twee jochies in de weer met een groot kleed. Een grijze man met een jong gezicht staat met een telefoon in zijn hand. Hij groet me opgewekt. “Mag ik wat vragen,” begin ik “Langs de weg staat een katwilg, is het goed dat ik daar wat takken afsnoei om te laten wortelen?” Hij knikt. “Ga je gang maar.” Ik bedank hem en kijk nog even bewonderend om me heen. Achter het huis staat een heel oud mooi gemetseld huisje met raampjes erin. Een schuurtje? “Wat een prachtige plek is dit!” zeg ik, nog steeds om me heen kijkend. De man grijnst. “Ja dat vonden wij ook,” zegt de man grijnzend. De jongetjes hebben intussen het kleed over een tafel gelegd en kruipen er onderdoor. Ze schieten tussen de man en mij door, de tuin in. Weg zijn ze. Ik vraag hoelang hij hier woont. “Een half jaar,” antwoord hij rustig. Dan kijkt hij abrupt naar zijn telefoon. “Ik moet nu even antwoord geven,” zegt hij verontschuldigend. Ik steek mijn hand op en loop weg. Als ik halverwege ben valt mijn oog op de struik, in het midden van het grasveld. Wat is het? Op dat moment gaat opnieuw zijn telefoon af. Hij pakt hem uit zijn zak en praat weer. Het is wat, als je zo’n drukke baan hebt en ook nog een groot huis, een tuin, en kleinkinderen. Ik ben maar wat blij met mijn kleine huis op wielen!

Ik loop het pad af. In de verte zie ik de katjeswilg al. Wat een mooie lange takken! Straks, als de lente komt, mogen ze bomen worden. Het wordt wat. Nee, het ís al wat!

.

Al die vormen en smaken!

.

.

Het leven openbaart zich overal anders en is nooit helemaal te temmen. Het verrast ons met bizarre vormen, oneindig in getal. En wij mensen zien het. Wij geven het een naam, maken associaties, die overal anders zijn en toch dezelfde behoeften vervullen. (Onderaan de tekst vind je de link naar het voorgelezen verhaal.)

.

Ik sta bij de groente op de markt. Het is al middag en het is rustig. Ze staan met zijn drieën achter de kraam en behalve mij is er maar één andere klant. Femke helpt me. Eén voor één geeft ze alles aan wat ik noem, tot ik al mijn boodschappen bij elkaar heb. De eerste bloemkool van het jaar, valappeltjes en een dikke vuile peen. “Ben je nog steeds Fries aan het leren?” vraagt Femke. Ze is oprecht geïnteresseerd, er is niet veel import die de moeite neemt om de originele taal te leren, een taal die toch uniek is en al eeuwen hier gesproken wordt. Leren hoeft ook niet, de Friezen spreken allemaal Nederlands en het is maar een enkeling die met me in zijn of haar moedertaal spreekt. Ik vind dat wel jammer. “Er is schroom onder de Friezen,”, zegt Femke spijtig. Het Fries is niet de enige uitstervende taal. Elke dag sterft er een taal uit. En daarmee sterven tal van woorden die de wereld beschrijven vanuit een heel eigen cultuur.

“Nee,” antwoord ik op haar vraag. “Ik leer weinig Fries meer. Het ligt stil. Ik ben bomen aan het planten. Dat heeft nu prioriteit. Het is veel werk en het moet nu gebeuren.” Ze kijkt me opgewekt aan. “Hoe heetten die kleine pruimenboompjes nou, die je hebt geplant?” Ik ben verrast dat ze dat nog weet. De pruimenboompjes zijn mij lief. Ik heb er honderd meegenomen naar Friesland, ik heb ze een jaar lang verzorgd tot ze een flinke wortelkluit hadden. Ze hebben op diverse locaties een plek gevonden en ze doen het allemaal goed. “Kerspuim,” zeg ik dan “Maar ze noemen ze ook wel kroosjes. Klein en geel. Is er een naam voor in het Fries?” Femke denkt even na. “Ik denk dat ik het wel weet. Misschien is het de Wichtprume. De Groningers noemen ze ook zo. Een wicht is een meisje.” Terwijl ze vertelt kijk ik even opzij. De andere klant is ondertussen klaar. De man die haar hielp komt naar ons toen om te luisteren waar we het over hebben. Fruit en alles wat er te maken heeft, hij kan er geen genoeg van krijgen. Femke vertelt verder. “Ze heten zo omdat ze een spleetje hebben. Net als een k…..” Onbekommerd noemt ze het woord. De luisterende groenteman verschiet van kleur en kijkt alsof hij een oorwurm heeft ingeslikt. Ik schaterlach. De man schiet met een scheef lachje bij ons vandaan, naar de andere kant van de kraam. ”Hier hoor ik niet bij hoor!” roept hij. Femke en ik lachen uitbundig.

Dit is een moment wat ik koester. Het is sprankelend van vitaliteit, het is een voorval dat ook duizend jaar geleden had kunnen gebeuren. Het leven in al zijn vormen prikkelt onze fantasie, we hebben in al die eeuwen talloze woorden gegeven aan het voedsel dat groeide uit onze eigen bodem. Het leven openbaart zich overal anders en is nooit helemaal te temmen. Het verrast ons met bizarre vormen, oneindig in getal. En wij mensen zien het. Wij geven het een naam, maken associaties, die overal anders zijn en toch dezelfde behoeften vervullen. Dat kunnen we. Dat maakt ons mens. Althans, zo is het altijd geweest! Laat het weer zo zijn. Alleen dan keert de vitaliteit terug. De grote variatie in ons voedsel hoort verbonden te zijn met onze oorsprong. Lang leve de vrije komkommer die gewoon krom mag zijn, de tomaat die groeit als een hartje, de verbazing over de zachte perzik en al dat fruit in ontelbare vormen en smaken. Laten we nooit ophouden daar namen aan te geven, het laten groeien, het te bezingen. En laten we tegelijkertijd de talen koesteren die al dat leven hebben beschreven. Voor het te laat is.

Ik betaal en stop mijn tassen vol. Terug naar huis. Terug naar mijn spade en het verhalenpad.

.